23 706
Wettelijke regeling van het notarisambt, mede ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet van 31 maart 1847, Stb. 12, houdende vaststelling van het tarief betreffende het honorarium der notarissen en verschotten (Wet op het notarisambt)

nr. 31
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 14 april 1998

In het wetsvoorstel worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel 47 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «De notaris heeft een zegel, bevattende» vervangen door: Het zegel van de notaris bevat.

2. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «Een afdruk van het zegel» vervangen door: Het zegel.

3. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.

B

Artikel 50 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor het artikel wordt het cijfer 1 geplaatst.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Het eerste lid kan zonodig onmiddellijk nadat de in artikel 114, tweede en derde lid, bedoelde overgangsregeling is geëindigd, worden toegepast.

C

Artikel 87 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid, derde volzin, alsmede het tweede en derde lid vervallen.

2. Het vierde lid wordt vernummerd tot tweede lid. In dat lid wordt «nadat de in dit artikel bedoelde procedure is doorlopen» vervangen door: nadat zij is goedgekeurd.

D

Artikel 88 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de eerste volzin wordt «kunnen bij koninklijk besluit worden geschorst of vernietigd voor zover zij met het recht of het algemeen belang strijden» vervangen door: kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd.

2. De tweede volzin komt te luiden: Onverminderd artikel 10:39 van de Algemene wet bestuursrecht kan een besluit niet worden vernietigd, indien zes maanden zijn verstreken nadat het is bekendgemaakt.

E

Aan artikel 92, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

F

Artikel 109b vervalt.

G

Artikel 114 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Onze Ministers van Justitie en van Economische Zaken stellen gedurende een periode van drie jaar na inwerkingtreding van de wet gezamenlijk jaarlijks bij ministeriële regeling tarieven of een tarievenstelsel vast ter bepaling van het honorarium dat de notaris de cliënt in rekening brengt. Die regeling laat artikel 52 onverlet. Het is de notaris verboden aan de cliënt een honorarium in rekening te brengen dat niet in overeenstemming is met die ministeriële regeling. Artikel 50 is niet van toepassing gedurende die periode.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken zo spoedig mogelijk na verloop van een periode van twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de gevolgen van de overgangsregeling van het tweede en derde lid betreffende de continuïteit en de toegankelijkheid van de notariële dienstverlening in die periode. In het verslag worden de in artikel 114a bedoelde rapporten over die periode verwerkt. Het verslag bevat tevens een conclusie met betrekking tot de vraag of er aanleiding is tot toepassing van artikel 50 na het einde van de overgangsregeling.

H

Na artikel 114 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 114a

1. Onze Minister benoemt in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken een commissie van drie leden, waarvan een onafhankelijke voorzitter deel uitmaakt. Deze commissie heeft tot taak om gedurende de overgangsperiode van artikel 114, tweede lid, ieder jaar aan Onze Ministers van Justitie en van Economische Zaken en aan de Staten-Generaal een rapport uit te brengen over de gevolgen van de wet, in het bijzonder met betrekking tot haar doeltreffendheid ter zake van de bedrijfsvoering van het notariaat, de kwaliteit van de notariële dienstverlening, de continuïteit en de toegankelijkheid van het notariaat en de ontwikkeling van de tarieven.

2. De commissie stelt alle personen en organisaties die belang hebben bij of betrokken zijn bij de toepassing van de wet in de gelegenheid om haar gegevens te verschaffen en zich over de werking van de wet uit te spreken.

Toelichting

A. Het zegel van de notaris wordt met behulp van een inktstempel op het papier aangebracht. Het is thans ook mogelijk om het zegel met behulp van de computer op papier te stellen. Vooral bij kantoren die in vergaande mate geautomatiseerd zijn bestaat de behoefte om het inktstempel te vervangen door een computerzegel. Dit computerzegel wordt dan gebruikt naast de drukstempel waarmee bijlagen aan akten worden gehecht. De wijzigingen van het eerste lid van artikel 47 strekken ertoe om het gebruik van het computerzegel mogelijk te maken. In dit verband is ook de tweede volzin van het tweede lid geschrapt, omdat een computerzegel niet verloren kan worden. Het tweede lid bevat reeds de bepaling dat de notaris ervoor moet zorgen dat van het zegel geen misbruik wordt gemaakt.

B. Aan artikel 50 wordt een lid toegevoegd, om geen onduidelijkheid te laten bestaan over de vraag of eventueel ook een algemene maatregel van bestuur tot stand kan komen direct na afloop van de overgangsregeling van artikel 114, tweede en derde lid. Gedurende de overgangsregeling zijn de tarieven – door de invoering van bandbreedtes – wel vrijer, maar nog niet geheel vrij geworden. Het zou evenwel noodzakelijk kunnen zijn om direct na afloop van de overgangsregeling in te grijpen, dus voordat ervaring is opgedaan met de situatie dat de tarieven volledig vrij zijn. Dit is het geval als reeds gedurende de overgangsperiode zou blijken dat de continuïteit van een toegankelijke notariële dienstverlening in gevaar is gekomen.

C, D, E en F. Nu op 1 januari 1998 de Derde tranche Algemene wet bestuursrecht in werking is getreden, kunnen de in artikel 109b voorgestelde wijzigingen (tweede nota van wijziging, onderdeel LLL) in het wetsvoorstel worden opgenomen en kan artikel 109b vervallen. Dit wordt hierbij voorgesteld. De in onderdeel D van artikel 109b voorgestelde wijziging is niet overgenomen, omdat artikel 104 reeds bij de derde nota van wijziging (onderdeel O) op overeenkomstige wijze is aangepast.

G. Op grond van de wijziging van artikel 114, tweede lid, duurt de overgangsregeling nu drie jaar in plaats van «ten hoogste drie jaar». Voorts wordt in een nieuw vierde lid bepaald dat zo spoedig mogelijk na verloop van een periode van twee jaar, dus in het begin van het derde jaar na de inwerkingtreding van de wet, door de Minister van Justitie, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken een evaluatierapport aan de Staten-Generaal wordt gezonden over de werking van de overgangsregeling wat betreft de continuïteit en de toegankelijkheid van de notariële dienstverlening in de afgelopen periode. In dat verslag worden ook de rapporten van de zogenaamde monitorcommissie, bedoeld in artikel 114a, verwerkt. Tevens bevat het een conclusie met betrekking tot de vraag of er aanleiding is tot toepassing van artikel 50 na het einde van de overgangsregeling. In het laatste jaar van de overgangsperiode kan het parlement zich op basis van dat rapport en de daarin opgenomen conclusie een oordeel vormen over de effecten van de vrijere tariefsvorming in de voorafgaande periode. Na overleg met het parlement kan dan beslist worden of de tarieven inderdaad kunnen worden vrijgelaten of dat het toch nog nodig is om gebruik te maken van de bevoegdheid van artikel 50 om een algemene maatregel van bestuur betreffende de tarieven tot stand te brengen. Overigens teken ik hierbij aan dat anders dan in de ministeriële regeling op grond van artikel 114, tweede en derde lid, in de a.m.v.b. die op grond van artikel 50 wordt vastgesteld geen rekening behoeft te worden gehouden met de oorspronkelijke onroerend-goedtarieven van de KNB. Deze zullen dan niet meer gerelateerd behoeven te zijn aan de waarde van het onroerend goed.

Omdat de ministeriële regeling op grond van artikel 114, tweede en derde lid, in verband met de in het vierde lid van dat artikel bedoelde verplichte rapportage aan het parlement gedurende de gehele periode van drie jaar moet gelden, is in het tweede lid de bevoegdheid om gedurende die periode tarieven te stellen, gewijzigd in een verplichting om zulks te doen. Het moet immers niet mogelijk zijn dat voordat de rapportage is uitgebracht en voordat overleg met het parlement heeft plaatsgevonden, de tarieven worden vrijgelaten. Tevens is het tweede lid van artikel 114 verduidelijkt, in die zin dat de overgangsregeling niet van toepassing is op de maximumtarieven die op grond van artikel 52 worden gesteld en dat expliciet is bepaald dat artikel 50 gedurende de overgangsperiode niet van toepassing is.

H. Over de wijze waarop aan de overgangsregeling van artikel 114, tweede en derde lid, uitvoering zal worden gegeven zal zo spoedig mogelijk overleg met de KNB plaatsvinden. Daarna zal aan beide Kamers der Staten-Generaal schriftelijk worden uiteengezet hoe de geleidelijke overgang naar een vrije tariefsvorming zal worden bewerkstelligd en hoe de monitoring zal plaatsvinden op basis waarvan beslist kan worden of het inderdaad verantwoord is in een volgend jaar de bandbreedtes te verruimen en welke parameters daarbij gebruikt zullen worden.

Om dit proces deskundig te begeleiden voorziet het nieuwe artikel 114a in de instelling van een commissie die tot taak heeft om gedurende overgangsperiode ieder jaar aan de Ministers van Justitie en van Economische Zaken en aan de Staten-Generaal rapport uit te brengen over de gevolgen van de wet. De commissie zal daarbij in het bijzonder aandacht besteden aan de doeltreffendheid van de wet ter zake van de bedrijfsvoering van het notariaat, de kwaliteit van de notariële dienstverlening, de continuïteit en de toegankelijkheid van het notariaat en de ontwikkeling van de tarieven. De commissie bestaat uit drie leden, waaronder een onafhankelijke voorzitter. Van de twee andere leden, zal er één aangewezen kunnen worden door de Minister van Justitie en één door de Minister van Economische Zaken.

In het tweede lid van artikel 114a wordt bepaald dat de commissie alle personen en organisaties die belang hebben bij of betrokken zijn bij de toepassing van de wet in de gelegenheid moet stellen om haar gegevens te verschaffen en zich over de werking van de wet uit te spreken. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de consumentenorganisaties, de KNB, het Kadaster, het Bureau Financieel Toezicht, de kamers van toezicht en de Economische Controledienst.

De rapporten van de commissie zullen onderdeel uitmaken van het evaluatieverslag dat in het begin van het derde jaar van de overgangsregeling aan de Staten-Generaal gezonden zal worden (artikel 114, vierde lid, tweede volzin).

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Naar boven