23 646
Bepalingen inzake de arbeids- en rusttijden (Arbeidstijdenwet)

nr. 54
ZEVENDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 2 mei 1995

In het voorstel van wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 4:1, vierde lid, wordt «vijfde lid» vervangen: achtste lid.

B

Artikel 5:11 wordt, onder handhaving van het opschrift, vervangen door:

Artikel 5:11

1. Onder consignatie wordt in dit artikel verstaan: een tijdruimte tussen twee elkaar opeenvolgende diensten of tijdens een pauze, waarin de werknemer uitsluitend verplicht is bereikbaar te zijn om in geval van onvoorziene omstandigheden op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten.

2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de consignatie uitsluitend een werknemer van 18 jaar of ouder wordt opgelegd.

3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

a. ten minste gedurende 2 maal een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren in elke periode van 4 achtereenvolgende weken geen consignatie wordt opgelegd;

b. tijdens de bij deze wet en de daarop berustende bepalingen voorgeschreven onafgebroken rusttijd direct voorafgaand aan een nachtdienst en direct volgend op een nachtdienst geen consignatie wordt opgelegd;

c. ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren en 60 uren per week arbeid verricht;

d. ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken arbeid verricht.

4. Indien de consignatie geheel of gedeeltelijk de periode van 00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt, organiseert de werkgever in afwijking van het derde lid, onderdeel d, de arbeid zodanig, dat de werknemer ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken arbeid verricht.

5. Voor de toepassing van het derde en vierde lid vangt de arbeidstijd aan op het moment van oproep als bedoeld in het eerste lid. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeidstijd die voortvloeit uit een oproep als bedoeld in het eerste lid, opnieuw een dergelijke oproep wordt gedaan, is de tussenliggende tijd arbeidstijd. Indien binnen een half uur één of meer keren arbeid voortvloeiend uit een oproep als bedoeld in het eerste lid wordt verricht, wordt de arbeidstijd geacht ten minste een half uur te bedragen.

6. De arbeid die voortvloeit uit een oproep als bedoeld in het eerste lid wordt voor de toepassing van de artikelen 5:3, 5:5, tweede lid, 5:8, eerste lid, onderdelen c en d, en derde lid, onderdelen c en d, en 5:10, tweede en zevende lid, alsmede van de voorschriften krachtens artikel 5:12 ten aanzien van de rusttijd en de pauze, buiten beschouwing gelaten.

7. Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep als bedoeld in het eerste lid, is artikel 5:8, eerste lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel b, niet van toepassing.

C

In artikel 12:15, eerste lid, wordt na «17 januari 1990,» ingevoegd: van 22 maart 1990, van 12 juni 1990, en wordt «van 1 oktober 1990,» vervangen door: van 27 september 1990, van 1 oktober 1990, van 6 november 1990,.

Toelichting

A. Artikel 4:1

In het vierde lid van artikel 4:1 wordt voor de van overeenkomstige van toepassing verklaring van artikel 4 van de Arbeidsomstandigheden per abuis verwezen naar het derde tot en met vijfde lid. Dit moet zijn derde tot en met achtste lid.

B. Artikel 5:11

Met de voorgestelde wijziging van artikel 5:11 wordt de normstelling voor het opleggen van consignatie aan andere regels gebonden, waardoor het artikel eenvoudiger wordt. Hierbij blijft de bescherming van de werknemer tegen een te grote belasting door consignatie overigens op eenzelfde niveau.

In het eerste lid is de definitie van consignatie aangepast. Door deze aanpassing wordt duidelijk, dat de consignatie de werknemer wordt opgelegd tussen twee opeenvolgende diensten of tijdens een pauze. Met andere woorden: op het moment dat de werknemer van zijn rust geniet en geen arbeid verricht, is hij wel beschikbaar om bij onvoorziene omstandigheden direct op een oproep van de werkgever te reageren om alsnog arbeid te gaan verrichten.

Het tweede lid is gelijk gebleven. Nog steeds geldt, dat consignatie alleen aan een werknemer van 18 jaar of ouder mag worden opgelegd.

In het derde lid wordt aangegeven, welke normen de werkgever bij het opleggen van consignatie in acht moet nemen. Op dit punt is een forse aanpassing van de normen tot stand gebracht, zonder het beschermingsniveau te verlagen. De aanpassing zit vooral daarin, dat niet langer onderscheid wordt gemaakt tussen wel of niet nachtarbeid bij consignatie en wel of niet veel oproepen tijdens consignatie. Vooral met de nachtarbeid is met onderdeel b een nieuwe beschermingsnorm gecreëerd, die goed aansluit bij de belasting die uit nachtarbeid voortvloeit.

Allereerst wordt in het derde lid in onderdeel a bepaald, dat de werknemer ten minste 2 maal in de 4 weken een periode van 7 achtereenvolgende dagen vrij moet zijn van consignatie. Met deze bepaling wordt bereikt, dat de werkgever de werknemer niet onbeperkt consignatie kan opleggen. Die consignatie belemmert de werknemer namelijk in beginsel in zijn vrijetijdsbesteding en vormt door de oproepen die kunnen plaatsvinden een belastende factor op zijn rusttijd of pauze. Deze vrijstelling van consignatie komt overeen met die in het oude artikel.

Ten tweede wordt in onderdeel b van het derde lid voorgeschreven, dat direct voorafgaand en volgend op een nachtdienst geen consignatie mag worden opgelegd. Aangezien het verrichten van arbeid in een nachtdienst als een bezwarende arbeidsomstandigheid kan worden aangemerkt, is culmulatie van bezwarende omstandigheden vanuit een oogpunt van veiligheid, gezondheid en welzijn van de werknemer niet gewenst. Deze bepaling komt in de plaats van de aparte consignatie-regeling, die voor werknemers in nachtdienst in het oude artikel was opgenomen.

In de onderdelen c en d van het derde lid wordt tenslotte de arbeidstijd beperkt. Werknemers aan wie consignatie wordt opgelegd mogen niet meer dan 13 uren per etmaal, 60 uren per week en gemiddeld 45 uren per week arbeid verrichten. Dit komt er in de praktijk op neer, dat de inzet van deze werknemers voor overwerk beperkter is dan de inzet van werknemers die geen consignatie opgelegd krijgen. Een dergelijk onderscheid is gerechtvaardigd, omdat consignatie ook buiten de dienst een belasting met zich brengt. De bepaling komt overeen met de normstelling in het oude artikel.

In het vierde lid wordt op onderdeel d van het derde lid een verstrakking aangebracht voor die werknemers, die tijdens de nachtelijke uren consignatie is opgelegd. Voor die werknemers geldt, dat zij niet meer dan gemiddeld 40 uren per week arbeid mogen verrichten. Dat is dezelfde norm als voor de werknemers, die in nachtdienst arbeid plegen te verrichten. Deze strengere norm volgt uit het gegeven, dat nachtarbeid extra risico's in verband met de veiligheid en gezondheid van werknemers met zich brengt. Deze bepaling bestond ook in het oude artikel.

Het vijfde lid is een herformulering van het oude zesde lid, waarbij de materiële inhoud dezelfde blijft. Er wordt allereerst bepaald, dat de arbeid aanvangt op het moment van oproep. Vervolgens wordt bepaald, dat indien binnen een half uur na het beëindigen van de arbeid opnieuw een oproep plaatsvindt, de tussenliggende tijd ook als arbeidstijd wordt gezien. Tot slot wordt bepaald, dat de arbeid die uit een oproep of uit meerdere oproepen binnen een half uur voortvloeit, altijd minimaal als een arbeidstijd van een half uur wordt gerekend. Met deze telbepalingen wordt bereikt, dat de arbeid die uit een oproep voortvloeit qua belastingsgraad op een evenwichtige wijze wordt meegewogen bij de door de werknemer maximaal te werken arbeidstijd.

In het zesde lid is de in het eerste lid genoemde rust, in de vorm van de dagelijkse of wekelijkse rust of de pauze, terug te vinden. De in het zesde lid opgenomen verwijzingen hebben alle betrekking op de rusttijd of de pauze. Het lid bepaalt, dat de arbeid die door een oproep tijdens consignatie wordt verricht, niet meetelt voor de beoordeling, of aan de bij wet en de daarop berustende bepalingen voorgeschreven rusttijd of pauze is voldaan. Deze constructie maakt ook de noodzaak van het regelen van de consignatie in de wet duidelijk. Zou immers niets geregeld worden, dan zou een oproep tijdens consignatie een inbreuk betekenen op een wettelijk voorschrift. Handhaving van dat voorschrift brengt in zo'n geval met zich dat die inbreuk strafrechtelijk zou moeten worden vervolgd. Door het opnemen van artikel 5:11 in de wet wordt dit voorkomen en consignatie dus mogelijk gemaakt.

Het zevende lid is niet veranderd en vergelijkbaar met de laatste volzinnen van respectievelijk het eerste en derde lid van artikel 5:9. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat de arbeid die uit een oproep voortvloeit geen oneigenlijke invloed uitoefent op de toepassing van die bepalingen in artikel 5:8, waarin het maximaal te werken aantal nachtdiensten wordt genormeerd.

C. Artikel 12:15

In de opsomming in het eerste lid ontbreekt bij nader inzien nog een aantal besluiten. Deze omissie wordt hierbij hersteld.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Naar boven