23 699
Nieuwe bepalingen voor een tegemoetkoming in de studiekosten (Wet tegemoetkoming studiekosten)

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 16 juni 1995

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel a, wordt «Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

B

In artikel 10, tweede lid, wordt «overeenkomstig het leerplan dan wel het schoolwerkplan van die opleiding» vervangen door: overeenkomstig het werkplan van die opleiding.

C

In artikel 16, derde lid, wordt «1 augustus 1994» vervangen door: 1 augustus 1995.

D

Na artikel 19 wordt ingevoegd:

HOOFDSTUK IIA. STUDERENDEN VAN 18 JAREN TOT 27 JAREN DIE VOLLEDIG ONDERWIJS VOLGEN

TITEL 1. WERKINGSSFEER

Artikel 19a. Leeftijd

Voorwaarde voor het in aanmerking komen voor tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk is dat de studerende de leeftijd van 18 maar nog niet die van 27 jaren heeft bereikt.

Artikel 19b. Nationaliteit

Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op:

a. studerenden die de Nederlandse nationaliteit bezitten;

b. studerenden die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten maar wel in Nederland wonen, ten aanzien van wie ingevolge bepalingen vastgesteld bij overeenkomsten met andere mogendheden dan wel een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, wordt bepaald dat zij op het terrein van de toepassing van dit hoofdstuk met een Nederlander worden gelijkgesteld;

c. studerenden die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten maar wel in Nederland wonen en behoren tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die op het terrein van de toepassing van dit hoofdstuk met een Nederlander worden gelijk-gesteld.

Artikel 19c. Onderwijssoort

1. Voorwaarde voor het in aanmerking komen voor tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is dat de studerende onderwijs volgt in Nederland en is ingeschreven voor het volgen van ander onderwijs dan hoger onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of deeltijds middelbaar beroepsonderwijs:

a. aan een school die op grond van een onderwijswet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, onder 1° tot en met 4°, volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd, waaronder het volgen van onderwijs in de vorm van contractonderwijs niet is mede begrepen,

b. aan een op grond van artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs aangewezen school, of

c. aan een instelling die is erkend op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen voor zover de gevolgde cursus onder de reikwijdte van die wet valt.

2. Aangaande het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, geldt als nadere voorwaarde dat dit onderwijs per studiejaar een studielast heeft van ten minste 850 klokuren die overdag worden besteed aan het volgen van lessen of stages overeenkomstig het werkplan van de school.

3. Ten aanzien van onderwijsinstellingen die een schooljaar kennen dat loopt van 1 augustus tot en met 31 juli, geldt, dat de kennisgeving van de beslissing van Onze Minister, bedoeld in het vierde lid, dat een opleiding aan die onderwijsinstelling niet voldoet aan het tweede lid, wordt gedaan voor 1 maart van het kalenderjaar waarin het studiejaar begint waarvoor die kennisgeving rechtsgevolg heeft.

4. Wanneer Onze Minister heeft beslist dat een opleiding aan een onderwijsinstelling niet voldoet aan het tweede lid, wordt die opleiding en elke andere aan die onderwijsinstelling verbonden opleiding die opleidt voor dezelfde kwalificatie, vanaf het tijdstip dat die kennisgeving rechtsgevolg heeft, tot het einde van het tweede daarop volgende studiejaar, aangemerkt als een opleiding die niet voldoet aan het tweede lid. Tot het einde van het kalenderjaar, dan wel, indien dit later is, tot het einde van het studiejaar waarin die beslissing werd genomen, heeft dit lid geen gevolg voor degene die over de maand waarin die beslissing werd genomen, tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk ontving voor het volgen van die opleiding.

5. De aanspraak op tegemoetkoming van een studerende, bedoeld in artikel 19p, eerste lid, die gedurende een aaneengesloten periode van 8 weken niet aan het onderwijs, dan wel het onderwijs in een of meer vakken, heeft deelgenomen, vervalt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de instelling de afwezigheid, bedoeld in artikel 19p, eerste lid, aan de Informatie Beheer Groep doorgaf. De periode van 8 weken wordt zo nodig verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd. Zij wordt geacht niet te zijn onderbroken door deze vakantieweken.

6. De studerende die tevens als studerende, auditor of extraneus staat ingeschreven in het hoger onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, wordt voor de toekenning van tegemoetkoming niet beschouwd als studerende in het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs.

7. De studerende die gedurende ten minste 5 jaren studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering heeft genoten wegens het volgen van hoger onderwijs, komt niet meer in aanmerking voor tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk.

19d. Einde van een studie

1. In het laatste studiejaar heeft de toekenning per 1 januari van dat studiejaar betrekking op de periode uiterlijk tot en met 30 juni van dat studiejaar.

2. Indien een studerende aansluitend aan het studiejaar dat als laatste studiejaar was aangemerkt, opnieuw dat laatste studiejaar aanvangt, ontstaat aanspraak op tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk voor het na 30 juni resterende gedeelte van het kalenderjaar.

3. Indien een studerende uiterlijk op de eerste dag van de derde maand na het einde van de periode waarover jegens hem het eerste lid is toegepast, een nieuwe studie in de zin van dit hoofdstuk aanvangt, wordt hij op zijn verzoek in het tussen beide periodes liggende tijdvak aangemerkt als studerende aan de eerste studie. De vorige volzin is tevens van toepassing indien de studerende een nieuwe studie in de zin van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering aanvangt. In afwijking van artikel 19t moet dat verzoek worden ingediend voor 1 oktober van het kalenderjaar waarin toepassing van het eerste lid plaats vond.

4. Indien een studerende wegens ziekte zijn studie tijdelijk staakt, wordt de tegemoetkoming op diens verzoek stopgezet. Aansluitend aan dat ogenblik van stopzetten van de tegemoetkoming behoudt betrokkene zijn recht op tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk gedurende ten hoogste zes maanden doch uiterlijk tot aan de maand met ingang waarvan hij hetzij verzekerd of medeverzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet, hetzij op hem een publiekrechtelijke ziektekostenregeling voor ambtenaren van toepassing is, met dien verstande dat de tegemoetkoming, bedoeld in dit hoofdstuk, niet daadwerkelijk wordt verstrekt.

Artikel 19e. Minimale opleidingsduur

1. De studerende die is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 19c, komt niet in aanmerking voor tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk wanneer de duur van de opleiding, daaronder begrepen ten hoogste 12 vakantieweken, korter is dan 1 jaar.

2. De studerende die is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 19c, komt slechts in aanmerking voor tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk indien per volledig studiejaar gemiddeld ten minste 40 weken worden besteed aan het volgen van lessen dan wel stages overeenkomstig het werkplan van die opleiding.

TITEL 2. DE TEGEMOETKOMING

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 19f. Verdeling van de tegemoetkoming

De tegemoetkoming bestaat uit:

a. een basistoelage en

b. een tegemoetkoming in de directe studiekosten.

Paragraaf 2. De basistoelage

Artikel 19g. De basistoelage

De basistoelage is per kalendermaand:

a. voor een thuiswonende studerende: f 176,25;

b. voor een uitwonende studerende: f 410,92.

Paragraaf 3. De tegemoetkoming in de directe studiekosten

Artikel 19h. De TS-ouder

In dit hoofdstuk wordt onder TS-ouder verstaan:

a. degene die op grond van artikel 8 laatstelijk voordat de studerende 18 jaar werd, voor hem een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk II ontving;

b. indien geen van de wettelijke vertegenwoordigers de in onderdeel a bedoelde tegemoetkoming ontving: degene die in het laatste kwartaal waarin de studerende nog 17 jaar was, diens wettelijk vertegenwoordiger was, bedoeld in artikel 8.

Artikel 19i. Factoren voor de hoogte van de tegemoetkoming

De hoogte van de tegemoetkoming in de directe studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is afhankelijk van het toetsingsinkomen en van de onderwijssoort die de studerende volgt.

Artikel 19j. Toetsingsinkomen

1. Het toetsingsinkomen is de som van het belastbare inkomen van de TS-ouder en diens partner.

2. Artikel 12, tweede tot en met vijfde lid, is van toepassing.

Artikel 19k. Terugval in inkomen

Artikel 13 is van toepassing, met dien verstande dat het verzoek kan worden gedaan door de TS-ouder, diens partner, dan wel de studerende.

Artikel 19l. Nog niet vastgesteld of nog niet bekend inkomen

Artikel 14 is van toepassing.

Artikel 19m. Inkomenscategorieën

De artikelen 15 en 33 zijn van toepassing.

Artikel 19n. Tegemoetkoming in de directe studiekosten

1. De tegemoetkoming in de directe studiekosten is samengesteld uit:

a. een tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage, en

b. een normbedrag voor de overige studiekosten.

2. De tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage voor een kalendermaand is een twaalfde deel van het op grond van artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet vastgestelde of herziene bedrag van het lesgeld.

3. Het normbedrag voor de overige studiekosten voor een kalendermaand die deel uitmaakt van een kalenderjaar, is gelijk aan een twaalfde deel van de per 1 augustus van het daaraan voorafgaande kalenderjaar op de schoolsoort van toepassing zijnde bedragen, bedoeld in artikel 16, derde en vierde lid.

4. Indien door Onze Minister ten behoeve van een studerende die bij de aanvang van een studiejaar de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, met betrekking tot dat studiejaar een tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage voor het volgen van voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs dan wel voortgezet speciaal onderwijs is verstrekt en aan de studerende over een of meer maanden van dat studiejaar tegemoetkoming in de zin van dit hoofdstuk wordt toegekend, wordt tot het einde van dat studiejaar maandelijks een twaalfde deel van die tegemoetkoming aangemerkt als een voorschot op de tegemoetkoming van de studerende, met dien verstande dat dit voorschot niet meer bedraagt dan de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 19f.

5. Degene die een tegemoetkoming in de directe studiekosten ontvangt over de maand augustus van enig kalenderjaar, ontvangt een voorschot op het restant van het verschuldigde lesgeld over het studiejaar dat met die maand augustus aanvangt.

Artikel 19o. Weigerachtigheid jegens uitwonende studerenden

Op verzoek van de uitwonende studerende wordt het niet toe te kennen deel van de maximale tegemoetkoming in de directe studiekosten toegekend in de vorm van rentedragende lening. Voorwaarde voor die toekenning is dat de studerende gelijktijdig met het verzoek aan de Informatie Beheer Groep een door hem zelf ondertekende schriftelijke verklaring verstrekt dat zijn TS-ouder en de partner van die TS-ouder beide weigeren bij te dragen in zijn studiekosten. Die verklaring wordt mede ondertekend door de schooldecaan ten blijke dat zij naar zijn kennis juist is.

Paragraaf 4. De vorm van de tegemoetkoming

Artikel 19p. Langdurige afwezigheid in het voortgezet onderwijs: gevolgen voor de tegemoetkoming

1. De tegemoetkoming van de studerende die is ingeschreven aan een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 19c voor zover het voortgezet onderwijs betreft, en die zonder geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken, bestaat geheel uit rentedragende lening met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de afwezigheid zonder geldige reden aanving. In afwijking van de vorige volzin kan Onze Minister bepalen dat voor soorten van voortgezet onderwijs de in die volzin bedoelde sanctie wordt toegepast indien een ingeschreven studerende in een of meer vakken niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. Onder afwezigheid met geldige reden wordt verstaan afwezigheid wegens ziekte van de studerende, welke ziekte uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een gedagtekende verklaring van een arts, en afwezigheid wegens bijzondere familie-omstandigheden.

2. Het derde tot en met achtste lid is niet van toepassing op het onderwijs waarop artikel 27a van de Wet op het voortgezet onderwijs van toepassing is.

3. De natuurlijke persoon van wie, dan wel de rechtspersoon waarvan de onderwijsinstelling als bedoeld in het eerste lid uitgaat, meldt uiterlijk op de derde werkdag na afloop van een periode van afwezigheid van 5 weken aan de studerende dat daarvan in de administratie van de instelling aantekening is gemaakt en verzoekt de studerende om opgaaf van de reden van de afwezigheid.

4. Uiterlijk op de vijfde werkdag na de periode van 8 weken stelt de natuurlijke persoon of de rechtspersoon vast:

a. of de reden die de studerende binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken gaf voor zijn afwezigheid, een geldige is, of

b. dat de studerende binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken geen reden heeft opgegeven voor zijn afwezigheid.

5. De natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon stelt tevens uiterlijk op de vijfde werkdag na afloop van de periode van 8 weken vast of de studerende voor het einde van die periode weer aan het onderwijs is gaan deelnemen.

6. De natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon meldt uiterlijk de vijfde werkdag na afloop van een periode van 8 weken aan de Informatie Beheer Groep de studerende die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken zonder opgave van geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. Tevens meldt hij, indien die studerende voor het einde van die periode van 8 weken weer aan het onderwijs is gaan deelnemen, de datum daarvan.

7. De periode van 5 weken en de periode van 8 weken worden zo nodig verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd. Zij worden geacht niet te zijn onderbroken door deze vakantieweken.

8. De natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon stuurt gelijktijdig met de mededelingen, bedoeld in het zesde lid, een afschrift van de gegevens die over de betrokkene aan de Informatie Beheer Groep zijn verstrekt aan deze betrokkene en geeft daarbij tevens aan dat afwezigheid als bedoeld in het eerste lid, gevolgen heeft voor de tegemoetkoming van betrokkene, alsmede welke beroepsgang voor betrokkene open staat tegen de mededelingen, bedoeld in het zesde lid.

9. Het eerste lid is niet van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de studerende weer aan het onderwijs is gaan deelnemen, voor zover de tegemoetkoming niet reeds mede op grond van artikel 19o de vorm van rentedragende lening had. Voorwaarde voor de toepassing van de vorige volzin is dat de studerende aan het onderwijs is gaan deelnemen binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken. Op die periode is het zevende lid van toepassing.

10. De studerende die is ingeschreven aan een onderwijsinstelling waarop artikel 27a van de Wet op het voortgezet onderwijs niet van toepassing is, kan binnen 6 weken na ontvangst van de gegevens, bedoeld in het achtste lid, schriftelijk bezwaar maken bij de natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon.

TITEL 3. AANVRAAG EN TOEKENNING

Artikel 19q. Aanvraag tot tegemoetkoming

De studerende dient een aanvraag tot toekenning van tegemoetkoming in.

Artikel 19r. Toekenning van tegemoetkoming

1. De Informatie Beheer Groep kent tegemoetkoming toe aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend en voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens dit hoofdstuk.

2. De Informatie Beheer Groep beslist op een aanvraag tot tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk:

a. indien de aanvraag is ingediend vóór 1 november van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft: vóór 31 december van dat voorafgaande jaar;

b. indien de aanvraag is ingediend na het onder a bedoelde tijdstip: binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag.

Artikel 19s. Gedeeltelijke toekenning

Indien het op basis van de verstrekte gegevens nog onmogelijk is het bedrag van de tegemoetkoming in de directe studiekosten vast te stellen, maar het wel mogelijk is het bedrag van de basistoelage vast te stellen, kent de Informatie Beheer Groep het bedrag van die basistoelage toe.

Artikel 19t. Toekenningsperiode

1. Tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk wordt toegekend per tegemoetkomingstijdvak.

2. Tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk wordt niet toegekend voor een periode die is gelegen voor de datum van indiening van de aanvraag.

3. In afwijking van het tweede lid kan voor degene die reeds tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk geniet, ook tegemoetkoming worden toegekend met betrekking tot de maand waarin de aanvraag wordt gedaan.

Artikel 19u. Minderjarigheid

Een minderjarige die de leeftijd van 17 jaar heeft bereikt, is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om toekenning van tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk te verkrijgen. Hij is voorts bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening, onderscheidenlijk nakoming van de voor hem uit de toekenning van tegemoetkoming voortvloeiende rechten en verplichtingen.

TITEL 4. OPBOUW EN TERUGBETALING STUDIESCHULD

Artikel 19v. Verplichting terugbetaling studieschuld

Door ontvangst van rentedragende lening dan wel door de omzetting van tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk in rentedragende lening, dan wel door de omzetting, bedoeld in artikel 19w, ontstaat voor degene die tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk heeft ontvangen, een plicht tot terugbetaling van de rentedragende lening vermeerderd met de volgens deze titel berekende rente.

Artikel 19w. Omzetting van niet meer verrekenbare schulden in rentedragende lening

1. De schuld van degene van wie het recht op tegemoetkoming eindigt zonder dat over de maand volgend op de beëindiging studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering wordt verstrekt, wordt van rechtswege omgezet in rentedragende lening.

2. De schuld van degene van wie het recht op tegemoetkoming eindigt en aan wie over de maand volgend op de beëindiging studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering wordt verstrekt, wordt aangemerkt als een schuld waarop artikel 58 van die wet van toepassing is.

3. De in het eerste dan wel tweede lid bedoelde lening wordt rentedragend met ingang van het tijdstip van de daar bedoelde omzetting.

Artikel 19x. Van overeenkomstige toepassing verklaring

De artikelen 34a tot en met 50 van de Wet op de studiefinanciering zijn van overeenkomstige toepassing op de bedragen aan rentedragende lening die op grond van dit hoofdstuk zijn opgebouwd.

E

Artikel 21 wordt vervangen door:

Artikel 21. Nationaliteit

Het bepaalde bij of krachtens artikel 7 van de Wet op de studiefinanciering is van toepassing.

F

In artikel 31, vijfde lid, wordt «in geval van ernstige ziekte van de studerende» vervangen door: indien de studerende wegens ziekte zijn studie staakt.

G

Na artikel 34 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 34a. Aanpassing basistoelage

1. De basistoelage, bedoeld in artikel 19g, voor uitwonende studerenden wordt per 1 januari van elk kalenderjaar door de Informatie Beheer Groep aangepast met de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, bedoeld in artikel 34, eerste lid. De door aanpassing ontstane bedragen treden in de plaats van de in de eerste volzin bedoelde bedragen.

2. De basistoelage, bedoeld in artikel 19g, voor thuiswonende studerenden wordt per 1 januari van elk kalenderjaar door de Informatie Beheer Groep aangepast met de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, bedoeld in artikel 34, eerste lid. De door aanpassing ontstane bedragen treden in de plaats van de in de eerste volzin bedoelde bedragen.

H

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt ingevoegd:

2. Indien na een voorlopige voorziening als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht de beslissing in hoofdzaak daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag dat op grond van de voorlopige voorziening teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald dan wel met hem verrekend.

2. In het derde lid wordt «De in het eerste lid bedoelde terugbetaling» vervangen door: De in het eerste en tweede lid bedoelde terugbetaling.

I

In artikel 47 wordt «bedoeld in de artikelen 44, 45 en 46» vervangen door: bedoeld in de artikelen 42, 43 en 44.

J

Na artikel 53 wordt ingevoegd:

Artikel 53a. Wijzigingen in de Wet op de studiefinanciering

De Wet op de studiefinanciering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel h ten 4°, vervalt.

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel c wordt toegevoegd: of.

2. De onderdelen d, e en f vervallen.

3. Onderdeel g wordt verletterd tot d.

C

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel h ten 1°, wordt «2° tot en met 4°» vervangen door: 2° en 3°.

2. Na het derde lid wordt een vierde lid ingevoegd, luidende:

4. Niet aan voorwaarden voor het in aanmerking komen voor studiefinanciering ingevolge dit hoofdstuk voldoet de studerende die voortgezet onderwijs, anders dan middelbaar beroepsonderwijs, volgt, dan wel speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs.

3. In het negende lid wordt «het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: het middelbaar beroepsonderwijs dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs.

4. In het tiende lid wordt «het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs, dan wel het voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: het middelbaar beroepsonderwijs dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs.

D

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b ten 4° en ten 5°, vervalt.

2. In het eerste lid, onderdeel c ten 3°, wordt «het voortgezet onderwijs, het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: het middelbaar beroepsonderwijs dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs.

E

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a. 2° en onderdeel b. 2° wordt telkens na «middelbaar beroepsonderwijs» ingevoegd: dan wel deeltijds middelbaar beroepsonderwijs.

2. Het tweede lid vervalt en het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

F

In artikel 16a, eerste lid, vervallen de onderdelen d en e en wordt de puntkomma aan het einde van onderdeel c vervangen door een punt.

G

In artikel 17d, eerste lid, wordt «voortgezet onderwijs» telkens vervangen door: middelbaar beroepsonderwijs.

H

Artikel 21, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel a vervalt «en».

2. De punt aan het slot van onderdeel b wordt vervangen door: , en.

3. Na onderdeel b wordt een onderdeel c toegevoegd, luidende:

c. f 800,– voor ieder kind ouder dan 17 jaar aan wie in het studiejaar dat aanvangt in het jaar voorafgaand aan het studiefinancieringstijdvak tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten is toegekend.

I

In artikel 26, zesde lid, onderdeel b, wordt «het bedrag, genoemd in artikel 32f, tweede lid» vervangen door: het bedrag, genoemd in artikel 32f, derde lid.

J

Aan artikel 34 wordt, onder aanduiding van de bestaande tekst als eerste lid, een tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Indien de debiteur tevens een schuld uit rentedragende lening heeft, als bedoeld in hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten, wordt die schuld voor de toepassing van deze titel aangemerkt als een schuld in de zin van deze titel.

K

In artikel 58 wordt na het tweede lid ingevoegd:

2a. Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 35 van de Wet tegemoetkoming studiekosten, dan wel een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag aan tegemoetkoming dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald dan wel met hem verrekend.

K

Na artikel 54 wordt ingevoegd:

Artikel 54a. Wijzigingen in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank

De Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt de tekst van onderdeel a vervangen door: Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

B

Artikel 3, eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «het Besluit studietoelagen WVO,» wordt vervangen door: de Wet tegemoetkoming studiekosten, het Besluit tegemoetkoming studiekosten,.

2. De zinsnede «de Regeling tegemoetkoming studiekosten TS 17– en de Regeling tegemoetkoming studiekosten TS 21+, zoals vastgesteld op grond van artikel 121 van de Wet op het voortgezet onderwijs, van het Besluit studietoelagen WVO en op grond van artikel 7 van de Experimentenwet onderwijs,» vervalt.

C

Na artikel 30 wordt ingevoegd artikel 30a, luidende:

Artikel 30a. Afwikkeling nog lopende zaken RS-regeling en TS-regelingen

1. In aanvulling op artikel 3, eerste lid, onderdeel a, is de Informatie Beheer Groep belast met het verrichten van alle activiteiten die samenhangen met renteloze voorschotten die aan studerenden zijn verstrekt op grond van:

a. het Reglement rijksstudietoelagen 1960;

b. het Besluit studietoelagen WVO;

c. artikel 7 van de Experimentenwet onderwijs.

2. In aanvulling op artikel 3, eerste lid, onderdeel a, is de Informatie Beheer Groep belast met het verrichten van alle activiteiten die samenhangen met verstrekkingen waarop door studerenden aanspraak is gemaakt op grond van de Regeling tegemoetkoming studiekosten TS 17– en de Regeling tegemoetkoming studiekosten TS 21+, zoals vastgesteld op grond van artikel 121 van de Wet op het voortgezet onderwijs, van het Besluit studietoelagen WVO en op grond van artikel 7 van de Experimentenwet onderwijs.

D

In de inhoudsopgave wordt na artikel 30 ingevoegd:

Artikel 30a. Afwikkeling nog lopende zaken RS-regeling en TS-regelingen.

L

Artikel 55 wordt vervangen door:

Artikel 55. Wijziging in de Wet op het voortgezet onderwijs

Aan artikel 27a van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. Het eerste tot en met het zevende lid is tevens van toepassing op de tegemoetkoming in de studiekosten, bedoeld in hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

M

Na artikel 55 wordt ingevoegd:

Artikel 55a. Wijzigingen in de Wet op de inkomstenbelasting 1964

De Wet op de inkomstenbelasting wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 30b wordt, onder verlettering van de onderdelen c en d in onderscheidenlijk d en e, na onderdeel b ingevoegd:

c. uitkeringen ingevolge artikel 19g van de Wet tegemoetkoming studiekosten;

B

Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, wordt «ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering (Stb. 1988, 336)» vervangen door: ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering of op tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

2. In het negende lid wordt «artikel 30b, onderdeel d, onder 2° en 3°» vervangen door: artikel 30b, onderdeel e, onder 2° en 3°.

N

Na artikel 56 wordt ingevoegd:

Artikel 56a. Wijzigingen in de Wet tegemoetkoming studiekosten

De Wet tegemoetkoming studiekosten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b wordt vervangen door:

b. volledig onderwijs:

1°. voor zover het betreft hoofdstuk II: het onderwijs, bedoeld in artikel 9;

2°. voor zover het betreft hoofdstuk IIA: het onderwijs, bedoeld in artikel 19c;.

2. In onderdeel c wordt «partner van de aanvrager» vervangen door: partner van de aanvrager, bedoeld in artikel 8, dan wel partner van de TS-ouder, bedoeld in artikel 19j.

3. Aan het eerste lid wordt toegevoegd:

i. tegemoetkomingstijdvak: het kalenderjaar of een gedeelte daarvan waar de toekenning van de tegemoetkoming op grond van hoofdstuk IIA betrekking op heeft, met dien verstande dat deze periode ten minste 1 kalendermaand is.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel a vervalt «en».

2. Onderdeel b wordt verletterd tot onderdeel c, en daarin wordt «en niet vallen onder de werking van de Wet op de studiefinanciering» vervangen door: en niet vallen onder de werking van hoofdstuk IIA dan wel van de Wet op de studiefinanciering.

3. Ingevoegd wordt een nieuw onderdeel b, luidende:

b. een regeling te geven voor tegemoetkoming in de studiekosten voor studerenden die onderwijs volgen dat voldoet aan de artikelen 19c tot en met 19e en die de leeftijd van 18 maar nog niet die van 27 jaren hebben bereikt, en.

C

In artikel 19g wordt na «is» ingevoegd: naar de maatstaf van 1 januari 1998.

D

In het opschrift van hoofdstuk III wordt na «niet» ingevoegd: onder de werking van hoofdstuk IIA dan wel.

E

In artikel 20, tweede lid, wordt na «de voorwaarden genoemd in» ingevoegd: de artikelen 19a tot en met 19e van deze wet dan wel genoemd in.

F

Artikel 21 wordt vervangen door:

Artikel 21. Nationaliteit

Het bepaalde bij of krachtens artikel 19b is van toepassing.

G

In artikel 34 wordt na het eerste lid een lid 1a ingevoegd, luidende:

1a. Het bedrag, bedoeld in artikel 19f, onderdeel b, wordt per 1 januari van elk kalenderjaar aangepast met het percentage waarmee per 1 augustus daaraan voorafgaand de bedragen bedoeld in artikel 16, derde lid, zijn aangepast.

H

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «van de aanvrager of diens partner op grond van artikel 13» vervangen door: bedoeld in artikel 13 dan wel artikel 19k, en wordt «artikel 13, tweede lid, onderdeel c,» vervangen door: artikel 13, tweede lid, onderdeel b,.

2. In het eerste lid, onderdeel g, wordt «van de aanvrager of diens partner op grond van artikel 13» vervangen door: bedoeld in artikel 13 dan wel artikel 19k,.

I

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt ingevoegd:

2. Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 35, eerste lid, dan wel een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt voor zover het bedrag om een rentedragende lening af te sluiten te hoog is toegekend, het deel dat te hoog is toegekend en uitbetaald door de betrokkene terugbetaald dan wel met hem verrekend.

2. In het vierde lid wordt «De in het eerste en tweede lid bedoelde terugbetaling» vervangen door: De in het eerste tot en met derde lid bedoelde terugbetaling.

J

In artikel 57, tweede lid, wordt «In afwijking van artikel 9, tweede lid, komt de wettelijke vertegenwoordiger van de studerende» vervangen door: De wettelijke vertegenwoordiger van de studerende komt in afwijking van artikel 9, tweede lid, dan wel de studerende komt in afwijking van artikel 19c, tweede lid,.

Artikel 56b. Wijzigingen in de Algemene bijstandswet

Indien het bij koninklijke boodschap van 12 maart 1992 ingediende voorstel van wet houdende herinrichting van de Algemene Bijstandswet (Algemene Bijstandswet; 22 545) tot wet wordt verheven en in werking is getreden, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

In artikel 9, tweede lid, wordt onderdeel b vervangen door:

b. die onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering of in hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

B

In artikel 36, eerste lid, wordt de zinsnede «onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering dan wel op kinderbijslag: vervangen door: onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering, op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten dan wel op kinderbijslag.

C

In artikel 48 wordt vernummering van het derde lid tot het vierde lid, een derde lid ingevoegd, luidende:

3. De tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten wordt in aanmerking genomen naar het normbedrag voor de basistoelage als bedoeld in artikel 19g van die wet.

D

In artikel 50, derde lid, wordt de zinsnede «op grond waarvan aanspraak bestaat op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering dan wel op kinderbijslag» vervangen door: op grond waarvan aanspraak bestaat op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering, op een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten dan wel op kinderbijslag.

E

In artikel 122, eerste lid, wordt onderdeel g vervangen door:

g. de Informatie Beheer Groep betreffende de toepassing van de Wet op de studiefinanciering, de Wet tegemoetkoming studiekosten en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;.

Artikel 56c. Wijzigingen in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, zoals die komt te luiden indien het bij koninklijke boodschap van 25 mei 1992 ingediende voorstel van wet houdende invoering van een nieuwe Algemene bijstandswet (Invoeringswet herinrichting Algemene bijstandswet; 22 614) tot wet wordt verheven en in werking is getreden, wordt gewijzigd als volgt:

In artikel 36a, eerste lid, wordt onderdeel g vervangen door:

g. de Informatie Beheer Groep betreffende de toepassing van de Wet op de studiefinanciering, de Wet tegemoetkoming studiekosten en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;.

Artikel 56d. Wijzigingen in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, zoals die komt te luiden indien het bij koninklijke boodschap van 25 mei 1992 ingediende voorstel van wet houdende invoering van een nieuwe Algemene bijstandswet (Invoeringswet herinrichting Algemene bijstandswet; 22 614) tot wet wordt verheven en in werking is getreden, wordt gewijzigd als volgt:

In artikel 36a, eerste lid, wordt onderdeel g vervangen door:

g. de Informatie Beheer Groep betreffende de toepassing van de Wet op de studiefinanciering, de Wet tegemoetkoming studiekosten en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;.

Artikel 56e. Wijziging in de Algemene Kinderbijslagwet

Artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene Kinderbijslagwet wordt vervangen door:

c. 16 jaar of ouder doch jonger dan 18 jaar zijn en per kwartaal, overdag, in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgen gedurende gemiddeld tenminste 213 klokuren en zij in belangrijke mate op zijn kosten worden onderhouden.

O

Artikel 57, eerste lid, wordt vervangen door:

1. Zolang een opleiding nog niet is aangewezen op grond van artikel XV van de Wet van 29 september 1994, Stb. 742, tot wijziging van onder meer de Wet op de studiefinanciering (student op eigen benen), zijn het tweede en het derde lid van toepassing.

P

De tekst van artikel 60 wordt vervangen door:

1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1996 met dien verstande dat de bepalingen, genoemd in het tweede tot en met zevende lid, terugwerken tot, dan wel in werking treden op de in die leden aangeduide tijdstippen.

2. Artikel 53a, voor zover het betreft artikel 16, eerste lid, van de Wet op de studiefinanciering, werkt terug tot en met 1 augustus 1993.

3. Artikel 54a, voor zover het betreft artikel 30a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, werkt terug tot en met 1 januari 1994.

4. Titel 3 van hoofdstuk IIA treedt in werking met ingang van 1 juli 1996.

5. De artikelen 2 en 53, hoofdstuk II met uitzondering van de artikelen 17 en 18, en hoofdstuk III met uitzondering van de artikelen 29 en 30, treden in werking met ingang van 1 augustus 1996.

6. Hoofdstuk IIA met uitzondering van titel 3, de artikelen 53a, 55a en artikel 56a met uitzondering van de wijziging van artikel 19g, treden in werking met ingang van 1 januari 1997.

7. Artikel 56a voor zover het betreft de wijziging van artikel 19g, treedt in werking met ingang van 1 januari 1999.

TOELICHTING

1. Hoofdkeuze

Gevolg gevend aan een in de Tweede Kamer breed levend gevoelen heeft de regering besloten tot invoering van een systematiek voor overheidsbijdragen ten behoeve van burgers tijdens de studieperiode, die meer is toegesneden op het onderwijs dat wordt gevolgd dan dat de systematiek uitgaat van het leeftijdscriterium. Het gaat hier om een accentverlegging die noopt tot en de kans biedt voor het per schoolsoort opnieuw ijken van de aard en vorm van de benodigde tegemoetkoming door de rijksoverheid. Deze ontwikkeling is al wat langer op gang, hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat reeds in het raam van de Heroriëntering op het stelsel van studiefinanciering vanaf 1990 maatregelen zijn getroffen die het hoger onderwijs raakten en de overige onderwijssoorten niet.

De onderhavige nota van wijziging omvat een volgende stap in het uitwerken van de keuze voor vergroting van schoolsoortafhankelijkheid. Herijking van de door de rijksoverheid te treffen voorzieningen voor studerenden in het voltijds voortgezet onderwijs – met inbegrip van het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs en uitgezonderd het middelbaar beroepsonderwijs – en (voortgezet) speciaal onderwijs (hierna te noemen VO/(V)SO) leidt daartoe. Uit de hierna te schetsen uitwerking van die keuze, waarbij het waarborgen van de toegankelijkheid van het onderwijs als uitgangspunt heeft gediend, blijkt dat het passend is om ook de wetgeving meer te ordenen naar het gezichtspunt van schoolsoortafhankelijkheid. Dat impliceert dat voorzieningen voor studerenden ouder dan 18 jaar ten behoeve van het volgen van VO/(V)SO in de Wet tegemoetkoming studiekosten (WTS) een plaats krijgen, zoals die ten behoeve van het hoger onderwijs hun plaats in de WSF behouden.

Voor het middelbaar beroepsonderwijs wordt thans geen definitieve uitspraak gedaan rond de hoogte en vorm van het vereiste voorzieningenpeil voor studerenden. De doorwerking van de basisbeursverlaging van 1993 en maatregelen neergelegd in de wet van 29 september 1994, Stb. 742, «Student op eigen benen» (Stoeb) constitueren de uitgangssituatie voor het regeerakkoord waarin sprake is van het ontzien van het middelbaar beroepsonderwijs. Dat brengt in de lopende regeringsperiode een navenante terughoudendheid met zich mee.

Resumerend kan worden gesteld dat deze nota van wijziging ertoe strekt voor voltijds studerenden van 18 jaar en ouder in het VO/(V)SO een meer passende voorziening te scheppen en die onder te brengen in de WTS. Het ligt in de rede daarbij de WTS-lijn voor studerenden jonger dan 18 jaar door te trekken naar de studerenden van 18 jaar en ouder. Daarbij wordt de situatie van «gelijkheid in de klas» – waar vanuit de Tweede Kamer regelmatig op is aangedrongen – vrij dicht benaderd.

2. Uitwerking

Doelgroep/werkingssfeer

De hier voorgestelde regeling zal gelden voor voltijds studerenden van 18 jaar en ouder in het VO/(V)SO. Aanspraak bestaat alleen indien sprake is van voltijds bekostigd, aangewezen of erkend onderwijs, dat wil zeggen onderwijs dat voldoet aan dezelfde voorwaarden zoals die in het kader van de WSF zijn voorzien. De leeftijdsgrens van 18 jaar – de meerderjarigheidsleeftijd en tevens de in de kinderbijslag gehanteerde grens – markeert het moment, waarop een overheidsbijdrage in de bestaanskosten, waar nodig met inbegrip van de studiekosten, aan de betrokken jongere zelf wordt toegekend.

Het recht op een tegemoetkoming vervalt bij het bereiken van de leeftijd van 27 jaar. Wel blijft de mogelijkheid gehandhaafd om na het bereiken van deze leeftijd op grond van de regeling voor studerenden van 18 jaar en ouder, die reeds in hoofdstuk III van het wetsvoorstel WTS is neergelegd – afhankelijk van het eigen inkomen – in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de directe studiekosten.

De tegemoetkoming; giften

Het VO is algemeen van strekking en niet primair gericht op onmiddellijke verwerving van een plaats op de arbeidsmarkt. Tegen deze achtergrond ligt, anders dan bij het hoger onderwijs, een stelsel waarin lenen een component vormt, niet voor de hand. Dit impliceert dat – buiten een tweetal hierna afzonderlijk te motiveren uitzonderingssituaties – een regeling wordt voorgesteld die uitgaat van het verstrekken van giften in geld. Daarbij wordt uitgegaan van genormeerde bedragen; de pretentie bestaat derhalve niet dat de toelage kostendekkend is.

Er komt een basistoelage, analoog aan de kinderbijslag en basisbeurs; deze is derhalve niet afhankelijk van het ouderlijk inkomen. De hoogte van de basistoelage is voor thuiswonenden f 2115,– op jaarbasis; voor uitwonenden is deze f 4931,–. Deze bedragen zijn gelijk aan de kinderbijslag voor één thuis- dan wel uitwonend kind in de leeftijdscategorie van 12–17 jaar. Daarnaast is het WTS-regime voor studerenden jonger dan 18 jaar voor zover het de op jaarbasis berekende hoogte van de bedragen betreft van overeenkomstige toepassing. Het betreft hier het ouderinkomensafhankelijke deel van de toelage, dat betrekking heeft op de genormeerde directe studiekosten (onderwijsbijdrage en overige directe studiekosten). Daarbij gelden dezelfde inkomensgrenzen van de TS-ouder en diens partner als bij de studerenden jonger dan 18 jaar. De vaststelling van het toetsingsinkomen vindt plaats op dezelfde wijze als neergelegd in hoofdstuk II van de WTS.

De spreiding van het VO is van dien aard, dat de noodzaak voor een afzonderlijke reisvoorziening ontbreekt. Daar waar dat in de sfeer van het (V)SO niet het geval is, biedt de regeling neergelegd in de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs uitkomst. De Raad voor de gemeentefinanciën is advies gevraagd over de financiële consequenties voor de gemeenten in verband met onder andere een groter beroep op leerlingenvervoer. De Raad heeft geadviseerd om structureel f 1,8 mln. aan het Gemeentefonds toe te voegen; deze aanbeveling zal worden opgevolgd.

Uitgaande van het streven naar vereenvoudiging heeft de regering er, met uitzondering van een tweetal gevallen, niet voor gekozen om binnen de onderscheiden normbedragen in hoogte te differentiëren. De eerste uitzondering heeft betrekking op de tegemoetkoming in de overige studiekosten. Studerenden in het (V)SO hebben geen aanspraak op deze tegemoetkoming, omdat zij de boeken en leermiddelen gratis via de school krijgen verstrekt. De tweede uitzondering betreft het hiervoor reeds aangegeven verschil in basistoelage voor uit- en thuiswonenden. Het streven naar een vloeiende overgang in de hoogte van de overheidsbijdrage voor 16/17 jarigen (kinderbijslag voor 1 kind aangevuld met de tegemoetkoming in de studiekosten) en de studerenden van 18 jaar en ouder in het (V)SO (tegemoetkoming in de studiekosten) leidt hiertoe.

Door de overheveling van de studerenden van 18 jaar en ouder in het VO/(V)SO van de WSF naar de WTS vervalt voor betrokkenen de mogelijkheid om zich zelfstandig tegen het voor WSF-studerenden geldende tarief te verzekeren tegen de ziektekosten via een standaard-pakketpolis (SPP). Op dit moment maken ca. 15 000 van de in totaal ca. 60 000 studerenden in het VO/(V)SO van 18 jaar en ouder gebruik van deze regeling.

Door het vervallen van de regeling zullen deze studerenden geconfronteerd kunnen worden met substantieel hogere ziektekosten. Uitgaande van een premie van gemiddeld f 650,– (volgens een uit 1994 daterende opgave van destijds het KLOZ1 en rekening houdende met de wettelijk verschuldigde bijdragen betekent dit een meeruitgave van f 250,– per jaar (voor studerenden tot 20 jaar) en f 500,– per jaar (voor studerenden van 20 jaar en ouder). Deze studerenden kunnen zich in het algemeen immers niet meer laten meeverzekeren met hun ouders tegen veelal veel lagere kosten omdat als men eenmaal zelfstandig verzekerd is geweest men niet meer bij de ouders meeverzekerd kan zijn. Voor het grootste deel is daarmee het probleem beperkt tot de nu reeds tegen het studententarief SPP-verzekerde studenten van 18 jaar en ouder in het VO/(V)SO.

Daarom zal de regering een overgangsregime in de desbetreffende WTZ-regelingen treffen voor de studerenden van 18 jaar en ouder in het VO/(V)SO die op de datum van invoering van de desbetreffende maatregel tegen het standaard tarief verzekerd zijn. Dit overgangsregime zal hen continuering van dat tarief bieden voor de periode dat men de desbetreffende VO/(V)SO-opleiding – mits onononderbroken – volgt. Over de uitwerking daarvan zal nader overleg plaatsvinden tussen de ministers van VWS en OCenW.

Voor de nieuwe instroom studerenden in het VO/(V)SO van 18 jaar en ouder wordt er met deze oplossing van uitgegaan dat zich geen grote problemen zullen voordoen, gelet op het feit dat zij zich kunnen blijven meeverzekeren bij hun ouders. Dit geldt echter niet voor:

– studerenden met weigerachtige of onvindbare ouders;

– studerenden die langer dan 3 maanden achtereen een bijbaantje hebben (omdat men dan verplicht zelfstandig ZFW-verzekerd wordt waardoor de meeverzekering bij ouders automatisch vervalt en, zoals hierboven aangegeven, daarna niet meer hersteld kan worden).

Daarom stelt de regering voor de toekomstige groep studerenden in het VO/(V)SO van 18 jaar en ouder te monitoren op hun verzekeringsgedrag om te kunnen volgen of er geen toename is van het niet verzekerd zijn tegen ziektekosten. Na 3 jaar, of zoveel eerder als daartoe aanleiding is, kunnen deze effecten geëvalueerd worden.

De regering zal voorts onderzoeken of het mogelijk is om de negatieve inkomenseffecten voor de slechte risico's op te vangen via de bijzondere bijstand, waardoor de onverzekerdenproblematiek zou kunnen worden opgelost. Mochten zich in individuele gevallen problemen voordoen, dan kan de bijzondere bijstand als vangnet fungeren. Hierover vindt nog nader overleg plaats tussen de Ministers van VWS, SZW, Financiën en OCenW, waarbij ook de positie van de studerenden wat betreft de ziektekostenverzekering op de lange termijn wordt bezien.

Ouderbegrip

Inpassing in de WTS heeft ertoe geleid dat het «ouderbegrip» van de WTS is overgenomen. Dit betekent dat de hoogte van de inkomensafhankelijke tegemoetkoming afhankelijk is van het inkomen van de persoon die in het laatste kwartaal waarin de studerende nog 17 jaar was de relevante wettelijke vertegenwoordiger van deze studerende was, alsmede van het inkomen van de partner van die wettelijke vertegenwoordiger. Voor dit ouderbegrip is gekozen omdat de betrokken studerenden voor het overgrote deel thuiswonend zijn, en deel uitmaken van de leefeenheid van de voormalige relevante wettelijke vertegenwoordiger. De keuze voor het ouderbegrip van de WSF, te weten ouder volgens het Burgerlijk Wetboek zou hebben betekend dat gedurende de opleiding in het VO/(V)SO de hoogte van de tegemoetkoming afhankelijk zou kunnen worden van het inkomen van andere personen. Dit zou afbreuk doen aan het streven naar een tegemoetkoming die in grotere mate afhankelijk is van de opleiding die de studerende volgt. Het gekozen ouderbegrip bewerkstelligt uniformering van het ouderbegrip voor studerenden in het VO/(V)SO zodat het bereiken van de 18-jarige leeftijd wat dit onderwerp betreft geen wijzigingen brengt.

De uitzondering van lenen

Zoals hiervoor is aangegeven worden twee uitzonderingen voorgesteld op het uitgangspunt dat de tegemoetkoming voor betrokken groep in de vorm van een gift wordt verstrekt.

Allereerst wordt de invoering van de aanwezigheidscontrole zoals die in de wet Stoeb is gerealiseerd voor studerenden van 18 jaar en ouder ook hier gehandhaafd. Daarbij is de pragmatische keuze gemaakt om ongeoorloofde afwezigheid te laten leiden tot omzetting van beurs in rentedragende lening, op dezelfde wijze en onder dezelfde condities als in de WSF. Dat maakt het in voorkomend geval mogelijk de schuld over te hevelen naar de WSF-uitvoering, en wel als het VO wordt gevolgd door een middelbare beroepsopleiding of een opleiding in het hoger onderwijs.

De tweede situatie van rentedragend lenen kan zich voordoen, indien er voor uitwonenden sprake is van weigerachtigheid van zowel de TS-ouder als van diens partner. De studerende kan een schriftelijke verklaring afleggen dat sprake is van weigerachtigheid van beiden en als hij zich daarmee de steun van een schooldecaan verwerft, dan is dat voldoende om tegemoetkoming in de directe studiekosten rentedragend te kunnen lenen.

Voor studerenden tot 21 jaar behouden de ouders nog een bepaalde onderhoudsverplichting, de zogenoemde «voortgezette onderhoudsplicht ten opzichte van jonge meerderjarigen», die rechtens afdwingbaar is. Op grond hiervan zijn de ouders verplicht de «kosten van levensonderhoud en studie» van het kind te betalen totdat het 21 jaar is. Daarom is niet gekozen voor een leenfaciliteit tot aan het huidige WSF-budget, maar kunnen de ouderinkomenafhankelijke componenten worden geleend.

Studerenden van 21 jaar en ouder die nog een voltijdse opleiding in het VO volgen, zullen zelf in aanvullende middelen dienen te voorzien. Daarbij kunnen zij er bijvoorbeeld ook voor kiezen de opleiding in deeltijd af te ronden, waarbij – onder meer afhankelijk van het inkomen – een beroep kan worden gedaan op de regeling neergelegd in hoofdstuk III van onderhavig wetsvoorstel. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat met toepassing van de hardheidsclausule zoals neergelegd in artikel 52 van het wetsvoorstel WTS in individuele gevallen de leenfaciliteit wordt uitgebreid tot boven het bedrag van de tegemoetkoming in de directe studiekosten.

Nationaliteitsvereiste

Het nationaliteitsvereiste is overeenkomstig hetgeen geldt ingevolge hoofdstuk II van de WSF, de regeling voor voltijds-studerenden van 18 jaar en ouder. Voor studerenden jonger dan 18 jaar wordt immers uitgegaan van de nationaliteit van de wettelijke vertegenwoordiger die aanspraak heeft op een tegemoetkoming, terwijl bij studerenden van 18 jaar en ouder naar de eigen nationaliteit wordt gekeken.

Inning schulden

Schulden die zijn ontstaan door toepassing van deze regeling worden, waar het gaat om te veel ontvangen bedragen tijdens de uitkeringsfase, verrekend met de uit te betalen tegemoetkoming op de wijze die ook reeds in het wetsvoorstel WTS is neergelegd, aangevuld met de regeling uit de WSF. Voorts worden schulden ontstaan uit hoofde van toepassing van deze regeling waar nodig overgeheveld naar de WSF: als er direct aansluitend op de WTS-uitkeringsfase een uitkeringsfase onder de WSF volgt, heeft dit tot gevolg dat de verrekeningsbepalingen van de WSF toepasselijk worden. Voor zover dit niet het geval is, worden de inningsbepalingen zoals die met de Stoeb zijn gewijzigd, van toepassing. In dat geval geldt de regel dat de schulden van rechtswege worden omgezet in een rentedragende lening en de terugbetalingsregeling voor de langlopende schulden wordt toegepast.

Aanvraag, toekenning, uitbetaling, verrekening onderwijsbijdrage en invordering

Aangezien het hier meerderjarige studerenden betreft, die onder meer zelf lesgeldplichtig zijn, wordt de tegemoetkoming, anders dan bij de tegemoetkoming in de studiekosten voor studerenden jonger dan 18 jaar, toegekend aan de studerende. Deze moet derhalve ook zelf de aanvraag indienen. De tegemoetkoming bestaat niet alleen, zoals bij studerenden jonger dan 18 jaar, uit een tegemoetkoming in de directe studiekosten, maar kent ook een basistoelage. Met het oog hierop sluiten de bepalingen omtrent de aanvraag en toekenning aan bij de WSF. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt toegekend per tegemoetkomingstijdvak, dat wil zeggen per kalenderjaar of gedeelte daarvan, en dat (in principe) geen toekenning plaatsvindt voor een periode die is gelegen voor de datum van indiening van de aanvraag. De bepalingen omtrent de uitbetaling van de tegemoetkoming, de mogelijkheid van verrekening met de onderwijsbijdrage en de regels inzake invordering sluiten aan bij de regels zoals reeds neergelegd in het wetsvoorstel WTS, met dien verstande dat de uitbetaling – vanwege het feit dat de tegemoetkoming ook een basistoelage bevat – maandelijks zal geschieden en niet zoals bij de regeling voor studerenden jonger dan 18 jaar, in twee porties.

Einddatum studie, studie-overbrugging

Gelet op de gekozen toekenningssystematiek is de regeling van de automatische einddatum in het examenjaar overeenkomstig de WSF. Hetzelfde geldt voor de studie-overbrugging en het tijdelijk staken van de studie wegens ziekte. Concreet betekent dit voor de studie-overbrugging dat een studerende die na het behalen van een diploma in het VO, meteen doorstroomt naar het middelbaar beroeps- of hoger onderwijs, voor de tussenliggende maanden wordt aangemerkt als studerende aan het VO. Betrokkene valt dan derhalve onder de WTS-regeling en stapt over naar het WSF-regime zodra hij staat ingeschreven voor een opleiding in het middelbaar beroeps- of hoger onderwijs. Indien doorstroming plaatsvindt naar een andere opleiding in het VO, blijft het WTS-regime in de tussenliggende maanden van toepassing.

Indexering

De indexering van de grenzen van de inkomenscategorieën alsmede van de inkomensafhankelijke tegemoetkoming is conform de WTS-regeling voor studerenden jonger dan 18 jaar. De basistoelage volgt de indexeringbewegingen van de basisbeurs in de WSF, en is dus voorshands bevroren.

Rechtsbescherming

Voor de rechtsbescherming is ook aansluiting gezocht bij de regeling die voor de WTS en WSF geldt. In dat opzicht worden dus geen wijzigingen voorgesteld.

Verdeling kortingsbedrag ouders en f 800,– aftrek

In artikel 19 WSF, zoals dat komt te luiden na inwerkingtreding van de Stoeb, is vastgelegd dat het kortingsbedrag wegens het inkomen van een ouder wordt verdeeld over de studiefinancieringsgerechtigde kinderen die een aanvullende beurs hebben aangevraagd. Onderhavig voorstel brengt met zich mee dat in bepaalde gezinnen het kortingsbedrag over minder kinderen zal worden verdeeld. Om aan deze inkomensachteruitgang in redelijke mate tegemoet te komen zal de f 800,- aftrek die na inwerkingtreding van de Stoeb zal zijn neergelegd in artikel 21, vijfde lid, onderdeel b, van de WSF ook van toepassing zijn op de studerenden die onder de werking van onderhavig voorstel komen te vallen.

3. Financiële paragraaf

3.1 Algemeen

De onderstaand weergegeven budgettaire effecten voor de rijksoverheid en de inkomenseffecten voor de individuele burger zijn gebaseerd op de Rijksbegroting van OCenW voor 1995 na Tweede Nota van Wijziging.

3.2 Gevolgen voor de individuele burger

3.2.1 Hoogte van de toelagen

In het schoolsoortafhankelijke stelsel komen alle studerenden in het VO/(V)SO van 18 jaar en ouder in aanmerking voor een basistoelage. Daarnaast kunnen zij, afhankelijk van het belastbare inkomen van de TS-ouder en diens partner en van de onderwijssoort, in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de directe studiekosten, bestaande uit een tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage en een normbedrag voor de overige studiekosten.

Voor de normbedragen en de inkomensgrenzen voor de studerenden van 18 jaar en ouder in het VO/(V)SO is aangesloten bij de WTS-regeling voor studerenden jonger dan 18 jaar en dientengevolge is de band met hoofdstuk II van de WSF doorbroken. De glijdende schaal in hoofdstuk II van de WSF ter bepaling van de korting op de aanvullende financiering wordt in de WTS voor de studerenden van 18 jaar en ouder vervangen door drie inkomenscategorieën. De financiële effecten die optreden voor de burger betreffen voornamelijk degenen in het VO/(V)SO die bij inwerkingtreding van de voorgestelde wijziging onder het regime van hoofdstuk II van de WSF vallen. Voor de doorstromers van de regeling neergelegd in hoofdstuk II van de WTS naar hoofdstuk IIA van de WTS wordt de bestaande situatie, voor zover het de hoogte van de voorziening betreft, gecontinueerd. Het verschil is dat de kinderbijslag wordt vervangen door een basisuitkering. Daarnaast zal de tegemoetkoming maandelijks aan de studerende worden uitgekeerd.

Tabel 1: Indicatieve normentabel WTS voor studerenden in het VO/(V)SO van 18 jaar en ouder (x 1 gld)

Thuiswonend    
bel.ink.basislesgeldover igtotaal
39 1702 1151 3857654265
49 9202 1151 38503 500
hoger2 115002 115
Uitwonend    
bel.ink.basislesgeldoverigtotaal
39 1704 9311 3857657 081
49 9204 9311 38506316
hoger4 931004 931

Evenals bij de regeling voor studerenden jonger dan 18 jaar, zoals neergelegd in hoofdstuk II van onderhavig wetsvoorstel, zullen de studerenden in het (V)SO van 18 jaar en ouder niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de overige studiekosten. Het gaat hierbij om circa 3000 personen.

In principe is de tegemoetkoming voor studerenden in het VO/(V)SO van 18 jaar en ouder een gift. Alleen bij uitzondering is er een leenmogelijkheid. Die uitzondering doet zich voor bij weigerachtigheid van zowel de TS-ouder als diens partner of als gevolg van aanwezigheidscontrole. Indien er sprake is van weigerachtigheid kan de studerende in aanmerking komen voor een rentedragende lening. De hoogte van deze rentedragende lening wordt bepaald door de som van de ouderinkomenafhankelijke componenten. Bij ongeoorloofde afwezigheid, kan de gehele toegekende tegemoetkoming worden omgezet in een rentedragende lening.

Tabel 2: Maximale rentedragende leningen (RL) voor studerenden in het VO/(V)SO van 18 jaar en ouder (x 1 gld).

Max. RL perjaarbij aanwezigheidscontrole
 thuiswonenduitwonend
39 1704 2657 081
49 9203 5006 316
hoger2 1154 931
Max RL per jaar bij weigerachtigheid  
VO2150  
(V)SO1385 

3.2.2 Inkomenseffecten

Hieronder wordt ingegaan op de inkomenseffecten voor de burger na inwerkingtreding van de nieuwe regeling voor studerenden in het VO/(V)SO van 18 jaar en ouder. Hierbij is geabstraheerd van het feit dat de ontvangende voor en na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar niet dezelfde zijn. Globaal worden twee groepen onderscheiden.

Allereerst zijn er de studerenden in het VO/(V)SO die 18 jaar worden en direct in de nieuwe regeling instromen. Bij hen doen zich in het merendeel geen inkomenseffecten voor; het streven erop is gericht de bestaande financiële situatie voor hen te continueren.

Daarnaast wordt de groep onderscheiden die thans studiefinanciering op grond van de WSF ontvangt. Onderstaand zijn de financiële gevolgen op jaarbasis weergegeven per studerende. Hierbij is uitgegaan van een thuiswonende in het VWO/HAVO in de 4e klas of hoger, het overig voortgezet onderwijs (overig VO) en het (V)SO met een ziekenfondsverzekering. Deze drie onderwijssoorten worden onderscheiden, omdat de budgetten dan wel de verdeling ervan over de basisbeurs, rentedragende lening en de aanvullende beurs, voor alle verschillend zijn.

Tabel 3: Inkomenseffecten in het VWO/HAVO (4e klas of hoger), overig VO en (V)SO per jaar (x 1 gld)

VWO/HAVOoverig(V)SO 
belastbaar4e klarVO  
inkomenof hoger  
39170– 2 056– 3 388– 3 682
46 000– 2 821– 4 153– 3 682
49 920– 1 723– 3 055– 2 584
50 000– 3 086– 4 418– 3 947
55 0001 686– 3 018– 2 547
60 000– 286– 1 618– 1 147
65 0001 023– 218253
hoger1 0231 0231 023

Deze inkomensgevolgen zijn toe te schrijven aan het feit dat voor deze groep studerenden de basisbeurs en aanvullende beurs van de WSF hoger zijn dan de daarvoor in de plaats komende WTS tegemoetkoming, bestaande uit een basistoelage en een tegemoetkoming in de directe studiekosten. Daarenboven wijken de inkomensgrenzen van de WTS – relevant door de tegemoetkoming in de directe studiekosten – af van die in de WSF. Dientengevolge gaat de invoering van de schoolsoortafhankelijke studiefinanciering met deze inkomenseffecten gepaard. Daar waar volgens de WSF systematiek geen recht bestaat op aanvullende beurs treedt die inkomensachteruitgang niet op, maar is sprake van een vooruitgang.

3.3. De budgettaire effecten voor de rijksoverheid

Behoudens het bedrag dat is gemoeid met de OV-studentenkaart voor deze groep studerenden, wordt het schoolsoortafhankelijke systeem van tegemoetkoming in de studiekosten de VO/(V)SO-ers budgettair neutraal vorm gegeven. De resterende middelen die vrijvallen omdat de betrokkenen niet meer voor studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de WSF in aanmerking komen, worden derhalve ingezet voor de financiering van deze aanpassing. De onderstaande bedragen zijn afgeleid van de bedragen zoals deze in de Rijksbegroting voor OCenW van 1995 na Tweede Nota van Wijziging zijn vermeld.

Tabel 4: Beschikbare budget (x 1 mln)

 19951996199719981999
Basisbeurs10488848790
Aanvullende beurs111118115120123
Rentedragende lening3232303131
Totaal247238229238244
Waarvan relevant215206199207213

De uitgaven zijn als volgt onder te verdelen:

* relevante uitgaven:

– basistoelage thuiswonenden

– basistoelage uitwonenden

– retributies

– overige studiekosten

* niet relevante uitgaven:

– aanwezigheidscontrole

– weigerachtigheid

De uitgaven kunnen worden bepaald door de geraamde aantallen per inkomenscategorie te vermenigvuldigen met de indicatieve normbedragen. De aantallen, normbedragen en uitgaven zijn weergegeven in de onderstaande tabellen.

Tabel 5: Aantal gerechtigden

 1996199719981999
t/m 391709 85510 11210 32110 533
39171 t/m 49 9205 6325 7785 8986 019
49921 en hoger50 28451 57952 70753 893
* Totaal aantal65 77167 47068 92570 445
     
aantal thuiswonend56 04157 29258 20059 327
aantal uitwonend9 73010 17810 72511 118

Tabel 6: Indicatieve normbedragen

 1996199719981999
lesgeld1 5761 6161 6481 686
overige studiekosten765765765765
basistoelage thuiswonend2 1152 1152 1152 115
basistoelage uitwonend4 9314 9314 9314 931

Omdat het onderhavige voorstel niet in een afzonderlijke reiskostenvergoeding voorziet, kan dit tot gevolg hebben dat met name leerlingen in het (V)SO een beroep gaan doen op het gemeentelijk leerlingenvervoer. Volgens een advies van de Raad voor de gemeentefinanciën bedragen de kosten hiervan structureel 1,8 mln.. Dit bedrag zal aan het Gemeentefonds worden toegevoegd.

Tabel 7 geeft het budgettaire beeld na invoering per 01/01/97.

Tabel 7: Overzicht van de uitgaven

UITGAVENRELEVANTE199719981999
aan lesgeld25,726,727,9
aan overige studiekosten7,77,98,1
basistoelage thuiswonend121,4123,3125,7
basistoelage uitwonend50,453,155,1
* Tot.uitgaven relevant205,2211,0216,8
* Beschikbaar relevant199,0207,0213,0
UITGAVEN NIET RELEVANT199719981999
Aanwezigheidscontrole1,41,41,4
Weigerachtigheid1,41,41,4
* Totaal niet-relevant2,82,82,8

4. Fiscale aspecten

Voor de fiscale begeleiding van de onderhavige voorstellen worden enkele aanpassingen voorgesteld die enerzijds een bestendiging van de huidige situatie voor de ouders van studerenden betekenen en anderzijds voor studerenden een bescheiden verbetering meebrengen. Gezien de fiscale overeenkomst met de basisbeurs en de uitkeringen krachtens de AKW worden ook de toelagen ingevolge dit wetsvoorstel belastingvrij aan studerenden verstrekt. Daartoe is een wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 opgenomen.

Gevolg van bedoelde overeenkomst is bovendien dat een aanpassing van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 nodig is om te bereiken dat wanneer recht bestaat op een basistoelage de ouders van de studerenden, evenals thans het geval is, geen recht kunnen doen gelden op buitengewone-lastenaftrek ter zake van kosten van levensonderhoud van hun kinderen. Dit is immers ook het geval wanneer recht bestaat op kinderbijslag of studiefinanciering.

Wat betreft de aftrek van studiekosten door de studerende dient nog te worden vermeld dat tot het beloop van het ouderinkomenafhankelijke gedeelte van de toelage (het belastingvrije gedeelte dat betrekking heeft op de genormeerde directe studiekosten) geen buitengewone-lastenaftrek ter zake van studiekosten mogelijk is. De basistoelage komt niet in mindering op de aftrekbare studiekosten.

5. Uitvoering van de maatregelen door de Informatie Beheer Groep

Uitvoering van de inhoud van de nota van wijziging is mogelijk, maar vereist de bouw van een nieuw geautomatiseerd administratie-systeem. Voor de uitvoering van de voorgestelde regeling kan namelijk geen gebruik worden gemaakt van het geautomatiseerde systeem ten behoeve van de uitvoering van Hoofdstuk II van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

6. Artikelsgewijze toelichting

Onderdeel A (artikel 1)

De wijziging in het eerste lid is het gevolg van de beslissing de taken op het terrein van de cultuur toe te voegen aan de taken van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.

Onderdeel B (artikel 10)

Dit onderdeel strekt er toe de terminologie van artikel 10, tweede lid, af te stemmen op die van artikel 9, tweede lid en brengt de Wet tegemoetkoming studiekosten (WTS) in overeenstemming met het woordgebruik in de onderwijswetten waarop dit artikel betrekking heeft.

Onderdeel C (artikel 16)

Door de aanpassing in artikel 16, derde lid, wordt de indexering geÜniformeerd.

Onderdeel D (Hoofdstuk IIA Wet tegemoetkoming studiekosten)

voor zover het betreft artikel 19b:

Er wordt op gewezen dat bij de toepassing van artikel 19b niet alleen de Europese regelgeving relevant is, maar ook de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie naar aanleiding van die regelgeving.

voor zover het betreft artikel 19c:

Artikel 9, eerste lid, is niet van overeenkomstige toepassing verklaard omdat de regeling met betrekking tot een tegemoetkoming in de studiekosten voor studerenden jonger dan 18 jaar ook van toepassing is op het middelbaar beroepsonderwijs.

voor zover het betreft artikel 19h:

In onderdeel b van dit artikel wordt gedoeld op de wettelijke vertegenwoordiger die voldeed aan de in artikel 8 genoemde criteria voor de beantwoording van de vraag wie als aanvrager kan optreden.

voor zover het betreft artikel 19n:

Het vijfde lid maakt het mogelijk dat een studerende het verschuldigde lesgeld tijdig kan voldoen. In de ministeriële regeling op grond van artikel 38 zal worden opgenomen dat het voorschot op het lesgeld elke maand voor 1/12e deel zal worden verrekend met de tegemoetkoming waarop een studerende recht heeft.

voor zover het betreft artikel 19o:

In artikel 19o is een lichte procedure voor het aanvoeren van weigerachtigheid neergelegd. Omdat er voor gekozen is de tegemoetkoming te verstrekken in de vorm van rentedragende lening kan hier worden volstaan met een lichte procedure. Zo'n lichte procedure kan volstaan omdat de studerende naar ervaringsregelen na zijn 18e jaar doorgaans kort in de onderwijssoorten verblijft waarop hoofdstuk IIA betrekking heeft. De mogelijkheid rentedragend te lenen zal aanzuigende werking voorkomen. Ook vanuit het oogpunt van uitvoeringslasten is hier sprake van een lichte procedure. De rentedragende lening die door een studerende niet wordt benut, kan door hem worden teruggestort.

voor zover het betreft artikel 19w:

Om niet een onnodig aantal soorten van studieschuld te creëren is hier nauw aangesloten bij de inhoud van artikel 58a van de WSF.

Onderdeel E en onderdeel N (artikel 21)

Door deze wijziging wordt hetzelfde nationaliteitsbegrip gehanteerd in alle situaties dat de studerende ook aanvrager en rechthebbende is. Door in artikel 21 van hoofdstuk III hetzelfde begrip te hanteren als in artikel 7 van de Wet op de studiefinanciering (WSF), wordt ook in hoofdstuk III het in Nederland wonen een vereiste voor het in aanmerking kunnen komen voor tegemoetkoming. Wanneer hoofdstuk IIA in werking treedt, wordt in artikel 21 de verwijzing naar artikel 7 WSF vervangen door een verwijzing naar artikel 19b WTS. Deze artikelen hebben alle dezelfde inhoud.

Onderdeel F (artikel 31)

Door deze aanpassing wordt aansluiting bereikt met de formulering van artikel 10, vierde lid, van de Wet op de studiefinanciering.

Onderdeel I (artikel 47)

Door deze aanpassing wordt een onjuistheid hersteld met betrekking tot verwijzingen in dit artikel.

Onderdeel J (artikel 53a Wijzigingen in de Wet op de studiefinanciering)

voor zover het betreft artikel 9, het nieuwe vierde lid:

Hier is uitdrukkelijk niet naar een wet verwezen, bijvoorbeeld naar de Wet op het voortgezet onderwijs, maar naar onderwijssoorten. Dat betekent dat hier ook wordt gedoeld op die onderwijssoorten voor zover zij onder de Experimentenwet onderwijs en onder de Wet op de erkende onderwijsinstellingen vallen.

voor zover het betreft artikel 16, eerste lid:

Deze wijziging herstelt een onjuistheid die ontstond bij de inwerkingtreding van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs. Deze wet trad in werking met ingang van 1 augustus 1993. Daarom wordt aan deze wijziging terugwerkende kracht tot die datum gegeven.

voor zover het betreft artikel 26, zesde lid:

Deze aanpassing verbetert een onjuistheid die ontstond door de Wet van 29 september 1994, Stb. 742 (student op eigen benen).

Onderdeel K (artikel 54a Wijzigingen in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank)

voor zover het betreft artikel 1, onderdeel a:

Deze wijziging brengt de omschrijving van «Onze Minister» in overeenstemming met de taakinhoud.

voor zover het betreft het nieuwe artikel 31a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank:

Het eerste lid heeft onder meer betrekking op het oude systeem van rijks studietoelagen dat renteloze voorschotten kende. Dit systeem is afgeschaft met ingang van 1 oktober 1986, de datum waarop de Wet op de studiefinanciering in werking trad. Het gaat in deze bepaling derhalve alleen nog om de afwikkeling van die renteloze voorschotten.

Het tweede lid heeft betrekking op de Regelingen tegemoetkoming studiekosten. Deze regelingen kennen geen renteloze voorschotten, maar tegemoetkomingen die in de vorm van gift worden verstrekt. Deze regelingen vervallen met ingang van de inwerkingtreding van de onderhavige wet. Derhalve heeft ook deze bepaling betrekking op de afwikkeling van lopende zaken met betrekking tot bedoelde verstrekkingen.

Onderdeel L (artikel 55 Wijziging in de Wet op het voortgezet onderwijs)

Artikel 55 van het wetsvoorstel zoals het is ingediend bij de Tweede Kamer, bevatte een wijziging van de Wet faciliteit voor de zeevaart. Inmiddels is die wet met ingang van 1 januari 1995 ingetrokken door artikel 6 van de Wet van 23 december 1994, Stb. 928.

In plaats daarvan wordt nu in artikel 55 een wijziging van artikel 27a van de Wet op het voortgezet onderwijs voorgesteld. Artikel 27a, eerste tot en met zevende lid, hebben betrekking op de controle op langdurige afwezigheid voor leerlingen die vallen onder hoofdstuk II van de WSF. In het voorgestelde achtste lid worden deze zeven leden ook van toepassing verklaard op leerlingen die vallen onder hoofdstuk IIA van de WTS.

Onderdeel N (artikelen 56a tot en met 56e)

voor zover het betreft artikel 56, onderdeel a:

De toevoeging van de definitie van tegemoetkomingstijdvak aan het eerste lid is nodig omdat hoofdstuk IIA een stelsel van tegemoetkoming per maand en toekenning per kalenderjaar introduceert analoog aan de regeling van de Wet op de studiefinanciering (WSF).

voor zover het betreft artikel 56, onderdeel b:

Het invoegen van een hoofdstuk IIA noodzaakt het doel van de wet uit te breiden tot ook het onderwijs dat relevant is voor hoofdstuk IIA.

voor zover het betreft artikel 56, onderdeel c: (artikel 19g)

De basistoelage op grond van hoofdstuk IIA van deze wet wordt vanaf hetzelfde tijdstip en op dezelfde wijze geïndexeerd als de basisbeurs die op grond van hoofdstuk II (artikelen 16 en 52) van de WSF wordt toegekend.

voor zover het betreft artikel 56a, de onderdelen d en e:(opschrift Hoofdstuk III en artikel 20)

Door het voorstel in deze nota van wijziging om het wetsvoorstel WTS met een hoofdstuk IIA uit te breiden, dient van aanspraak op de tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk III te worden uitgesloten de studerende die onder de werking van dit hoofdstuk IIA valt.

voor zover het betreft artikel 56a, de onderdelen h en i:(artikelen 35 en 37)

Herziening door de IB-Groep dient in geval van terugval van inkomen ook mogelijk te zijn van beschikkingen die op grond van Hoofdstuk IIA zijn genomen. Daarom wordt dit artikel uitgebreid met de verwijzing naar artikel 19k waarin artikel 13 van toepassing wordt verklaard.

Bovendien brengt dit onderdeel de verwijzing naar artikel 13, tweede lid, in overeenstemming met de tekst van dat lid.

Alleen voor een studerende die onder hoofdstuk IIA van deze wet valt, bestaat de mogelijkheid om rentedragende lening op te bouwen, bijvoorbeeld omdat blijkt dat hij weigerachtige ouders heeft of omdat in verband met langdurige (onterechte) afwezigheid zijn tegemoetkoming in rentedragende lening wordt omgezet. Daarom dient de mogelijkheid van herziening zich ook uit te strekken over de bedragen aan rentedragende lening die aan een dergelijke studerende zijn toegekend.

voor zover het betreft artikel 56b:

De beoogde datum van inwerkingtreding van hoofdstuk IIA van de WTS is 1 januari 1997. Daarom treedt de aanpassing van het wetsvoorstel herinrichting Abw op diezelfde datum in werking. (De inwerkingtreding van de nieuwe Algemene bijstandswet (Abw) is voorzien op 1 januari 1996, indien laatstgenoemd wetsvoorstel door de Eerste Kamer wordt aanvaard). Hierdoor wordt voorkomen dat studenten van 18 tot 27 jaar die voortgezet onderwijs volgen dat thans valt onder de werkingssfeer van de Wet op de studiefinanciering – en uit dien hoofde uitgesloten zijn van het recht op bijstand – door de overheveling van de WSF naar de WTS recht op bijstand zouden krijgen. Ook overigens bijvoorbeeld met betrekking tot de inkomensverrekening, worden de bepalingen die in de Abw gelden ten aanzien van opleidingen die vallen onder de werkingssfeer van de WSF, gelijkluidend gemaakt met betrekking tot de WTS. Tenslotte is de inlichtingenverplichting van de Informatie Beheer Groep aan de gemeenten uitgebreid tot de gegevens met betrekking tot de toepassing van de WTS.

voor zover het betreft de artikelen 56c en 56d:

In de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze gewezen zelfstandigen wordt eveneens de inlichtingenverplichting van de Informatie Beheer Groep aan de gemeenten uitgebreid tot de gegevens met betrekking tot de toepassing van de WTS.

voor zover het betreft artikel 56e:

De hier voorgestelde wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ten aanzien van 16- en 17-jarige studerende kinderen houdt verband met de in de wet Stoeb voorgestelde wijziging van de AKW ten aanzien van studerenden van 18 tot 25 jaar. In die wet wordt, vanwege de aanscherping van de voorwaarden voor het recht op studiefinanciering en ter voorkoming van een weglek richting AKW, voor studerenden van 18 tot 25 jaar de norm van 213 klokuren geïntroduceerd. Deze norm komt op jaarbasis met de WSF-norm overeen. Uit oogpunt van uniformering is het gewenst dezelfde norm in de AKW voor studerenden van 16 en 17 jaar op te nemen. Tevens wordt met deze norm aangesloten bij de ook in dit wetsvoorstel voorgestelde voorwaarden voor het in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de studiekosten van 850 klokuren op jaarbasis voor studerenden jonger dan 18 jaar.

Omdat met betrekking tot de AKW een kwartaalsystematiek wordt gehanteerd en de Sociale Verzekeringsbank bij de vaststelling van het recht op kinderbijslag over het vierde kwartaal van elk jaar de verklaringen van de onderwijsinstellingen met betrekking tot onder andere de studieomvang betrekt, is bepaald dat invoering van de wijziging van de AKW, evenals dat in de wet Stoeb is gebeurd, plaatsvindt met ingang van 1 oktober 1995.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen


XNoot
1

Voor de slechte risico's geldt echter een veel hoger bedrag, nl. f 178,60 per maand. Dit is het reguliere tarief voor de SPP-polis.

Naar boven