23 706
Wettelijke regeling van het notarisambt, mede ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet van 31 maart 1847, Stb. 12, houdende vaststelling van het tarief betreffende het honorarium der notarissen en verschotten (Wet op het notarisambt)

nr. 20
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 10 maart 1998

In het voorstel van wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel e wordt na «minuten,» ingevoegd: notariële verklaringen,

2. In onderdeel h wordt «KNB» vervangen door: de KNB.

3. Na onderdeel j wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

k. het Bureau: het Bureau Financieel Toezicht, bedoeld in artikel 104, eerste lid.

4. In onderdeel j wordt de punt vervangen door een puntkomma.

B

Aan artikel 4a wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de inrichting van het register en de wijze waarop het wordt bijgehouden.

C

In artikel 6, tweede lid, tweede volzin, wordt «het Bureau financieel toezicht notarissen, bedoeld in artikel 104» vervangen door: het Bureau.

D

In artikel 10, tweede lid, wordt de eerste volzin vervangen door: De kamer kan bij met redenen omklede beslissing de uitoefening door de notaris van een nevenbetrekking ongewenst verklaren, indien hierdoor zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid wordt of kan worden beïnvloed dan wel de eer of het aanzien van het ambt wordt of kan worden geschaad.

E

In artikel 15a, derde lid, wordt «het Bureau financieel toezicht notarissen» vervangen door: het Bureau.

F

In artikel 21, vierde lid, tweede volzin, wordt «het Bureau financieel toezicht notarissen» vervangen door: het Bureau.

G

Artikel 22 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het zesde lid vervalt de eerste volzin.

2. Het zesde lid, tweede volzin, wordt vervangen door: Rechtshandelingen verricht in strijd met de bepalingen van dit artikel zijn vernietigbaar. De vernietigingsgrond kan worden ingeroepen door iedere rechtstreeks belanghebbende.

3. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. Van de bepalingen van dit artikel en van de in het zevende lid bedoelde regels kan niet worden afgeweken.

H

In artikel 26, tweede lid, vijfde volzin, wordt «beslissing van de kamer van toezicht» vervangen door: beslissing van de voorzitter van de kamer van toezicht.

I

Aan artikel 43, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De notaris is verplicht een exemplaar van de verklaringen in zijn protocol op te nemen.

J

Artikel 85, tweede lid, derde volzin, wordt vervangen door: Over het ontwerp van de verordening, bedoeld in artikel 21, derde lid, wint het bestuur van de KNB het advies in van het Bureau.

K

Artikel 90 wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De plaatsvervangende voorzitters worden door de voorzitter aangewezen uit de leden van de rechtbank.

2. In het derde lid vervalt de eerste volzin.

3. In het vijfde lid wordt de eerste volzin vervangen door: De kamer van toezicht heeft een secretaris en zo nodig een plaatsvervangend secretaris.

L

Artikel 92 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «de voorzitter van het Bureau financieel toezicht notarissen, bedoeld in artikel 104,» vervangen door: het bestuur van het Bureau.

2. In het vijfde lid wordt «het Bureau financieel toezicht notarissen» vervangen door: het Bureau.

M

Artikel 99 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. De secretaris zendt van de beslissingen van de kamer bij aangetekende brief een afschrift:

a. aan de betrokken notaris of kandidaat-notaris;

b. aan het bestuur van de KNB, indien het op grond van artikel 92, tweede lid, tweede volzin, heeft verzocht een onderzoek in te stellen;

c. aan het bestuur van het Bureau, indien het op grond van artikel 92, tweede lid, tweede volzin, heeft verzocht een onderzoek in te stellen;

d. aan de klager, indien werd beslist naar aanleiding van een klacht als bedoeld in artikel 94.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Aan de ambtenaar van de Belastingdienst, bedoeld in artikel 92a, wordt een afschrift van de beslissing gezonden.

N

Artikel 102 wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het eerste lid worden drie volzinnen toegevoegd, luidende: Voor wat betreft de mogelijkheid tot het instellen van beroep worden als klager aangemerkt het bestuur van de KNB en het bestuur van het Bureau, indien de zaak door de voorzitter van de kamer van toezicht ter behandeling aan de kamer is voorgelegd na een onderzoek op grond van artikel 92, tweede lid, tweede volzin.

2. In het derde lid wordt «de artikelen 96, 97 en 99» vervangen door: de artikelen 96 tot en met 99.

O

Artikel 104 wordt vervangen door:

Artikel 104

1. Er is een Bureau Financieel Toezicht, dat gevestigd is te Utrecht. Het Bureau bezit rechtspersoonlijkheid. Het Bureau houdt toezicht op de naleving door de notaris van de artikelen 20, 21 en 22, eerste lid en tweede lid, derde volzin, alsmede de verordeningen, bedoeld in artikel 15a, tweede lid, en 21, derde lid, en de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 22, zevende lid. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan zonodig worden bepaald dat het Bureau daarbij aangegeven andere taken kan verrichten dan die, bedoeld in het eerste lid, indien deze taken verband houden met de in dat lid genoemde taken. Onze Minister is bevoegd tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels ten aanzien van de uitoefening van de taken van het Bureau.

3. Het bestuur van het Bureau is belast met de algemene leiding van het Bureau en met het beheer en de beschikking over zijn vermogen.

4. Het bestuur van het Bureau bestaat uit een voorzitter en twee leden. Het bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan. De voorzitter en de andere leden van het bestuur worden benoemd, geschorst en ontslagen door Onze Minister. De voorzitter en één lid moeten over juridische deskundigheid en ervaring beschikken; het andere lid moet over financiële deskundigheid en ervaring beschikken. De leden van het bestuur worden benoemd voor een periode van vier jaren en kunnen na aftreden terstond voor eenzelfde termijn eenmaal worden herbenoemd.

5. De leden van het bestuur ontvangen voor hun werkzaamheden een door Onze Minister vast te stellen vergoeding, alsmede een vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig de bepalingen welke te dien aanzien voor de ambtenaren in dienst van het Rijk gelden.

6. De voorzitter vertegenwoordigt het Bureau in en buiten rechte.

7. Het bestuur wordt bijgestaan door een directeur, die belast is met de dagelijkse leiding van het Bureau. De directeur wordt aangesteld, geschorst en ontslagen door het bestuur. Het personeel van het Bureau wordt door het bestuur, op voordracht van de directeur, aangesteld, geschorst en ontslagen.

8. De rechtspositie van het personeel van het Bureau is in overeenstemming met de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld in dienst van het Rijk, met dien verstande dat waar in deze regels een bevoegdheid is toegekend aan een andere minister dan Onze Minister van Binnenlandse Zaken, deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door het bestuur van het Bureau. Bij algemene maatregel van bestuur kan zonodig worden afgeweken van de in de vorige volzin bedoelde regels.

9. Het bestuur stelt een bestuursreglement vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

10. De bestuursleden en het personeel van het Bureau moeten, alvorens zij hun taak aanvangen, voor de arrondissementsrechtbank te Utrecht de navolgende eed afleggen:

«Ik zweer getrouwheid aan de Koning en de wet.

Ik zweer dat ik mijn taak toegewijd en nauwgezet zal uitvoeren en dat ik, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, geheimhouding zal betrachten ten aanzien van alles waarvan ik uit hoofde van mijn taakvervulling kennis neem».

De griffier van de rechtbank geeft ter zitting een proces-verbaal van de eedsaflegging af aan de betrokkene.

11. Indien het Bureau zijn taken, bedoeld in het eerste en tweede lid, naar het oordeel van Onze Minister ernstig verwaarloost, kan hij zonodig voorzieningen treffen. Onze Minister doet hiervan terstond mededeling aan de Staten-Generaal.

P

Na artikel 104 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 104a

1. Onze Minister verstrekt aan het Bureau een subsidie voor de kosten van de exploitatie het Bureau.

2. In afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is titel 4.2 van die wet van toepassing.

3. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

4. Onze Minister kan voorschotten op de in het eerste lid bedoelde subsidie verlenen.

Q

Artikel 105 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vierde lid wordt na «de voorzitter» ingevoegd: of de met het onderzoek belaste plaatsvervangend voorzitter.

2. Het zesde lid vervalt.

3. Het achtste lid wordt vervangen door:

8. Het Bureau verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

4. Het negende lid vervalt.

5. Het tiende lid wordt vervangen door:

10. Het Bureau stelt jaarlijks voor één juli een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

6. Het zevende tot en met tiende lid worden vernummerd tot zesde tot en met achtste lid.

R

Na artikel 105 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 105a

Onze Minister van Justitie zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het functioneren van het Bureau. Het verslag, bedoeld in artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt hierin opgenomen.

S

Na artikel 108d worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 108e

In de Wet op de economische delicten wordt in artikel 1, onder 2°, in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Wet op het notarisambt, artikel 114, tweede lid.

Artikel 108f

In de Ambtenarenwet wordt artikel 2, eerste lid, gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel y vervalt «en».

2. Onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel z door een komma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

aa. de voorzitter en de andere leden van het bestuur van het Bureau Financieel Toezicht, bedoeld in artikel 104, eerste lid van de Wet op het notarisambt, en

bb. de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, de andere leden van het bestuur van dit lichaam en de leden van het bestuur van de ringen en hun plaatsvervangers.

T

Artikel 109 vervalt.

U

Artikel 114 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «Koninklijke Notariële Broederschap» vervangen door: Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie;

2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het is de notaris verboden aan de cliënt een honorarium in rekening te brengen dat niet in overeenstemming is met die ministeriële regeling.

3. In het derde lid, tweede volzin, wordt «Koninklijke Notariële Broederschap» vervangen door: Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.

V

Artikel 115 wordt vervangen door:

Artikel 115

1. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn de personeelsleden van het Centraal Bureau van Bijstand, bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 mei 1933, Stb. 292 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 73a van de Wet op het Notarisambt, van wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister vastgestelde lijst, van rechtswege ontslagen en aangesteld als ambtenaar in dienst van het Bureau Financieel Toezicht.

2. De overgang van de in het eerste lid bedoelde personeelsleden vindt plaats met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij het Centraal Bureau van Bijstand.

3. De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht behoren tot het personeel van het Centraal Bureau van Bijstand, waarvan naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister vastgestelde lijst, zijn met ingang van dat tijdstip van rechtswege ontslagen en aangesteld in dienst van het Bureau met een rechtspositie die in totaliteit ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij het Centraal Bureau van Bijstand.

W

Na artikel 115 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 115a

1. Onze Minister bepaalt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën welke vermogensbestanddelen van de Staat die aan het Centraal Bureau van Bijstand worden toegerekend, worden toebedeeld aan het Bureau.

2. De in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet onder algemene titel over op het Bureau tegen een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën te bepalen waarde.

3. Ingeval krachtens het eerste en tweede lid registergoederen overgaan, zal verandering in de tenaamstelling in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek plaatsvinden. De daartoe nodige opgaven worden door de zorg van Onze Minister van Financiën aan de bewaarders van de desbetreffende registers gedaan.

Artikel 115b

Archiefbescheiden van het Centraal Bureau van Bijstand gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet over naar het Bureau, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

X

In artikel 116, eerste volzin, wordt «Koninklijke Notariële Broederschap» vervangen door: Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.

Toelichting

A.1. en I. De KNB heeft in haar derde technisch commentaar voorgesteld dat de bewaarplicht van de notaris van toepassing wordt op notariële verklaringen, zoals de verklaringen van erfrecht en de kadasterverklaringen, bedoeld in artikel 43. Ik heb meegedeeld dat ik een bepaling die de notaris ertoe verplicht om een exemplaar van de notariële verklaring in zijn protocol op te nemen, in overweging wil nemen (verslag van een schriftelijk overleg, nr. 16, p, 40). De wijzigingen van artikel 1, onderdeel e, en artikel 43, derde lid, strekken hiertoe.

A.2, A.3, C, E, F, J en L. Het begrip «Bureau Financieel Toezicht» en de verkorte aanduiding het «Bureau» komen in dit wetsvoorstel veel voor. Derhalve is het nuttig het Bureau onder de opsomming in artikel 1 op te nemen. Omdat ook bij «het Bureau» het lidwoord is vermeld, wordt in onderdeel h het lidwoord «de» voor KNB toegevoegd.

B. Het is wenselijk dat bij algemene maatregel van bestuur, indien daaraan behoefte blijkt te bestaan, nadere regels kunnen worden gesteld betreffende de inrichting van het register en de wijze waarop het wordt bijgehouden. In die a.m.v.b. kan bijvoorbeeld worden bepaald op welke de wijze de inschrijving en de doorhaling van de gegevens moet plaatsvinden.

D. In de tweede nota van wijziging, onderdeel M, is het derde lid van artikel 15 komen te vervallen. Het optreden als bemiddelaar bij de koop en verkoop van onroerende zaken, financieringen en verzekeringen moet in beginsel in strijd worden geacht met het nieuwe eerste lid van artikel 15, waarin onder andere tot uitdrukking is gebracht dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uitoefent. In verband hiermee moet in artikel 10, tweede lid, eerste volzin, de laatste zinsnede worden geschrapt, omdat hierin nog verwezen wordt naar artikel 15, derde lid.

G.1. en G.3. In de eerste volzin van het zesde lid van artikel 22 is bepaald dat de wettelijke regeling betreffende de bijzondere kwaliteitsrekening een dwingend karakter heeft en dat daarvan dus niet kan worden afgeweken. Het betreft hier een zaak van burgerlijk recht die in een publiekrechtelijke regeling is opgenomen, hetgeen tot misverstanden aanleiding zou kunnen geven. Bij nader inzien geef ik er de voorkeur aan dat deze bepaling in het laatste lid van dit artikel wordt opgenomen, zodat duidelijk is dat zij op het hele artikel betrekking heeft. Tevens wordt uitdrukkelijk bepaald dat dit ook geldt voor de ministeriële regeling betreffende de wijze van berekening en uitkering van de rente van de op de bijzondere regeling gestorte gelden.

G.2. In het artikel van Prof.mr S.C.J.J. Kortmannn en mr N.E.D. Faber in WPNR 98/6303, De kwaliteitsrekening en art. 22 van het ontwerp van de Wet op het notarisambt, blz. 144, wordt erop gewezen dat het minder gelukkig is dat in het zesde lid wordt gesproken van vernietiging «op vordering» van iedere rechtstreeks belanghebbende en dat dit in ieder geval moet worden aangepast aan de terminologie van titel 3.2 BW. Het zesde lid is gewijzigd overeenkomstig het voorstel in bovengenoemd artikel.

H. In artikel 26, tweede lid, vijfde volzin, wordt abusievelijk gesproken van «beslissing van de kamer van toezicht» in plaats van de beslissing van de voorzitter van de kamer van toezicht.

J. In artikel 85, tweede lid, was abusievelijk verwezen naar de verordening, bedoeld in artikel 21, tweede lid, in plaats van de verordening, bedoeld in artikel 21, derde lid.

K.1. en K.2. Bij nader inzien is het beter dat de plaatsvervangende voorzitters door de voorzitter zelf worden aangewezen en dus niet telkens voor de tijd van vier jaren door de Minister behoeven te worden benoemd. De president van de rechtbank is uit hoofde van zijn functie voorzitter van de kamer van toezicht. Voor hem geldt ook geen beperking in de duur van het voorzitterschap.

K.3. Het blijkt dat er thans veel niet-juristen als secretaris en plaatsvervangend secretaris van kamers van toezicht fungeren. Dit zou niet meer mogelijk zijn op grond van het vijfde lid. Inmiddels is gebleken dat er geen aanleiding is om in de bestaande situatie wijziging te brengen. Derhalve wordt het vereiste dat de secretaris en de plaatsvervangend secretaris jurist moeten zijn geschrapt.

M. Artikel 99 is in die zin gewijzigd dat een afschrift van de beslissing van de kamer van toezicht ook bij aangetekende brief gezonden wordt aan het bestuur van de KNB, indien de zaak aan de kamer van toezicht is voorgelegd nadat op verzoek van het bestuur een onderzoek is gelast (art. 92, tweede lid, tweede volzin). Hetzelfde geldt voor het bestuur van het Bureau Financieel Toezicht. De ambtenaar van de Belastingdienst, bedoeld in artikel 92a, krijgt eveneens een afschrift toegezonden (derde lid). Zij die bij aangetekende brief een afschrift hebben ontvangen, hebben ook de mogelijkheid om tegen de beslissing van de kamer van toezicht in beroep te gaan (artikel 102, eerste lid; nota van wijziging,onderdeel N).

N.1. Indien op grond van artikel 92, tweede lid, tweede volzin, door de voorzitter van de kamer van toezicht een onderzoek is gelast en op grond van de uitkomsten van dit onderzoek de zaak aan de kamer van toezicht is voorgelegd, moet voor het bestuur van de KNB en het bestuur van het Bureau Financieel Toezicht ook de mogelijkheid bestaan om tegen de beslissing van de kamer van toezicht in beroep te gaan. Artikel 102 is daarom in die zin aangevuld.

N.2. Ten onrechte is in artikel 102, derde lid artikel 98 niet van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit wordt hierbij hersteld. Ook het Hof kan alleen de maatregelen opleggen die in artikel 98 worden vermeld.

O, P, Q, R, V en W. Het Bureau Financieel Toezicht is een zelfstandig bestuursorgaan (zie memorie van toelichting, p. 66 en de Rapportage Doorlichting Zelfstandige Bestuursorganen (Kamerstukken II 1996/97, 25 268, nr. 1, p. 29). De desbetreffende bepalingen van het wetsvoorstel moeten in overeenstemming worden gebracht met de Aanwijzingen inzake zelfstandige bestuursorganen (§ 4.5a van de Aanwijzingen van de regelgeving). Dit geschiedt hierbij alsnog.

Volgens Aanwijzing 124a wordt onder zelfstandig bestuursorgaan verstaan: bestuursorgaan op het niveau van de centrale overheid, dat niet hiërarchisch ondergeschikt is aan een minister en niet is een adviescollege, als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges, waarvan de adviestaak de hoofdtaak is.

O. De naam van het Bureau is gewijzigd. Omdat niet uitgesloten is dat het Bureau in de toekomst ook toezicht gaat uitoefenen op andere ambtenaren/vrije beroepsbeoefenaren, zoals deurwaarders, is het woord «notarissen» uit de naam geschrapt.

Bepaald is dat het Bureau rechtspersoonlijkheid bezit (Aanwijzing 124h). Dit kan van belang zijn in verband met de aansprakelijkheid voor de wijze waarop het Bureau zijn toezichthoudende taak vervult. Hierbij kan gedacht worden aan schadeclaims van benadeelde derden, zoals bijvoorbeeld cliënten van de notaris, als het toezicht achteraf niet toereikend blijkt te zijn geweest. Ook zijn schadeclaims van benadeelde notarissen niet uitgesloten, bijvoorbeeld indien tegen hen ten onrechte een klacht is ingediend bij de kamer van toezicht. Een zelfstandig bestuursorgaan met rechtspersoonlijkheid kan zich tegen deze aansprakelijkheid indekken door middel van een aansprakelijkheidsverzekering.

Voor de toelichting op de laatste volzin van het eerste lid moge worden verwezen naar de toelichting op onderdeel LLL van de nota van wijziging van 25 juni 1996 (stuk nr. 7, p. 21).

Het Bureau Financieel Toezicht mag als bestuursorgaan uitsluitend taken verrichten, ongeacht of dit nu hoofd- of neventaken zijn, die bij of krachtens de wet aan hem zijn opgedragen. In artikel 104, eerste lid, is dan ook overeenkomstig Aanwijzing 124 g een nauwkeurige omschrijving van de taak van het Bureau opgenomen. Daarnaast kunnen op grond van het tweede lid bij algemene maatregel van bestuur bepaalde, daarmee verband houdende taken worden verricht. Wanneer de nadere bepaling van die taken ook in de wet zou kunnen geschieden, dient de wet alsnog te worden aangevuld. In het tweede lid, tweede volzin, is, overeenkomstig Aanwijzing 124l, vijfde lid, onderdeel b, bepaald dat de Minister bevoegd is tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels ten aanzien van de uitoefening van de taken van het Bureau. Op deze wijze kan dus rekening worden gehouden met nieuwe ontwikkelingen, zonder dat direct de wet gewijzigd moet worden.

Toepassing van Aanwijzing 124i leidt ook tot wijziging van de leiding van het Bureau. Op grond van artikel 104, tweede lid van het wetsvoorstel heeft het Bureau slechts een voorzitter, die tevens met de dagelijkse leiding is belast.

In het nieuwe lid 4 van artikel 104 is, in overeenstemming met Aanwijzing 124i, eerste lid, de inrichting van het bestuur, de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag, alsmede de termijn waarvoor de bestuursleden worden benoemd, geregeld. Bepaald is dat er een driehoofdig bestuur is dat met de algemene leiding is belast; de dagelijkse leiding zal bij een directeur berusten (lid 7). De voorzitter moet over juridische deskundigheid en ervaring beschikken. Gedacht kan worden aan een lid zijn van de rechterlijke macht of van een met bestuursrechtspraak belast college. De huidige voorzitter van het Centraal Bureau van Bijstand is lid van de Centrale Raad van Beroep. Van de overige twee leden moet één lid over juridische en het andere lid over financiële deskundigheid en ervaring beschikken. Onder juridische deskundigheid kan ook notariële deskundigheid worden verstaan. Financiële deskundigheid is eveneens een ruim begrip. Gedacht kan worden aan een (register-)accountant of een belastingadviseur. De voorzitter en de andere leden van het bestuur worden benoemd, geschorst en ontslagen door de Minister. Zij zijn ambtenaar op grond van artikel 1 van de Ambtenarenwet, maar Titel III van die wet, waarin de bepalingen van materieel recht zijn opgenomen, is niet op hen van toepassing (artikel 108f, nota van wijziging, onderdeel S). Hetzelfde geldt voor het bestuur van de KNB.

De personeelsleden van het Bureau zijn en blijven ambtenaar op grond van de Ambtenarenwet. Titel III van de Ambtenarenwet is wel op hen van toepassing. De personeelsleden worden als zodanig aangesteld door het bestuur, op voordracht van de directeur. De directeur wordt door het bestuur benoemd (zevende lid). Hun rechtspositie is in overeenstemming met de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld in dienst van het Rijk (achtste lid), zoals thans ook het geval is.

In het negende lid is overeenkomstig Aanwijzing 124k bepaald dat het bestuur een bestuursreglement vaststelt. In dat reglement wordt onder andere bepaald hoe het bestuur vergadert en hoe het besluiten neemt. Op deze wijze wordt de inrichting, voor zover zij niet uit de wet volgt, en de werkwijze vastgelegd. Eveneens is bepaald dat het reglement moet worden goedgekeurd door de Minister (Aanwijzing 124l, vierde lid). Geschrapt is in dit verband het vierde lid van het wetsvoorstel, inhoudende dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gegeven betreffende de organisatie en de werkwijze van het Bureau.

Het tiende lid stemt overeen met het oorspronkelijke derde lid van het wetsvoorstel.

In het elfde lid is een taakverwaarlozingsregeling opgenomen (Aanwijzing 124m). Deze regeling biedt een voorziening in gevallen van ernstige verwaarlozing van de bestuurstaak waarbij ontwrichting van de uitoefening van de taak dreigt en ingrijpen door een minister – zonodig na onderzoek – niet achterwege kan blijven. Gedacht kan worden aan het bij ministeriële regeling treffen van de nodige voorzieningen.

P. In artikel 104, vijfde lid, is thans bepaald dat de kosten van het Bureau over de notarissen worden omgeslagen. Ook de kosten van het Centraal Bureau van Bijstand kwamen ten laste van de notarissen. Het Bureau Financieel Toezicht verricht een bestuurstaak, te weten het toezicht houden op de taakvervulling van notarissen. Het ligt dan ook meer voor de hand dat de financiering van die taak door de staat geschiedt.

Ook uit het in juni 1996 uitgebrachte MDW-rapport «Maat Houden, een kader voor doorberekening van toelatings- en handhavingskosten blijkt dat in het algemeen de activiteiten die samenhangen met preventieve en repressieve handhaving van wet- en regelgeving uit de algemene middelen behoren te worden gefinancierd. De kosten zouden dus in beginsel niet moeten worden doorberekend. Indien hiervan wordt afgeweken moet dit een wettelijke grondslag hebben en worden gemotiveerd in de toelichting op de wet of de regeling. Dit heeft ertoe geleid dat artikel 104, vijfde lid, is geschrapt en in een nieuw artikel 104a is bepaald dat aan het Bureau een subsidie zal worden verstrekt voor de kosten van de exploitatie van het Bureau. Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, die op 1 januari 1998 in werking is getreden, is hierop van toepassing.

Nu de kosten van het toezicht niet meer over de notaris-leden van de KNB worden omgeslagen, maar ten laste van de staat komen, is er geen reden meer voor de bepaling dat de voorzitter en de leden (de deskundigen/register-accountants) door de Minister worden benoemd «na overleg met het bestuur van de KNB». De laatste zinsnede van artikel 104, tweede lid, vierde volzin, is dan ook geschrapt (onderdeel O).

Q. Nu ook de met het onderzoek belaste plaatsvervangend voorzitter van de kamer van toezicht het Bureau opdracht kan geven een onderzoek in te stellen, dient artikel 105, vierde lid, eveneens de plaatsvervangend voorzitter te vermelden. De voorgestelde wijziging strekt hiertoe.

Het zesde lid, dat het Bureau de bevoegdheid geeft aan de notaris aanwijzingen te geven in verband met de toepassing van de verordening betreffende de administratie, is geschrapt. Wel is thans in het eerste lid van artikel 104 de (facultatieve) verordening, bedoeld in artikel 21, derde lid, vermeld, zodat het wel tot de taak van het Bureau behoort op de naleving daarvan toezicht te houden.

Overeenkomstig Aanwijzing 124t is de redactie van het achtste lid gewijzigd.

Het negende lid is eveneens geschrapt. De minister kan aan een zelfstandig bestuursorgaan geen werkzaamheden opdragen in verband met de inwinning van gegevens die de betrokkene zelf op grond van Wet op het notarieel pensioenfonds of de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds moet verstrekken.

Overeenkomstig Aanwijzing 124s is de redactie van het tiende lid gewijzigd.

R. Artikel 105a stemt overeen met Aanwijzing 124ij. Daaraan is toegevoegd dat het verslag, bedoeld in artikel 4:24, hierin wordt opgenomen. Het betreft het verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk.

S.(artikel 108e) en U.2. In het antwoord op vraag 16 van het schriftelijk overleg (verslag van een schriftelijk overleg, stuk nr. 16, p. 9) is gesteld dat de handhaving van de tarieven in de overgangsperiode zal kunnen worden gewaarborgd door de controle daarop op te dragen aan de Economische Controledienst (ECD). De thans voorgestelde wijzigingen moeten de wettelijke basis daarvoor bieden. Aan artikel 114, tweede lid, wordt een bepaling toegevoegd, inhoudende dat het de notaris verboden is om aan de cliënt een honorarium in rekening te brengen dat niet in overeenstemming is met die ministeriële regeling. De sanctie op de niet-naleving daarvan wordt gesteld in de Wet op de economische delicten. In onderdeel C wordt artikel 1, onder 2°, van die wet aangevuld. De sanctie op overtreding van artikel 114, tweede lid, is dan een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren dan wel hechtenis van zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (f 25 000,–) (artikel 6, eerste lid Wet economische delicten). Aangenomen mag worden dat de controle op de bandbreedtetarieven van de overgangsperiode zich voornamelijk moet concentreren op het ontgaan van de minimumtarieven. Immers, als de notaris een lager tarief in rekening brengt dan het minimumtarief zal de cliënt zelf daarover meestal niet klagen.

S (Artikel 108f) Deze wijziging is reeds toegelicht onder onderdeel O.

T. Het voorstel van wet houdende Wijziging van enige bepalingen betreffende scheidingsprocesrecht en daarmee samenhangende regelingen (23 616) zal worden ingetrokken. Artikel 109 kan dan ook vervallen.

U.1., U.3 en X. Op 1 oktober 1997 is de naam van de vereniging Koninklijke Notariële Broederschap gewijzigd in: Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.

In de tweede nota van wijziging was reeds met deze naamswijziging rekening gehouden. De artikelen 114, eerste en derde lid en artikel 116 waren nog niet gewijzigd. Dit geschiedt hierbij alsnog.

V en W. Op grond van Aanwijzing 124v moet in de wet worden bepaald hoe de overgang van personeel, rechten, bezittingen en verplichtingen van de rechtspersoon de Staat der Nederlanden op een andere rechtspersoon waarvan het zelfstandig bestuursorgaan onderdeel uitmaakt, wordt geregeld. De artikelen 115 (Onderdeel V), 115a en 115b (onderdeel W) stemmen overeen met de modellen opgenomen in Aanwijzing 124v.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Naar boven