23 686
Regeling financiële ondersteuning fracties Tweede Kamer

nr. 11
VERSLAG VAN EEN BRIEFWISSELING

Ontvangen 16 mei 1997

Het Presidium heeft naar aanleiding van het overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken over de budgettaire voorzieningen in verband met deze regeling, twee brieven van de Minister ontvangen, beide gedateerd 6 mei. De eerste brief betreft de doorvertaling in de begrotingen en luidt als volgt:

«Zeer geacht Presidium,

In vervolg op ons gesprek van 6 mei jl. – voorafgegaan door besprekingen op 13 en 19 maart – wil ik de volgende afspraken bevestigen.

In het gesprek hebben we gesproken over een wat meer fundamentele oriëntatie op de Kamer- en fractieondersteuning in de toekomst. Uw Presidium gaf aan akkoord te zijn met mijn wens tot een andere bezinning over dit toekomstige kader.

Afgesproken is dat de agenda hiervoor door de Kamer aangereikt zal worden. Tevens zult u daarbij aangeven op welke wijze ondersteuning van mijn ministerie gewenst is.

Parallel hieraan gaat het Kabinet akkoord met het beschikbaar stellen van extra middelen voor 1997 en 1998 (resp. 1,7 mln. en 5,2 mln.) ten behoeve van de fractieondersteuning.

Ik heb in het gesprek tevens aangegeven in beginsel sympathiek te staan ten opzichte van een voorziening na 1998. De wijze waarop dit gerealiseerd dient te worden en de hoogte van de voorziening dient mede bezien te worden in relatie tot de bovengenoemde bezinning. Mij staat voor ogen om dan bij de begrotingsvoorbereiding 1999 zo nodig een structurele voorziening te treffen.

Ik verzoek u de uitkomsten van ons overleg te betrekken bij de behandeling van de Raming van de Tweede Kamer in de week van 13 mei.»

De tweede brief luidde als volgt:

«Zeer geacht Presidium,

Vanmorgen spraken wij over de financiële ondersteuning van de Tweede Kamerfracties. Waar deze financiële ondersteuning kan worden aangemerkt als vallende onder het begrip «geldelijke voorzieningen» ten behoeve van de Kamerleden in de zin van artikel 63 Grondwet, vraag ik mij af of deze aangelegenheid niet bij wet, en wel een tweederdenwet moet worden geregeld.

Graag ben ik bereid met u daarover te overleggen.»

De Voorzitter heeft, namens het Presidium, op 16 mei jl. op beide brieven als volgt gereageerd:

«Het Presidium heeft uw beide brieven van 6 mei jl. in goede orde ontvangen en heeft mij gemachtigd u als volgt te antwoorden.

Het Presidium stelt vast dat het Kabinet – conform de werkafspraken – de budgettaire voorzieningen voor het lopende jaar en voor 1998 in de desbetreffende begrotingen zal verwerken. Ervan uitgaande dat de werkafspraken ook voor de begroting 1999 en verdere jaren van toepassing zullen zijn, rekent het Presidium erop dat het niet verwerken van de budgettaire consequenties in de meerjarenplanning, afhankelijk is van de instemming van de Kamer.

Het Presidium heeft u in het gesprek van 6 mei toegezegd na te gaan welke onderwerpen in aanmerking komen voor een gesprek tussen Regering en Tweede Kamer, zonder dat daarmee de bevoegdheid van de Kamer om over de eigen ondersteuning te beslissen wordt aangetast. Het Presidium rekent tot die onderwerpen in ieder geval de door u in uw tweede brief opgeworpen vraag of de financiële ondersteuning van de fracties niet bij de wet (aan te nemen met versterkte meerderheid) zou moeten worden geregeld.

De nu bij de Kamer aanhangige interne regeling is een voortzetting en een formalisering van procedures die reeds 20 jaar gelden, zij het met andere bedragen. Het Presidium leest in uw tweede brief geen ontkenning van de bevoegdheid van de Kamer om deze interne regeling aldus te treffen, zoals de Kamer dat in het verleden ook heeft gedaan, zonder dat daar van Regeringswege ooit bezwaar tegen is gemaakt.»

P. Bukman,

Voorzitter

W.H. de Beaufort,

Griffier

Naar boven