23 686
Regeling financiële ondersteuning fracties Tweede Kamer

nr. 5
REGELING

Aan het Presidium

's-Gravenhage, 12 december 1996

De door uw college ingestelde werkgroep Politieke en persoonlijke ondersteuning leden heeft de eer hierbij verslag uit te brengen van zijn bevindingen.

De werkgroep is bereid om op uw verzoek reacties in te winnen bij niet in de werkgroep vertegenwoordigde fracties en om naar aanleiding van die reacties eventueel nader advies uit te brengen. Verder zal de werkgroep u tijdig een voorstel voor een nieuwe «Regeling financiële ondersteuning fracties Tweede Kamer» doen toekomen, indien u besluit de voorstellen aan de Kamer voor te leggen.

De werkgroep maakt u er extra op attent dat als ingangsdatum van de nieuwe bekostigingssystematiek wordt voorgesteld 1 juli 1997. De behandeling van bijgaande voorstellen in de Kamer zou in maart 1997 moeten plaatsvinden om de budgettaire gevolgen ervan nog bij de behandeling van de Voorjaarsnota te kunnen betrekken. Uiteraard kan een en ander vervolgens dan ook betrokken worden bij de opstelling en behandeling van de Raming der Kamer voor het jaar 1998.

De voorzitter van de werkgroep,

Doelman-Pel

De griffier van de werkgroep,

Van Dijk

Aan het Presidium

's-Gravenhage, december 1996

Rapport van de werkgroep Politieke en persoonlijke ondersteuning van de Leden

1. Inleiding

Reeds vóór de behandeling in de Kamer van de Raming 1997 besloot uw college om een werkgroep in te stellen om de vigerende financiële regelingen met betrekking tot de fractieondersteuning en persoonlijk medewerkers te onderzoeken en eventueel aanbevelingen te doen. Dit besluit was kennelijk ingegeven omdat bij diverse gelegenheden door woordvoerders van fracties twijfels zijn geuit over de toereikendheid van die regelingen om vorm en inhoud te geven aan een adequate politieke en persoonlijke ondersteuning van de leden. Bij gelegenheid van de behandeling van genoemde raming heeft de Voorzitter namens uw college, in reactie op soortgelijke geluiden, verwezen naar de bevindingen van de werkgroep, welke thans in dit rapport zijn neergelegd.

Tijdens de behandeling van de nota «Kamer 2000» (kamerstuk 24 680, nr. 12) heeft uw college de werkgroep bovendien verzocht advies uit te brengen over een regeling voor de eigen bijdrage van Leden, indien hen door de Kamer PC-voorzieningen ter beschikking worden gesteld voor de inrichting van een thuiswerkplek. Spoedshalve heeft de werkgroep uw college bij brief van 21 augustus 1996 zijn advies hieromtrent separaat doen toekomen.

De werkgroep bestond uit de leden Doelman-Pel (voorzitter), De Graaf, Kalsbeek en Weisglas en werd van ambtelijke zijde bijgestaan door mevrouw Robbers-van der Borg (DCP) en de heren De Beaufort (Griffier), Hatzmann (Hoofd FEZ) en Van Dijk (plv. griffier, secretaris).

2. Een korte historie

De ondersteuning van haar leden is de laatste twee decennia voorwerp van aanhoudende zorg van de Kamer geweest. In 1974 verscheen een advies van een door het Presidium ingestelde werkgroep «Bewerktuiging individuele Kamerleden», in 1979 gevolgd door een breder advies van een andere werkgroep over de bewerktuiging van de Kamer, de commissies, de fracties en de individuele leden. Beide adviezen en de reacties daarop maakten duidelijk dat ondersteuning weliswaar noodzakelijk werd geacht, maar dat geen eenstemmigheid bestond over de gewenste omvang en vorm ervan. Gekozen is tenslotte voor een versterking van de ondersteuning langs drie wegen: de introductie van persoonlijk medewerkers, een beperkte uitbreiding van de fractiestaven en een beperkte uitbreiding van de ambtelijke organisatie. Financieel werd elk Kamerlid in staat gesteld een persoonlijk medewerker op fulltimebasis aan te trekken voor administratieve ondersteuning. Aan de fracties werden, overigens nadrukkelijk zonder oormerking, bedragen beschikbaar gesteld om beleidsmedewerkers en medewerkers ten behoeve van voorlichting, coördinatie en management aan te trekken. De uitbreiding van de ambtelijke organisatie betrof vrijwel in zijn geheel de toenmalige Bibliotheek en Documentatiedienst, omdat vanuit die dienst inhoudelijke ondersteuning op centraal niveau geleverd zou kunnen worden door ontsluiting en analyse van informatie.

De versterking van de ondersteuning werd vanaf eind jaren '70 bewust geleidelijk ingevoerd. In het in 1985 verschenen rapport van de Bijzondere commissie Onderzoek van de organisatie en werkwijze van de Tweede Kamer werd opnieuw aandacht besteed aan de ondersteuning van de leden. De commissie bepleitte echter vooral veranderingen in kwalitatieve en procedurele zin. Aanpassing van de regelingen voor individuele en fractieondersteuning werd niet noodzakelijk geacht. Wel suggereerde de commissie dat integratie van de personeelsbestanden in de sfeer van de individuele ondersteuning enerzijds en fractiebestaffing anderzijds tot een efficiëntere aanwending van de totaal beschikbare middelen zou kunnen leiden. De autonomie van de fracties ook op dit punt wenste de commissie noch de Kamer echter aan te tasten. Aan de ambtelijke Kamerorganisatie werd een geringe personeelsuitbreiding toegestaan voor ondersteuning op wetgevend (bureau Wetgeving) en comptabel/financieel (staf Commissie voor de Rijksuitgaven) terrein. Voor het overige werden vanuit bestaande organisatieonderdelen commissiebureaus gevormd om gerichter te kunnen inspelen op de ondersteuningsbehoefte van een Kamercommissie.

Gesteld kan worden dat vanaf midden jaren '80 geen ramingsbehandeling meer voorbij is gegaan zonder dat woordvoerders aandacht hebben gevraagd vooral voor de politieke (beleidsgerichte) en persoonlijke ondersteuning. Door verschillende fracties is doorlopend gewaarschuwd voor het sluipenderwijze uitbreiden van de ambtelijke organisatie (kennelijk om een toenemende vraag te beantwoorden) en het tegelijkertijd stilzwijgend bevriezen van de niet-ambtelijke ondersteuning op het niveau van begin jaren '80.

Op grond van de huidige regelingen worden anno 1996 de volgende bedragen toegekend:

a. aan elk Kamerlid een bedrag van 48 182 gulden ter bestrijding van de kosten van een persoonlijk medewerker. Dit bedrag is in zoverre geoormerkt dat het slechts aan het lid betaalbaar wordt gesteld indien deze een arbeidsovereenkomst met een p.m.-er kan tonen. Het lid kan echter ook verzoeken het bedrag toe te voegen aan het budget van de fractie, die vervolgens vrij is in de besteding ervan;

b. aan elke fractie een bodembedrag van 182 562 gulden, historisch gezien bedoeld ter bestrijding van minimaal noodzakelijke uitgaven (apparaatskosten);

c. aan elke fractie een bedrag van 80 601 gulden per zetel, historisch gezien bedoeld ter bestrijding van de kosten van beleidsmedewerkers.

De bedragen onder b en c, eventueel vermeerderd met (een veelvoud van) het bedrag onder a vormen samen het fractiebudget, dat elke fractie geheel naar eigen inzicht kan aanwenden, zij het dat daaruit geen kosten bestreden mogen worden waarvoor reeds uit anderen hoofde een vergoeding aan de leden wordt toegekend (schadeloosstelling en wettelijke onkostenvergoedingen).

3. Benaderingswijze

De werkgroep zou, gezien de historie, de volgende vragen kunnen beantwoorden:

1. Zijn de eertijds in de regelingen voor persoonlijk medewerkers en voor fractieondersteuning opgenomen bedragen tussentijds voldoende bijgesteld in verband met ontwikkelingen in lonen en prijzen en in het arbeidsvoorwaardenbeleid (arbeidsduurverkorting, kinderopvangvoorzieningen, aanvullende werknemersverzekeringen, ouderschapsverlof)?

2. Is sinds de totstandkoming van die regelingen sprake van een toenemende werkdruk en een toenemende behoefte aan politieke en persoonlijke ondersteuning bij de leden, die aanleiding geven tot een extra bijstelling van de regelingen?

Beantwoording van de eerste vraag zou een zeer moeizame exercitie worden. De werkgroep acht het geen begaanbare weg om de oude ijkpunten rekenkundig te corrigeren voor velerlei ontwikkelingen. Vaststaat dat hooguit aan de hand van loon- en prijsindex zo nu en dan is gecorrigeerd, doch zeker niet voor een stijging van de loonkosten in verband met nieuwe werkgeversverantwoordelijkheden op het gebied van secundaire voorzieningen. Ook is geen rekening gehouden met de gevolgen van de herstructurering van en aanpassingen binnen de ambtelijke salarisschalen of de gevolgen van functie(her)waarderingsoperaties.

Het komt de werkgroep derhalve als verstandiger en zinvoller voor om nieuwe ijkpunten te kiezen voor de in de regelingen op te nemen bedragen. Daarbij kunnen, zoals zal blijken, de uitgangspunten van de oude regelingen (waarborging van persoonlijke assistentie, autonomie van de fracties in de besteding van de middelen, relatering aan fractieomvang en geen interferentie met schadeloosstelling en wettelijke vergoedingen) gehandhaafd blijven.

De werkgroep wil echter eerst uitvoeriger ingaan op de tweede vraag.

4. Ontwikkelingen in taken en werkdruk

De werkgroep heeft de indruk dat de activiteiten van Kamerleden in het kader van de medewetgeving in intensi(vi)teit in ieder geval niet zijn afgenomen, doch ook niet sterk zijn toegenomen. Hoewel dit niet de enige of meest betekenisvolle graadmeter is, heeft de werkgroep vastgesteld dat het aantal wetsvoorstellen dat de laatste jaren is ingediend niet kleiner is dan bijvoorbeeld medio jaren '80. De processen die een afname zouden kunnen bevorderen (deregulering, decentralisatie en verdringing van nationale door Europese regelgeving) zijn kennelijk niet zozeer op de hoeveelheid regelingen van invloed als wel op de aard van de regelgeving. Daarnaast blijft periodiek sprake van grote wetgevingsoperaties (stelselwijzigingen, integrerende kaderwetgeving en codificatie).

Wat betreft activiteiten in het kader van de controlerende functie van de kamer concludeert de werkgroep wél tot een duidelijke toename, en dit niet alleen vanwege de in het oog lopende toename van het aantal parlementaire onderzoeken. Deze scheppen wel een probleem voor de fracties. De intensieve onderzoeken vragen van zoveel mogelijk overige verplichtingen ontslagen ofwel vrijgestelde Kamerleden, die derhalve verplichtingen moeten overdragen aan collega's. Bovendien vergen de doorgaans massieve rapportages van de onderzoekscommissies veel tijd voor studie en beraad binnen fracties. Een parlementair onderzoek heeft derhalve een behoorlijke impact op een fractie en het fractieondersteunend apparaat.

Daarnaast is naar de indruk van de werkgroep ook sprake van een toenemende individuele invulling van de controlerende taak van de volksvertegenwoordiging. Een terugtredende centrale overheid leidt kennelijk tot een nog grotere waakzaamheid waar het de kwaliteit van de vervangende organen en de doelmatige besteding van publieke middelen betreft. Naast de regering zijn medeoverheden en zelfstandige bestuursorganen informatiebronnen en gesprekspartners van het Kamerlid geworden (zowel individueel, als in fractie- of commissieverband).

Kamerleden lijken zich vaker projectmatig, al dan niet met anderen, in onderwerpen te verdiepen.

Tenslotte meent de werkgroep dat de controletaak ook is toegenomen doordat de Kamer steeds vaker effectrapportages naar aanleiding van nieuwe wet- en regelgeving vraagt en geïnformeerd wenst te worden over problemen in de uitvoeringssfeer.

De werkgroep bespeurt ook een toename van internationale activiteiten, vooral in EU-verband. Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan het recentelijk ingevoerde «Europa-overleg» van de vaste Kamercommissies en het samenkomen van zustercommissies uit Lidstaten, activiteiten die overigens een degelijke voorbereiding vergen. Leden hebben in toenemende mate behoefte om zich individueel te oriënteren in het buitenland wanneer het gaat om grenzenoverschrijdende kwesties of om projecten met een voorbeeldfunctie. Daarnaast nemen zij verplichtingen op zich ten aanzien van geestverwanten in nieuwe democratieën.

De toenemende bereikbaarheid, mede als gevolg van moderne communicatiemiddelen, maakt dat de ombudsfunctie van het Kamerlid een groter beslag op zijn tijd zal leggen.

Diezelfde middelen zullen ook veroorzaken dat nóg meer dan thans al het geval is het Kamerlid op elk moment van de dag informatie krijgt aangeboden.

De werkgroep heeft hiermee uiteraard geen uitputtende opsomming van reguliere activiteiten van een Kamerlid gegeven. Partijactiviteiten, optredens voor de media, deelname aan congressen en seminars blijven onverminderd in hoge mate deel uitmaken van de wekelijkse agenda.

De werkgroep komt tot de algemene conclusie dat de taken en daarmee de werkdruk van het Kamerlid de afgelopen jaren zijn toegenomen en nog verder zullen toenemen.

5. Noodzakelijke ondersteuning

De werkgroep meent, in navolging van zijn voorgangers, dat ondersteuning door geestverwante, althans zelfgekozen medewerkers noodzakelijk is om het ambt van volksvertegenwoordiger uit te oefenen. Het is vervolgens het meest doelmatig om in fractieverband vorm te geven aan die ondersteuning, dat wil zeggen al dan niet accenten te leggen op persoonlijke, inhoudelijke of andersoortige ondersteuning en tegelijkertijd het récht van het individuele Kamerlid op eerstgenoemde vorm van ondersteuning te respecteren. Dit betekent naar het oordeel van de werkgroep dat elke fractie vanwege de Kamer de beschikking moet krijgen over een lump-sum, waaruit álle kosten van persoonlijke en politieke ondersteuning moeten worden bestreden. Dit betekent derhalve dat de werkgroep voorstelt de gelden voor de persoonlijk medewerkers te integreren in het fractiebudget, om het vervolgens aan elke fractie afzonderlijk te laten of men de huidige personeelsstructuur wil handhaven.

De jaarlijkse lump-sum die elke fractie toekomt dient naar het oordeel van de werkgroep op grond van een zodanige formule te worden vastgesteld dat het totale beslag op het Kamerbudget niet afhankelijk is van het aantal fracties. Dit betekent dat een lineair verband tussen fractieomvang en fractiebudget zal moeten bestaan. Ramingstechnisch is dit in ieder geval een vereenvoudiging. Voor afsplitsingen van fracties zijn dan ook niet langer specifieke regelingen nodig.

De formule die de werkgroep voorstaat bestaat uit de volgende elementen:

a. per zetel een bedrag (inclusief werkgeverslasten) dat is afgeleid van de jaarlijkse loonsom van een rijksambtenaar met bezoldiging volgens de hoogste regel van schaal 7 van het Bezoldigingsbesluit. In beginsel kan elk Kamerlid daarmee voorzien worden van fulltime secretariële ondersteuning van een adequaat niveau;

b. per zetel een bedrag (inclusief werkgeverslasten) dat is afgeleid van drievierde van de jaarlijkse loonsom (inclusief werkgeverslasten) van een rijksambtenaar met een bezoldiging volgens de hoogste regel van schaal 11 van het Bezoldigingsbesluit. Hiermee kan een fractie andere vormen van ondersteuning financieren (beleidsmedewerkers, ombudslieden, voorlichters, administratieve krachten enz.) of persoonlijk medewerkers aanstellen in een hogere salarisklasse dan voornoemd. Uiteraard staat het de fracties vrij om te bepalen naar welke schaal zij functies waardeert;

c. per fractie een bedrag dat overeenkomt met 3,5 procent van het totale bedrag dat haar op grond van de beide voorgaande normen toekomt. Uit dit bedrag kunnen secundaire personeelsvoorzieningen worden bestreden (zoals kinderopvang, vervoer);

d. per fractie een bedrag dat overeenkomt met 10 procent van het totale bedrag dat haar op grond van de drie voorgaande normen toekomt. Uit dit bedrag kunnen alle materiële uitgaven worden bestreden;

e. per zetel een bedrag van 2500 gulden ter bestrijding van overige uitgaven, zoals deskundigheidsbevordering en internationale activiteiten.

Om elk misverstand te vermijden zij nogmaals opgemerkt dat deze formule slechts de ratio achter een lump-sumtoekenning is en dat hier dus geen sprake is van geoormerkte kostenelementen.

De reeds bestaande regel dat bekostigingen vanuit het fractiebudget niet mogen interfereren met die vanuit de Wet schadeloosstelling betekent wel een beperking van de bestedingsvrijheid van fracties. De werkgroep stelt daarnaast voor om de huidige vrijheid van ieder Kamerlid om zich van een strikt persoonlijke assistentie te voorzien, indien hij of zij dit voor de vervulling van zijn ambt noodzakelijk acht, te handhaven. De werkgroep stelt derhalve voor om in de regeling Bijdrage in de fractiekosten een bepaling op te nemen, houdende dat de fractie verplicht is om een bedrag van ten hoogste tweederde van het bedrag onder a ter beschikking te stellen van een lid dat daar uitdrukkelijk om verzoekt en mits dat lid een arbeidsovereenkomst kan tonen. Dit betekent dat het huidige bedrag desgewenst beschikbaar blijft voor een Kamerlid. Een en ander is, zoals ook thans het geval, onderwerp van accountantscontrole. Fracties zijn zelf verantwoordelijk voor een deugdelijke financiële administratie, doch kunnen die, voorzover het persoonlijk medewerkers betreft, uitbesteden aan derden, waaronder de stafdienst FEZ van de Kamer.

De werkgroep wijst er verder op dat door de koppeling van de a-, b-, c- en d-norm aan het BBRA in ieder geval automatisch de loonontwikkeling gevolgd wordt (en ook een deel van de prijsontwikkeling, voorzover die namelijk in de loonontwikkeling gecompenseerd wordt). Desalniettemin zal het noodzakelijk blijven periodiek (bijvoorbeeld eens in de vijf jaren) te bezien of ontwikkelingen in de arbeidsvoorwaarden een extra aanpassing rechtvaardigen. De e-norm kan jaarlijks voor de prijsontwikkeling gecompenseerd worden.

De voorziene structurele verhoging van het Kamerbudget bedraagt ± 6,2 miljoen gulden op jaarbasis (op basis van loon- en prijspeil 1996).

De werkgroep meent dat door invoering van de voorgestelde normen én reparatie plaatsvindt van een achtergebleven ontwikkeling én recht gedaan wordt aan de toegenomen behoefte aan ondersteuning.

6. Inwerkingtreding

De werkgroep stelt voor de nieuwe regeling per 1 juli 1997 in te voeren. Voor fracties met drie of minder leden betekent de nieuwe systematiek overigens een afname van het jaarlijkse budget, waarop deze zich naar de mening van de werkgroep goed moeten kunnen instellen. De werkgroep stelt derhalve een overgangsregeling voor, inhoudende dat elke op 1 juli 1997 bestaande fractie tot aan de eerstvolgende verkiezingen ten minste het oude budget krijgt en, voorzover die fractie ook ná volgende verkiezingen in dezelfde omvang bestaat, tenminste het oude budget tot en met het jaar 2000. Indien een fractie na de volgende verkiezingen kleiner van omvang is geworden, geldt de reeds bestaande overgangsregeling.

7. Tot slot

De werkgroep hecht eraan op te merken dat zij van mening is, voorzover dit niet reeds uit bovenstaand voorstel blijkt, dat de toegenomen behoefte aan ondersteuning niet geabsorbeerd kan worden door uitbreiding van de ambtelijke ondersteuning of door een efficiënter gebruik van ambtelijke diensten. Efficiënt gebruik van die diensten blijft een permanent advies en de efficiënte inrichting van die diensten een permanente opgave. Het moge duidelijk zijn dat de Kamer zonder die diensten niet kan functioneren.

De Tweede Kamerorganisatie, zowel de ambtelijke als niet-ambtelijke, is een sobere organisatie, zeker in vergelijking met andere parlementen. Het voorstel van de werkgroep brengt daar geen verandering in; het getuigt van een terughoudende en kritische opstelling.

Aan het Presidium

's-Gravenhage, 13 februari 1997

Bij brief van 12 december 1996 (PPO 96/24) heeft de werkgroep Politieke en persoonlijke ondersteuning leden rapport uitgebracht aan uw college over zijn bevindingen. Op uw verzoek is het rapport vervolgens besproken in het overleg van fractiesecretarissen. In dat overleg zijn enkele bezwaren geuit tegen het voorstel van de werkgroep, die rechtstreeks ter kennis zijn gebracht van de werkgroep. De werkgroep heeft naar aanleiding hiervan besloten om zijn voorstel enigszins bij te stellen.

Op de eerste plaats is door bijna alle fracties bezwaar aangetekend tegen de gevolgen van het voorstel van de werkgroep voor het budget van fracties met minder dan vier leden. Dat budget zou inderdaad afnemen, terwijl dat van de overige fracties zou toenemen. Dit effect was de werkgroep uiteraard bekend, om welke reden de werkgroep dan ook een in zijn ogen royale overgangsregeling had voorgesteld. Het effect als zodanig was echter niet beoogd, doch een gevolg van de door de werkgroep gekozen systematiek waarbij het fractiebudget rechtevenredig toeneemt met het zeteltal. Het verdwijnen van het huidige bodembedrag per fractie wordt voor de kleine fracties onvoldoende gecompenseerd in de gekozen systematiek, een gevolg dat de werkgroep in eerste instantie aanvaardbaar vond.

Voor twee bedenkingen is de werkgroep echter gevoelig. De constatering van de werkgroep dat de werkdruk voor Kamerleden is toegenomen geldt uiteraard ook voor leden van kleine fracties; het is inderdaad wrang dat de budgetten van die fracties dan zouden moeten afnemen. Ten tweede is er inderdaad reden om te vooronderstellen dat zich in de sfeer van de ondersteuning bij kleine fracties schaalnádelen voordoen en bij grote fracties schaalvóórdelen. Het is, met andere woorden, voor een kleine fractie moeilijker om een minimaal noodzakelijke ondersteuning te realiseren.

De werkgroep stelt derhalve nader voor om de in paragraaf 5 van zijn rapport voorgestelde formule voor de vaststelling van het fractiebudget te handhaven, doch voor de toepassing van die formule het werkelijke zeteltal van kleinere fracties te verhogen met 1 respectievelijk ½ en dat van grotere fracties te verlagen met ½ respectievelijk 1. (De effecten daarvan worden zichtbaar in de bijlage). Alsdan ontstaat niet alleen ook voor kleine fracties een budgettoename, maar wordt eveneens enigszins rekening gehouden met schaalvoor- en nadelen.

De in paragraaf 6 van het rapport van de werkgroep voorgestelde overgangsregeling voor kleine fracties kan dan uiteraard vervallen.

De gevolgen van het bijgestelde voorstel voor het Kamerbudget bedragen ± 7,04 miljoen gulden (de meerkosten van het aanvankelijke voorstel bedroegen ± 6,3 miljoen gulden op jaarbasis).

Op de tweede plaats is door de VVD-fractie bezwaar aangetekend tegen de voorgestelde samenvoeging van de gelden, bedoeld ter bekostiging van persoonlijk medewerkers, en het fractiebudget. De werkgroep begrijpt dat genoemde fractie vreest dat zij (ook) voor p.m.-ers een stichting in het leven moet roepen en dat het juridisch werkgeverschap van het individuele Kamerlid vervalt en daarmee ook diens zeggenschap. De werkgroep heeft geconstateerd dat deze zorg van de VVD-fractie alleen weggenomen kan worden door het nieuw in te richten Reglement financiële ondersteuning fracties met name op dit punt voor te leggen aan de Landsadvocaat, hetgeen de werkgroep overigens in zijn rapport reeds heeft geadviseerd.

De voorzitter van de werkgroep,

Doelman-Pel

De griffier van de werkgroep,

Van Dijk

BIJLAGE

Financiële effecten voor de afzonderlijke fractiebudgetten en de financiële gevolgen voor de Raming van de Tweede Kamer

 huidige regeling  nieuwe regeling
 ABm.i.v. 1999100%C199725%D199875%
basis per zetel per pm'erf 182 562f  80 601f  48 182f 185 400,– per zetelmet de volgendesuppletie per zetel  
  < 6 + f 185 400,– > 5 en < 11 + f 92 700,– > 10 en < 21 + 0 > 20 en < 26 – f 92 700,– > 25 – f 185 400,–  
1311 345370 800326 209355 936
2440 128556 200469 146527 182
3568 911741 600612 083698 428
4697 694927 000755 021869 674
5826 4771 112 400897 9581 040 919
6955 2601 205 1001 017 7201 142 640
71 084 0431 390 5001 160 6571 313 886
81 212 8261 575 9001 303 5951 485 132
91 341 6091 761 3001 446 5321 656 377
101 470 3921 946 7001 589 4691 827 623
111 599 1752 039 4001 709 2311 929 344
121 727 9582 224 8001 852 1692 100 590
131 856 7412 410 2001 995 1062 271 835
141 985 5242 595 6002 138 0432 443 081
152 114 3072 781 0002 280 9802 614 327
162 243 0902 966 4002 423 9182 785 573
172 371 8733 151 8002 566 8552 956 818
182 500 6563 337 2002 709 7923 128 064
192 629 4393 522 6002 852 7293 299 310
202 758 2223 615 3002 972 4923 401 031
212 887 0053 800 7003 115 4293 572 276
223 015 7883 986 1003 258 3663 743 522
233 144 5714 171 5003 401 3033 914 768
243 273 3544 356 9003 544 2414 086 014
253 402 1374 542 3003 687 1784 257 259
263 530 9204 635 0003 806 9404 358 980
273 659 7034 820 4003 949 8774 530 226
283 788 4865 005 8004 092 8154 701 472
293 917 2695 191 2004 235 7524 872 717
304 046 0525 376 6004 378 6895 043 963
314 174 8355 562 0004 521 6265 215 209
324 303 6185 747 4004 664 5645 386 455
334 432 4015 932 8004 807 5015 557 700
344 561 1846 118 2004 950 4385 728 946
354 689 9676 303 6005 093 3755 900 192
364 818 7506 489 0005 236 3136 071 438
374 947 5336 674 4005 379 2506 242 683
  huidige regelingnieuwe regeling
Fractiezetels 199725%199875%1999100%
PvdA374 947 5335 379 2506 242 6836 674 400
CDA344 561 1844 950 4385 728 9466 118 200
VVD314 174 8354 521 6265 215 2095 562 000
D66243 273 3543 544 2414 086 0144 356 900
GroenLinks5826 477897 9581 040 9191 112 400
CD3568 911612 083698 428741 600
RPF3568 911612 083698 428741 600
GPV2440 128469 146527 182556 200
SGP2440 128469 146527 182556 200
SP2440 128469 146527 182556 200
Unie 55+1311 345326 209355 936370 800
      
AOV2318 420339 240380 880401 700
Groep Nijpels3477 630508 860571 320602 550
Hendriks1159 210169 620190 440200 850
Totaal15021 508 19423 269 04626 790 74928 551 600
   21 508 19421 508 19421 508 194
  meerkosten1 760 8525 282 5557 043 406
Naar boven