nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 28 augustus 1995
Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf
(WTN; Stb. 1995, 368) werd de motie-Van Dijke c.s. aanvaard (kamerstukken
II 1994/95, 23 688, nr. 13). In de motie wordt de regering verzocht de
Verzekeringskamer te vragen een notitie op te stellen waarin zij criteria
aangeeft als gevolg waarvan uitvaartverenigingen met 3000 of meer meerderjarige
verzekerden (de kleinere zijn reeds geheel uitgezonderd van de WTN op grond
van het amendement-Smits c.s., het huidige artikel 9 van de WTN) «die
opgekomen zijn uit en functioneren door onderlinge solidariteit met als belangrijkste
doel het verlenen van onderlinge hulp bij uitvaart» buiten het bereik
van de WTN vallen.
De notitie van de Verzekeringskamer d.d. 28 juli 1995 treft u bijgevoegd
aan.1
De Verzekeringskamer is van oordeel dat zij, ter beantwoording van de
motie, ervan uit zou moeten gaan dat natura-uitvaartverzekeraars met de rechtsvorm
van vereniging, onderlinge waarborgmaatschappij, coöperatie of stichting,
die lokaal werkzaam zijn en gezien de statutaire doelstelling en feitelijke
gedraging geen winstoogmerk hebben, niet het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf
in de zin van de WTN uitoefenen. Deze aspecten worden door de Verzekeringskamer
nader besproken. Een scherpe afbakening acht de Verzekeringskamer niet mogelijk.
Bij het toepassen van deze criteria zullen volgens de Verzekeringskamer ook
«commerciële» verzekeraars van de uitzondering profiteren.
De ondergetekende tekent hierbij het volgende aan. In het onlangs bij
de Tweede Kamer ingediende voorstel van wet tot wijziging van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek ter zake van de jaarrekening van stichtingen en verenigingen
die een onderneming in stand houden (kamerstukken II 1994/95, 24 255)
worden «commerciële» verenigingen onder bepaalde voorwaarden
onder het jaarrekeningenrecht gebracht.
Voor het begrip «commercieel» wordt aangesloten bij de vraag
of een vereniging al dan niet een onderneming drijft als bedoeld in de Handelsregisterwet. Ook dit levert naar de mening van de ondergetekende
niet het door de motie beoogde criterium op. Het feit dat instellingen uit
ideële motieven werkzaam zijn, hoeft er niet aan in de weg te staan dat
zij worden aangemerkt als «onderneming» in de zin van de Handelsregisterwet.
Ook instellingen die diensten aanbieden tegen kostprijs, kunnen als «onderneming»
worden aangemerkt. Bovendien wordt de reikwijdte van de WTN al bepaald door
het begrip «natura-uitvaartverzekeringsbedrijf» (zie artikel 1,
onderdeel b, van de WTN). Dit betekent onder meer dat – anders dan voor
het ondernemingsbegrip volgens de Handelsregisterwet – een winstoogmerk
niet bepalend is voor de toepasselijkheid van de WTN. Het aanhaken bij het
criterium of een vereniging al dan niet een inschrijving behoort te hebben
in het Handelsregister, zou tevens als nadeel hebben dat de toepasselijkheid
van de WTN feitelijk afhankelijk wordt van de beoordeling van de toepasselijkheid
van een andere wet. Gelet op het doel van de WTN acht ik dit niet wenselijk.
De Verzekeringskamer komt voorts op basis van een analyse van de WTN tot
de conclusie dat de tekst en de bedoeling van de WTN niet toelaten dat zij
natura-uitvaartverzekeraars die voldoen aan de door haar genoemde criteria
uitzondert van het toezicht. Artikel 8, eerste lid, van de WTN, waar de motie
op doelt, geeft die bevoegdheid niet aan de Verzekeringskamer.
Wel geeft de Verzekeringskamer aan dat uitvaartverenigingen buiten de
WTN kunnen blijven indien zij de nabuurhulp waar zij voor staan niet gieten
in de vorm van contractueel vastgelegde en afdwingbare rechten en verplichtingen.
De conclusies van de Verzekeringskamer onderschrijf ik. Ook al zouden
de door de Verzekeringskamer besproken (niet eenduidige) criteria worden overgenomen,
het staat haar niet vrij om, gebruikmakend van haar bevoegdheid, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, van de WTN, af te wijken van de definitie van het begrip
natura-uitvaartverzekeringsbedrijf in artikel 1, onderdeel b, van de WTN.
Daarin is uitdrukkelijk bepaald dat het al dan niet aanwezig zijn van een
winstoogmerk niet relevant is. In dit verband wil ik in herinnering brengen
dat tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel WTN duidelijk
is geworden dat het voor de wetgever niet mogelijk is om een duidelijk en
in de praktijk werkbaar onderscheid te maken tussen commercieel en niet-commercieel
werkende verzekeraars. Het enige criterium dat volstrekt helder, objectief
en hanteerbaar is, is het thans in artikel 9 van de WTN gehanteerde getalscriterium
van 3000 meerderjarige verzekerden.
De Verzekeringskamer wijst er mijns inziens overigens terecht op dat de
afwezigheid van contractueel vastgelegde en afdwingbare rechten en verplichtingen
een praktisch hanteerbaar en adequaat criterium biedt op basis waarvan de
in de motie-Van Dijke c.s. bedoelde uitvaartverenigingen (ongeacht of zij
reeds bestaan of nieuw worden opgericht) buiten de WTN kunnen blijven, zonder
dat de Verzekeringskamer in strijd met de tekst en bedoeling van de WTN behoeft
te handelen. Juist bij traditionele nabuurhulp, waar commerciële verhoudingen
per definitie ontbreken c.q. overbodig zijn, komt het mij voor dat het afzien
van het formuleren van juridisch afdwingbare rechten en verplichtingen mogelijk
moet zijn. In commerciële verhoudingen is het formuleren van juridisch
afdwingbare rechten en verplichtingen wel noodzakelijk. Naar mijn mening kunnen
uitvaartverenigingen die daadwerkelijk op niet-commerciële basis werkzaam
zijn, dan ook aan dit criterium voldoen.
De Minister van Financiën,
G. Zalm