23 706
Wettelijke regeling van het notarisambt, mede ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet van 31 maart 1847, Stb. 12, houdende vaststelling van het tarief betreffende het honorarium der notarissen en verschotten (Wet op het notarisambt)

nr. 30
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 14 april 1998

Hierbij bied ik u de vierde nota van wijziging inzake het bovenvermelde voorstel aan. In dit verband deel ik u mee dat de wijziging van artikel 47 betreffende het computerzegel (nota van wijziging, onderdeel A) nog op dringend verzoek van de KNB in de nota van wijziging is opgenomen.

Tevens zend ik u hierbij het antwoord op vragen die tijdens het wetgevingsoverleg van 8 april jl. nog niet konden worden beantwoord.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

VRAGEN WETGEVINGSOVERLEG 8 APRIL 1998

mevr. De Vries (VVD)

1

Kan de Staatssecretaris aangeven wat de mening van het huidige Centraal Bureau van Bijstand (CBvB) over de derde nota van wijziging is?

De voorzitter van het CBvB heeft mij bij brief van 27 februari 1998 haar bezwaren tegen de derde nota van wijziging uiteengezet. Tevens heb ik op die brief nog een aanvullende notitie d.d. 19 maart 1998 ontvangen. Ook hebben er verschillende gesprekken plaatsgehad met het CBvB en ambtenaren van het ministerie van Justitie. Het hoofdbezwaar van het CBvB is hierin gelegen dat de financiering van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) door middel van subsidieverlening door de overheid zal plaatsvinden. Het CBvB meent dat er beleidsmatig geen beletselen bestaan om de huidige vorm van financiering, waarbij de kosten van het Bureau worden omgeslagen over alle notarissen in Nederland, te handhaven. Het MDW-rapport «Maat houden» zou daaraan niet in de weg staan. Ik ben evenwel op grond van dit rapport van oordeel dat, gezien het doel en de taakstelling van het BFT, de kosten van het toezicht, niet kunnen worden doorberekend aan de notarissen.

Een tweede bezwaar betreft de bestuursstructuur van het BFT, te weten een driehoofdig bestuur met daarnaast voor de dagelijkse leiding een directeur. Thans wordt het Bureau bestuurd door een voorzitter en bij diens ontstentenis door een plaatsvervangend voorzitter. Ook dit bezwaar deel ik niet. In de toekomst zullen de taken van het Bureau waarschijnlijk nog verder kunnen worden uitgebreid. De bestuurstaak kan dan niet worden uitgeoefend door één persoon die daarnaast nog een volledige andere functie heeft.

Een derde bezwaar is gericht tegen artikel 104, tweede lid, tweede volzin, waarin aan de Minister van Justitie de bevoegdheid wordt gegeven tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels ten aanzien van de uitoefening van de taken van het Bureau. Die bevoegdheid zou naar de mening van het CBvB aan het bestuur van het BFT moeten worden overgelaten. Op grond van aanwijzing 124g van de Aanwijzingen voor de regelgeving mogen er geen taken, of dit nu hoofd- of neventaken zijn, worden verricht die niet bij of krachtens de wet aan het bestuursorgaan zijn opgedragen. Een zelfstandig bestuursorgaan kan dus niet zelf bepalen of het nieuwe bestuurstaken wil gaan verrichten. Het is dus niet mogelijk, om, zoals het CBvB voorstelt, de bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels aan het bestuur van het BFT over te laten. In artikel 104, eerste lid is een nauwkeurige omschrijving van de taak van het Bureau opgenomen. Daarnaast kunnen op grond van het tweede lid bij algemene maatregel van bestuur bepaalde, daarmee verband houdende taken worden verricht. Om rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen, zonder dat direct de wet gewijzigd moet worden, is de minister bevoegd tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels. Uiteraard zal het BFT kunnen adviseren over de inhoud van algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels.

Tot slot had het CBvB zorgen ten aanzien van de omvang van de financiering en de bestuurlijke en personele invulling van het BFT. Deze zorgen hebben wij – naar ik hoop – in de gesprekken kunnen wegnemen.

2

Kan de Staatsecretaris een overzicht geven van de huidige werkzaamheden van het CBvB?

De werkzaamheden van het CBvB bestaan uit:

a. Jaarlijkse beoordeling naar aanleiding van de door de notaris ingediende jaarstukken.

Met deze beoordeling kunnen probleemsituaties van financiële aard bij notarissen tijdig worden gesignaleerd. De jaarstukken bestaan uit de jaarrekening van het kantoor, een overzicht van het privévermogen en een overzicht van het totale inkomen van de notaris. Bij een niet tijdig indienen van de jaarstukken wordt gerapporteerd aan de Kamers van Toezicht (KvT). Het signaleren van mogelijke problemen kan leiden tot het rapporteren aan de KvT of het (vroegtijdig) instellen van een onderzoek bij de notaris. In 1998 zijn in totaal 1185 jaarstukken opgevraagd. In 94 gevallen werden geen (complete) jaarstukken ontvangen. De laatstgenoemde gevallen hebben meestal betrekking op het ontbreken van privé-gegevens.

b. Periodiek onderzoek

Bij het onderzoek vindt beoordeling plaats van de totale financiële positie van de notaris, zowel zakelijk als privé. Deze periodieke onderzoeken vinden om de 4 tot 5 jaar plaats. Het onderzoek is breed van opzet. Nieuw benoemde notarissen worden circa 2 jaar na benoeming bezocht. De frequentie van dit onderzoek is hoger indien het vermoeden bestaat dat clientengelden in gevaar zouden kunnen of zouden kunnen komen, bijvoorbeeld door een financieel zwakke positie van de notaris (verscherpt toezicht).

Er wordt naar gestreefd dat per deskundige van het Bureau per jaar tussen de 35 en 40 onderzoeken bij notarissen worden verricht. In 1996 zijn er 217 van zulke onderzoeken verricht.

c. Advisering Kamer van toezicht

Het «Centraal Bureau voor Bijstand» is opgericht voor bijstand aan de KvT. Op grond van onderzoek kan het CBvB uit eigen beweging adviezen verstrekken aan de Kamers. Zulke adviezen worden ook besproken met de betrokken notarissen, die daarvan afschriften ontvangen.

Op verzoek van de KvT verleent het Bureau bijstand bij de behandeling van problemen van notarissen met financiële aspecten. De signalering van deze punten kan reeds (eerder) hebben plaatsgevonden in het rapport van het van de deskundige aan de Kamer.

d. Overige onderzoeken

– het op verzoek van de KvT beoordelen van door de notaris verstrekte tussentijdse financiële overzichten;

– het onderzoeken van nadere, op verzoek van de KvT door de notaris gegeven specificaties en toelichtingen op problemen die bij de KvT in behandeling zijn;

– het verrichten van een tarievenonderzoek voorzover voor notariële werkzaamheden vaste tarieven gelden.

Naast de taken in het kader van het toezicht worden door het CBvB enkele bijzondere werkzaamheden verricht. Het CBvB rapporteert over de inkomens van notarissen, kandidaat-notarissen en medewerkers van notarissen ten behoeve van de vaststelling van de grondslagen de heffing van bijdragen aan pensioenen. Voorts levert het CBvB regelmatig bijdragen in het kader van de opleiding en nascholing van (kandidaat-)notarissen.

3

Is de Staatssecretaris ermee bekend dat het CBvB onlangs vanwege een mogelijk tekort schieten van het toezicht aansprakelijk gesteld is voor de (aanzienlijke) financiële schade die cliënten van een inmiddels uitgetredennotaris hebben geleden vanwege de financiële wanorde op dat notariskantoor?

Van bedoelde aansprakelijkstelling van het CBvB ben ik op de hoogte.

4

Is die aansprakelijkstelling de reden geweest voor wijziging van de bepaling van het financiële toezicht in het wetsontwerp?

De voorgestelde wijziging van de regeling van het BFT houdt geen verband met deze aansprakelijkstelling. Zoals ik in de toelichting heb aangegeven was het noodzakelijk het wetsvoorstel aan te passen aan de Aanwijzingen voor de regelgeving inzake zelfstandige bestuursorganen. Tevens is met de uitkomsten van het MDW-rapport «Maat houden» rekening gehouden. Wel is aan het BFT rechtspersoonlijkheid toegekend (artikel 104, eerste lid). Zoals ook in de toelichting op de derde nota van wijziging is vermeld, kan dit van belang zijn in verband met de aansprakelijkheid voor de wijze waarop het Bureau zijn toezichthoudende taak vervult. Een zelfstandig bestuursorgaan met rechtspersoonlijkheid kan zich tegen deze aansprakelijkheid indekken door middel van een aansprakelijkheidsverzekering.

5

Is naar de mening van de Staatssecretaris een dergelijke aansprakelijkstelling onder de nieuwe wet te voorkomen?

Zo neen, kan de Staatssecretaris dan aangeven hoe het nieuwe Bureau financieel toezicht aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen indien een dergelijke aansprakelijkstelling wordt gehonoreerd, gezien de financiering door middel van overheidssubsidie?

Neen, een dergelijke aansprakelijkstelling kan ook onder de nieuwe wet niet worden voorkomen. Het BFT kan zich tegen dit risico door middel van een aansprakelijkheidsverzekering indekken. De overheidssubsidie heeft ook betrekking op de te betalen verzekeringspremies. Mocht het risico in een bepaald geval niet door de verzekering worden gedekt, dan zal de overheidssubsidie zich ook moeten uitstrekken tot de te betalen schadevergoeding. Ik verwacht dat de gebreken in het toezicht door het BFT beperkt zullen blijven als het bureau zijn taken adequaat uitoefent. Daarop is de regeling van het BFT in het wetsvoorstel ook gericht.

6

Welke gevolgen heeft de voorgestelde wijziging van de regeling over het financiële toezicht voor 's lands schatkist? Hoe schat de Staatssecretaris de kosten van het BFT volgens de nieuwe regeling?

De voorgestelde wijziging heeft tot gevolg dat de kosten voor het financiële toezicht ten laste zullen komen van de rijksbegroting (artikel 104a).

De kosten worden geschat op 1 miljoen gulden op jaarbasis.

7

Wat is de mening van de deurwaarders, van de KNB en van het CBvB over het financiële toezicht op deurwaarders, uit te oefenen door het BFT?

In de derde nota van wijziging is niet geregeld dat het toezicht op de deurwaarders door het BFT zal plaatsvinden. In de toelichting is vermeld dat dit eventueel in de toekomst wel het geval zal zijn. Dit zal dan geschieden in het kader van de herziening van het voorstel voor een Gerechtsdeurwaarderswet. Over die mogelijkheid zal nog overleg gevoerd moeten worden met de betrokken beroepsorganisatie en het BFT.

8

Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze en onder welke titel de deurwaarders in het bestuur van het BFT vertegenwoordigd worden?

Zoals ik al heb aangegeven gaat het vooralsnog om een voornemen om het financiële toezicht op het notariaat te combineren met een soortgelijk toezicht op de deurwaarders. In artikel 104, vierde lid, is bepaald dat één bestuurslid over juridische deskundigheid en ervaring moet beschikken. Onder juridische deskundigheid kan volgens de toelichting ook notariële deskundigheid worden verstaan. Het is ook mogelijk een bestuurslid te benoemen dat over algemene juridische deskundigheid en ervaring beschikt. Het gaat hier namelijk niet om «vertegenwoordiging» van notarissen of deurwaarders in het bestuur van het BFT.

9

Verklaring van erfrecht: wat is beslissend voor de tariefstelling: het inkomen van alle erfgenamen of van een erfgenaam en hoe wordt dan uitvoering gegeven aan de maximumtariefregeling?

Op grond van de tariefregeling van de KNB is thans beslissend het saldo van de boedel waarvoor de verklaring wordt gevraagd. Er geldt een vast tarief van f 190,– voor boedels beneden f 10 000,– waarin tot de gerechtigden erfgenamen in de recht neerdalende lijn en/of de langstlevende echtgeno(o)te behoren. In de overige gevallen geldt dit tarief als minimumtarief.

In artikel 52, eerste lid van het wetsvoorstel wordt voor wat betreft de draagkracht verwezen naar de in artikel 34 van de Wet op de rechtsbijstand genoemde bedragen. In het tweede lid van dat artikel is ook een vermogensgrens van f 14 000,– opgenomen. Een redelijke uitleg van deze bepaling leidt tot de conclusie dat voor een verklaring van erfrecht, die betrekking heeft op de nalatenschap/vermogen van de erflater, niet het inkomen van de erfgenamen, maar het vermogen van de erflater als basis voor de tariefstelling moet gelden. Voor boedels beneden f 14 000,– geldt dan het lage maximumtarief van artikel 52, eerste lid.

De heer De Jong (CDA)

Wat is de reactie van de Staatssecretaris op de correspondentie van de heer Van Embden Andres?

Ik zal nagaan of de brief van de heer Van Embden Andres beantwoord is. Mocht dit niet het geval zijn, dan zal dit alsnog zo spoedig mogelijk gebeuren.

De heer Rouvoet (RPF)

Artikel 12 bepaalt dat een notaris niet buiten de eigen plaats van vestiging kantoor mag houden. Staat dit artikel eraan in de weg dat de partner van de notaris in een samenwerkingsverband wel in een andere vestigingsplaats zit?

Doel van deze inperking van de vrijheid van de notaris is dat het verrichten van ambtelijke werkzaamheden buiten het arrondissement slechts een incidenteel karakter heeft, zodat de in andere plaatsen gevestigde notarissen niet onnodig concurrentie wordt aangedaan. Daarom is de notaris ook niet bevoegd buiten zijn plaats van vestiging bijkantoren te hebben. Met die bepaling is niet in strijd dat de partner van de notaris/andere beroepsbeoefenaar buiten de vestigingsplaats van de notaris kantoor houdt.

Mevrouw De Koning (D66)

1

Kan de KNB straks als PBO ten aanzien van het toezicht en tuchtrecht nog verordeningen maken?

Neen. De KNB kan alleen verordeningen maken als daarvoor in de wet uitdrukkelijk de bevoegdheid is gegeven. Op het gebied van het toezicht en tuchtrecht heeft de KNB geen verordeningsbevoegdheid. Wanneer de KNB opgaat in een openbaar lichaam vervalt ook de interne klachtenregeling van de KNB, die gebaseerd is op de huidige statuten van de vereniging KNB.

2

Artikel 94, derde lid. Kan aan de kamer van toezicht niet de bevoegdheid worden gegeven – tot een bepaald maximum – een schadeloosstelling toe te kennen aan de klager? Dit zou een beroep op de civiele rechter voorkomen. Ook de Advocatenwet kent die mogelijkheid in art. 48b-1. Dit zou in een aanvullend artikel 98a moeten worden vastgelegd.

Ik zie geen aanleiding om het precedent van art. 48b-1 Advocatenwet in de Wet op het notarisambt over te nemen. Het lijkt mij een onnodige taakverzwaring van de tuchtrechter. Nagegaan zal moeten worden of de tuchtrechtelijke overtreding tevens wanprestatie of een onrechtmatige handeling jegens de cliënt of derden oplevert. Het zal lang niet altijd eenvoudig zijn om vast te stellen welke schade iemand geleden heeft door gebrekkige ambtsuitoefening van de notaris. Zo'n uitspraak levert ook geen executoriale titel op.

3

Art. 99. Een beslissing van de kamer van toezicht zou ook naar de KNB gestuurd moeten worden en wellicht ook naar het BFT.

In de derde nota van wijziging, onderdeel M, is artikel 99 al in die zin aangepast.

4

Zou het Hof als appelinstantie niet ook de functie kunnen hebben van toezichthouder op de kamers van toezicht. Dit zou in een nieuw artikel 101a kunnen worden opgenomen.

Ik kan niet inzien waarom en op welke wijze toezicht zou moeten worden gehouden op een tuchtrechtelijk college dat voorgezeten wordt door de president van de rechtbank. Ook is mij niet duidelijk wat dat toezicht zou kunnen inhouden.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Naar boven