23 706
Wettelijke regeling van het notarisambt, mede ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet van 31 maart 1847, Stb. 12, houdende vaststelling van het tarief betreffende het honorarium der notarissen en verschotten (Wet op het notarisambt)

nr. 22
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 maart 1998

De vaste commissie voor Justitie1 heeft bij brief van 11 maart 1998 een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Justitie over de derde nota van wijziging (23 706, nr. 20).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 23 maart 1998.

Beide brieven zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

V. A. M. van der Burg

De griffier van de commissie,

Pe

Aan de staatssecretaris van Justitie

Den Haag, 11 maart 1998

Namens de vaste commissie voor Justitie vraag ik uw aandacht voor het volgende.

Na ontvangst van de derde nota van wijziging in verband met wetsvoorstel 23 706 (Wet op het Notarisambt) zou de commissie, in verband met de verdere behandeling van dit wetsvoorstel, van u gaarne nadere informatie ontvangen over de volgende onderwerpen:

– de concept-overgangsregeling met betrekking tot de tarieven;

– de handhaving van de tarieven van de KNB in de periode tussen de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer en de inwerkingtreding van de wet;

– de wijze waarop de monitoring van de kwaliteit van de dienstverlening door het Notariaat gedurende het overgangsregime door een onafhankelijke commissie zal plaatsvinden;

– het toezicht en het tuchtrecht;

– de regeling met betrekking tot de derden-gelden;

– de regeling met betrekking tot de interdisciplinaire samenwerking;

– de regeling voor de notaris in loondienst.

Gelet op het belang dat de commissie hecht aan een spoedig verloop van de verdere behandeling van dit wetsvoorstel, verzoek ik u namens de vaste commissie voor Justitie de antwoorden op de gestelde vragen voor woensdag 25 maart a.s. aan de Kamer te doen toekomen.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Pe

ANTWOORD OP VRAGEN NAAR AANLEIDING VAN DE DERDE NOTA VAN WIJZIGING

a. de concept-overgangsregeling met betrekking tot de tarieven

Het concept van een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 114, tweede lid, van het wetsvoorstel is thans nog niet gereed. Zoals ik eerder in de nota naar aanleiding van het nader verslag heb vermeld is een voorstel op hoofdlijnen van de regeling van een gecontroleerd overgangsproces, waarvan de tariefhoogte deel uitmaakte, aan de KNB voorgelegd. De KNB heeft het overleg daarover evenwel gestaakt, omdat zij zich niet wenste te committeren aan de uitwerking van een regeling die de uiteindelijke vrijlating van de tarieven tot gevolg zou kunnen hebben.

Ten aanzien van de tarieven is voorgesteld om een bandbreedte in te stellen door middel van het vaststellen van maximum- en minimumtarieven. Uitgangspunt vormen de huidige tarieven van de KNB (artikel 114, derde lid). De bandbreedtes zullen zodanig zijn dat enerzijds te grote schokeffecten worden voorkomen en anderzijds reële prijsconcurrentie mogelijk wordt. Bandbreedtes maximum- en minimumtarieven zullen jaarlijks met 20% naar boven en naar beneden worden opgerekt, waardoor de totale bandbreedte per jaar met 40% zal toenemen. Het kabinet denkt aan de volgende drie tranches: eerste jaar 80/120; tweede jaar 60/140 en derde jaar 40/160. Daarna worden de tarieven geheel vrij. De Economische Controledienst zal gedurende de overgangsperiode de naleving van de vastgestelde tarieven controleren.

De overgangsregeling geldt niet voor de tarieven in de familiepraktijk. Hiervoor gelden bij inwerkingtreding van de wet de maximumtarieven van artikel 52.

b. de handhaving van de tarieven van de KNB in de periode tussen de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer en de inwerkingtreding van de wet

In de periode tussen de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer en de inwerkingtreding van de wet zullen de door de KNB vastgestelde tarieven van kracht blijven. Tegen notarissen die zich in die periode niet aan die tariefregeling houden kunnen tuchtrechtelijke maatregelen worden genomen, zoals nu ook het geval is. Dit blijkt uit de beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 januari 1995 (R 381/94, WPNR 6179, p. 292–293). Daarin is gesteld dat het openbaar belang gediend is met een strikte naleving van de tariefregeling zolang deze niet onverbindend is verklaard en de wetgever nog geen uitgekristalliseerd standpunt heeft omtrent de noodzaak van een tariefregeling en de eventuele inhoud daarvan. Door de aanvaarding van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer verandert er feitelijk nog niets. Niet valt in te zien waarom de cliënten van de notaris de inwerkingtreding van de wet niet zullen afwachten en al in de tussenliggende periode zullen willen onderhandelen over de hoogte van het tarief. Het is al jaren bekend dat de overheid streeft naar vrije tarieven voor notarissen. Niet gebleken is dat daarop nu al wordt vooruitgelopen.

In dit verband wil ik erop wijzen dat ook rekening moet worden gehouden met de bevoegdheden van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) op het punt van het onverbindend verklaren van horizontale prijsafspraken. Zoals bekend heeft de KNB in 1993 bij de toenmalige Minister van Economische Zaken een verzoek om ontheffing ingediend van het verbod van het toen geldende Besluit horizontale prijsbinding. Ingevolge de overgangsregeling van de Mededingingswet wordt dat verzoek beschouwd als een ontheffingsverzoek op basis van de Mededingingswet en zal door de Directeur-Generaal van de NMa in behandeling moeten worden genomen. De Directeur-Generaal van de NMa is, anders dan de Minister van Economische Zaken onder de oude Wet economische mededinging, gebonden aan een wettelijk opgelegde beslissingstermijn van maximaal twaalf maanden met de mogelijkheid voor de Directeur-Generaal om deze termijn eenmalig met zes maanden te verlengen (artikel 100, tweede lid, jo. artikel 101 Mededingingswet). De Directeur-Generaal van de NMa zal dus in beginsel op 1 januari 1999 en uiterlijk op 1 juli 1999 een besluit moeten nemen, ongeacht de stand van zaken van het wetgevingsproces op dat moment. Als de parlementaire behandeling niet voordien is afgerond en de Directeur-Generaal van de NMa mocht besluiten het verzoek niet in te willigen, dan zijn vanaf dat moment de tarieven vrij. Gebruikmaking van de mogelijkheden van bezwaar en beroep hebben geen opschortende werking van dit besluit. Vanzelfsprekend staat het overigens elke rechtstreeks belanghebbende, bijvoorbeeld de KNB, vrij bij de voorzitter van de rechtbank te Rotterdam bij voorlopige voorziening schorsing van dit besluit te vragen. Ik kan natuurlijk over een mogelijke beslissing op dit verzoek geen enkele uitspraak doen. Wordt het verzoek ingewilligd, dan blijft de tariefregeling van de KNB bestaan en zal op het moment van inwerkingtreding van de wet de ministeriële regeling op grond van artikel 114 van kracht worden. Wordt het verzoek afgewezen dan blijven de tarieven vrij. Er vindt dan geen geleidelijke overgang meer plaats naar een vrije tariefsvorming. Om het risico te beperken dat de tarieven tussentijds ten gevolge van een besluit van de NMa feitelijk vrij zullen worden, zou de nieuwe Wet op het notarisambt dus tijdig in werking moeten treden. Dit feit zal bij het overleg over de verdere behandeling van het wetsvoorstel moeten worden betrokken.

In dit verband wijs ik voorts erop dat op 13 maart 1998 de «vereniging eigen huis» bij de NMa een klacht heeft ingediend tegen de KNB wegens overtreding van de Mededingingswet.

c. de wijze waarop de monitoring van de kwaliteit van de dienstverlening door het notariaat gedurende het overgangsregime door een onafhankelijke commissie zal plaatsvinden

Mij is niet geheel duidelijk welk aspect van het monitorsysteem wordt bedoeld. In de door mij voorgestelde opzet is uitgegaan van kwaliteitscontroles vanuit de aanbodzijde en vanuit de vraagzijde. In die zin worden de controles niet uitgevoerd door een onafhankelijke commissie. Wel dienen er objectieve maatstaven, gegevens en instrumenten te worden gehanteerd ter toetsing van de kwaliteit. De rapportages vanuit de vraag- en de aanbodzijde zien op de verschillende aspecten van kwaliteit en leiden voorts tot een oordeel van de kwaliteitsaspecten in onderlinge samenhang. Dit leidt tot gewogen uitkomsten op basis van objectieve toetsingscriteria. Het trekken van conclusies uit bedoelde rapportages is een taak van mij en de Minister van Economische Zaken. Hierin is dus geen directe bemoeienis van marktpartijen als de Consumentenbond en de «vereniging eigen huis» voorzien.

Indien bedoeld is te verwijzen naar het voorstel op het punt van monitoring, gedaan door het VNO-NCW (in een brief van 4 maart 1998 aan de voorzitters van vaste commissies voor Economische Zaken, Financiën en Justitie van de Tweede Kamer), dan moet ik vaststellen dat het VNO-NCW een andere opzet lijkt voor te staan dan het door mij voorgestelde systeem van monitoring in zijn geheel. Het VNO-NCW is van mening dat monitoring dient te geschieden door een onafhankelijke instantie. Ik heb mij thans, in dit late stadium van de wetsbehandeling, geen scherp beeld kunnen vormen van een uitwerking van dit alternatief, zodat ik de voor- en nadelen ten opzichte van mijn voorstel niet voldoende heb kunnen afwegen. Omdat ik echter met het VNO-NCW zeer hecht aan een goed begeleide liberalisatie sta ik open voor een gedachtenwisseling met de commissie over de brief van het VNO-NCW.

d. het toezicht en het tuchtrecht

In een brief van de KNB van 4 maart 1998 aan de Tweede Kamer wordt verwezen naar de werkgroep toezicht notariaat onder voorzitterschap van de president van de rechtbank te Den Haag. De KNB stelt dat de instelling van deze werkgroep erop zou wijzen dat de regeling van het toezicht en van het tuchtrecht in het wetsvoorstel nog onvoldragen is. Die voorstelling van zaken is onjuist. De bedoelde werkgroep is opgericht om praktische en organisatorische knelpunten in het toezicht en tuchtrecht in kaart te brengen. Tevens zal afstemming plaatsvinden op de recent binnen het notariaat gestarte activiteiten op het terrein van kwaliteitsborging. Niet uitgesloten is dat de activiteiten van de werkgroep zouden kunnen leiden tot aanpassing van het toezicht op langere termijn. Voorop staan echter de noodzakelijke praktische verbeteringen in het thans geldende en het toekomstige toezicht en tuchtrecht, zoals de verbetering van de cordinatie tussen de diverse bestaande toezichtorganen.

De oprichting van deze werkgroep vloeit rechtstreeks voort uit afspraken die in november 1997 tussen de KNB en Justitie zijn gemaakt om in gesprek te gaan over een aantal onderwerpen en vernieuwingen die van belang zijn voor de toekomst van het notariaat op de langere termijn, maar waarvan regeling niet zal worden meegenomen in dit wetsvoorstel omdat nog niet duidelijk is of, en zo ja hoe zij zouden moeten leiden tot aanpassing van de wet. Onderwerpen die in dit verband in overleg met de KNB op de agenda zijn gezet, zijn versterking van het toezicht en de notaris-in-loondienst (zie onder g).

Voorts verwijs ik naar de in de derde nota van wijziging voorgestelde aanpassingen in de regeling van het Bureau Financieel Toezicht. Deze aanpassingen vloeien voort uit de Aanwijzingen voor de regelgeving voor zelfstandige bestuursorganen en uit de eisen die gesteld worden aan de financiering van toezichtorganen op grond van het MDW-rapport «Maat houden».

e. de regeling met betrekking tot de derdengelden

In de nota naar aanleiding van het nader verslag (p. 25–26) ben ik al eerder op juridische kritiek op de kwaliteitsrekening ingegaan. In WPNR nr. 6303 van 28 februari 1998 is nogmaals een kritisch artikel over deze rekening verschenen: De kwaliteitsrekening en art. 22 van het ontwerp van de Wet op het notarisambt van prof.mr S.C.J.J. Kortmann en mr N.E.D. Faber. Daarover zou ik het volgende willen opmerken.

Artikel 22 heeft ten doel het creëren van een afgescheiden vermogen om te voorkomen dat derdengelden in het faillissement van de notaris vallen. In het artikel van Kortmann en Faber wordt niet bestreden dat dit doel door artikel 22 wordt bereikt. De kritiek richt zich voornamelijk op de wijze waarop aan de regeling gestalte is gegeven. De belangrijkste stelling van de schrijvers is mijns inziens dat ze de voorkeur geven aan een algemene regeling in Boek 3 BW boven een bijzondere regeling in de Wet op het notarisambt. Die wet zou dan eenvoudigweg daarnaar kunnen verwijzen.

Ik heb van het betoog van de Nijmeegse juristen met belangstelling kennisgenomen. Hun voorstel om een algemene regeling voor Boek 3 BW te ontwerpen lijkt mij zeker een nadere studie waard. Uiteraard zal dan eerst moeten worden nagegaan of er werkelijk behoefte bestaat aan zo'n regeling. Het lijkt me ook goed dat met het artikel 22 zoals het er nu ligt eerst ervaring wordt opgedaan.

Voor het notarisambt bestaat die behoefte in ieder geval duidelijk wel. Mijn ambtsvoorganger heeft daarom gemeend dat het noodzakelijk is om daarin in het wetsvoorstel te voorzien. Die opvatting deel ik. Ik wil geenszins uitsluiten dat artikel 22 in de toekomst kan plaatsmaken voor een eenvoudige verwijzing naar Boek 3 BW. Er is op dit moment echter geen tijd meer om dit alles te onderzoeken en uit te werken. Ik krijg niet de indruk dat het artikel van Kortmann en Faber moet worden opgevat als een uitnodiging om bij wijze van spreken nog op de valreep zo'n ingrijpende operatie te beginnen.

In ieder geval heeft het artikel enig nut opgeleverd voor het huidige wetsvoorstel, omdat het aanleiding heeft gegeven tot een technische verbetering van het zesde lid (derde nota van wijziging, onderdeel G.2).

f. de regeling met betrekking tot de interdisciplinaire samenwerking

In het wetsvoorstel staat duidelijk wat de algemene richtlijnen zijn voor de samenwerking van notarissen met beoefenaren van een ander beroep (artikel 15a). Onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn geen vage normen. Zij vormen de kern van de regeling voor interdisciplinaire samenwerking. Bovendien zullen nog bij verordening in overeenstemming met de wet en ter nadere uitwerking van de wet de nodige technische voorschriften worden gegeven. Hierbij wordt met name gedacht aan regels die betrekking hebben op aparte dossiervorming, een gescheiden dossieren financiële administratie, een gescheiden archief en de uitsluitende toegankelijkheid van notariële bestanden voor het notariaat (de zgn. «Chinese walls»). De KNB zal een zodanige verordening tot stand moeten brengen. Om de verantwoordelijkheid van de notaris voor de naleving van die voorschriften te benadrukken is in het derde lid van artikel 15a bepaald dat de notaris verplicht is om jaarlijks een verklaring van een onafhankelijke deskundige aan het Bureau Financieel Toezicht over te leggen waaruit blijkt dat hij aan de voorschriften heeft voldaan. Ik acht vrijeberoepsbeoefenaren in staat om dan, met inachtneming van die normen, een samenwerkingsverband aan te gaan.

g. de regeling voor de notaris in loondienst

Het voorstel voor de notaris-in-loondienst is zeer recent binnen het notariaat opgekomen. Hierover is ook een uitvoerig artikel verschenen van mr S.B.J. van Heijst en mr Q.J. Marck in WPNR nr. 6299 van 31 januari 1998. Dit voorstel zal nader moeten worden bestudeerd alvorens beslist kan worden of een wettelijke regeling daarvan wenselijk is. Ook dit is – daarover meende ik het met de KNB eens te zijn – een onderwerp voor de langere termijn, waarover wij in gesprek zouden gaan. Het heeft mij dan ook enigszins verbaasd dat daaraan – evenals voor wat betreft het toezicht – door de KNB in de genoemde brief van 4 maart aan uw commissies voorbij wordt gegaan.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Heemst (PvdA), Aiking-van Wageningen (Groep Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), Van Boxtel (D66), O. P. G. Vos (VVD) en Van Vliet (D66).

Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Wagenaar (PvdA), Feenstra (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Apostolou (PvdA), R. A. Meyer (Groep Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Leerkes (U55+), Van den Doel (VVD), Roethof (D66), Weisglas (VVD) en De Koning (D66).

Naar boven