23 646
Bepalingen inzake de arbeids- en rusttijden (Arbeidstijdenwet)

D
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 20 december 1994 en het nader rapport d.d. 24 januari 1995 inzake de nota van wijziging op het voorstel van wet houdende bepalingen inzake arbeids- en rusttijden (Arbeidstijdenwet), aangeboden aan de Koningin door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij kabinetsmissive van 10 oktober 1994, no. 94.007942, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij de Raad van State aanhangig gemaakt de nota van wijziging op het voorstel van wet houdende bepalingen inzake arbeids- en rusttijden (Arbeidstijdenwet), met toelichting.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 10 oktober, no. 94.007942, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies betreffende bovengenoemde nota van wijziging rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 december 1994, no. W12.94.0610, moge ik U hierbij aanbieden. Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op.

1. Het in artikel 12:11, onder B, opgenomen artikel 2, derde lid, onder b, tweede en derde volzin, van de Arbeidsomstandighedenwet biedt de mogelijkheid om ten aanzien van de zogenoemde vervoersector van de Arbeidsomstandighedenwet afwijkende en aanvullende regels te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Weliswaar past een dergelijke bepaling in het stelsel van artikel 2 van de Arbeidsomstandighedenwet, maar de mogelijkheid om ook bij ministeriële regeling op wezenlijke punten van de wet af te wijken, ligt daarmee naar het oordeel van de Raad van State niet voor de hand. Mede gelet op aanwijzing 25 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) beveelt het college aan de in artikel 2, derde lid, onder b, van de Arbeidsomstandighedenwet opgenomen mogelijkheid tot delegatie van regelgeving overeenkomstig aanwijzing 25 Ar tenminste zo concreet en nauwkeurig mogelijk te begrenzen.

1. De formulering van artikel 2, derde lid (nieuw), van de Arbeidsomstandighedenwet is in overeenstemming gebracht met die van het eerste, tweede en vierde lid van artikel 2. Op basis van die artikelleden is het thans mogelijk zowel bij als krachtens algemene maatregel van bestuur van de Arbeidsomstandighedenwet en de op die wet gebaseerde besluiten, afwijkende of aanvullende regelen te stellen. Om wetssystematische redenen is deze mogelijkheid ook in het nieuwe derde lid van de Arbeidsomstandighedenwet opgenomen. Tot nu toe is van deze bevoegdheid in het kader van het eerste, tweede en vierde lid van artikel 2, geen gebruik gemaakt en bestaan er ook geen concrete voornemens om dit te doen. Hetzelfde geldt overigens voor het nieuwe derde lid. Ik wil echter vooralsnog niet uitsluiten dat dit in de praktijk toch wel eens nodig zou blijken te zijn. Aangezien deze situatie op voorhand niet valt te voorzien, kan de gecreëerde delegatiemogelijkheid, overeenkomstig aanwijzing 25, thans niet meer concreet en nauwkeurige vorm worden gegeven.

Overigens zal in het kader van de heroriëntatie van de Arbeidsomstandighedenwet, zoals deze is aangekondigd in de Sociale Nota 1995 (Kamerstukken II, 1994/95, 23 902, nr. 2, pagina 72) de gehele systematiek van artikel 2 van die wet onder de loep worden genomen.

2. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

2. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen. Daarbij dient te worden aangetekend, dat één en ander heeft geleid tot een hernummering van artikel 2 van de Arbeidsomstandighedenwet. Als gevolg daarvan dient ook de Wet op de economische delicten gewijzigd te worden.

3. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in de nota van wijziging en de daarbij behorende toelichting enige correcties van redactionele aard aan te brengen. Naast deze redactionele correcties is in de nota van wijziging en de daarbij behorende toelichting nog een aantal veranderingen gebracht, die voor een belangrijk deel voortvloeien uit het voortschrijden van de behandeling van het wetsvoorstel Arbeidstijdenwet tijdens de adviesaanvrage.

4. De nota van wijziging die aan de Raad van State voor advies is voorgelegd spreekt van een nieuw buitendienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onder de benaming I-SZW. Deze benaming blijkt echter een weinig aansprekende benaming te zijn. Om die reden is besloten om de benaming te veranderen in Inspectiedienst SZW.

5. De belangrijkste verandering heeft betrekking op het feit, dat besloten is om de wijziging van regelgeving in verband met de Inspectiedienst SZW in een afzonderlijke paragraaf van hoofdstuk 12 van het wetsvoorstel Arbeidstijdenwet op te nemen. In paragraaf 12.2 van het wetsvoorstel is nu de wijziging van regelgeving opgenomen waarbij een directe samenhang bestaat met het wetsvoorstel Arbeidstijdenwet, terwijl in de nieuwe paragraaf 12.4 de wijziging van regelgeving is opgenomen die direct samenhangt met de veranderingen in het kader de Inspectiedienst SZW. Door een dergelijke splitsing aan te brengen wordt de overzichtelijkheid bevorderd. Dat betekent tevens, dat de relevante bepalingen in het kader van de Inspectiedienst SZW van paragraaf 12.2 worden overgeheveld naar paragraaf 12.4. Bovendien is bij de wijziging van betreffende regelgeving de chronologische volgorde aangehouden.

6. De hiervoor in 5 gememoreerde nieuwe indeling van hoofdstuk 12 van het wetsvoorstel Arbeidstijdenwet heeft gevolgen voor de aanduiding van de verschillende artikelen. Bovendien zijn de artikelen voorzien van een opschrift, overeenkomstig de opzet van het gehele wetsvoorstel.

7. In de nota van wijziging is tevens een uit de Inspectiedienst SZW-operatie voortvloeiende wijziging van de Arbeidswet 1919 opgenomen. Deze wijziging van de Arbeidswet 1919 is noodzakelijk daar in paragraaf 12.3 van het wetsvoorstel Arbeidstijdenwet overgangsrecht is opgenomen.

8. In de nota van wijziging is een wijziging van het wetsvoorstel Arbeidstijdenwet opgenomen in verband met de verandering van delegatie van bevoegdheden die uit de aan de Raad van State voorgelegde nota van wijziging voortvloeit, namelijk van attributie naar mandaat.

9. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om in paragraaf 12.2 tevens een wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie op te nemen. Deze wijziging hangt samen met het gegeven, dat in het kader van die wet op bepalingen van verordeningen waarin arbeids- en rusttijden worden geregeld, aangewezen kunnen worden als strafbare feiten. Een dergelijke strafbaarstelling vindt echter al plaats in het kader van de Arbeidstijdenwet. Dat betekent, dat een overtreding van hetzelfde feit, in twee verschillende wetten strafbaar is gesteld. Deze situatie is ongewenst. De in het nieuwe artikel 12:8 voorgestelde wijziging maakt deze dubbele strafbaarstelling ongedaan.

10. De aanhef van de bepaling waarin een overgangsregeling in verband met een wijziging van de Bestrijdingsmiddelen 1962 is opgenomen, is gewijzigd. De betreffende wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 is inmiddels namelijk gepubliceerd in het Staatsblad.

11. De wijziging van de Huisarbeidswet 1993 is vervallen. Deze wet is inmiddels ingetrokken.

De Raad van State geeft U in overweging de nota van wijziging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken mij machtiging te verlenen om de (derde) nota van wijziging op het wetsvoorstel Arbeidstijdenwet en de daarbij behorende toelichting aan het parlement te doen toekomen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Naar boven