23 646
Bepalingen inzake de arbeids- en rusttijden (Arbeidstijdenwet)

nr. 17
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 13 maart 1995

In het voorstel van wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. In de considerans wordt «combinatie» vervangen door: combineerbaarheid.

B. Artikel 1:5 komt onder wijziging van het opschrift inWerkingsduur van de collectieve regeling te luiden:

Artikel 1:5

1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen geldt een collectieve regeling als bedoeld in de artikelen 1:3, eerste lid, en 1:4, eerste lid, gedurende 5 jaren, te rekenen van het tijdstip waarop die regeling ingaat. Bij wijziging van de in de eerste volzin bedoelde collectieve regeling binnen 5 jaren na inwerkingtreding, wordt het in de eerste volzin bedoelde tijdvak beëindigd op het tijdstip van inwerkingtreding van de gewijzigde collectieve regeling.

2. Het eerste lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing op de collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, met dien verstande dat:

a. bij de inwerkingtreding van een overeenkomstige nieuwe collectieve regeling binnen 5 jaren na inwerkingtreding van de in de aanhef bedoelde collectieve regeling, het in de eerste volzin van het eerste lid bedoelde tijdvak wordt beëindigd;

b. deze regeling te allen tijde eindigt op het tijdstip, dat er geen overeenkomstige collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, geldt op grond van het eerste lid, eerste volzin.

C. In artikel 1:6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de onderdelen b tot en met d vervalt telkens «waarmee overleg moet worden gevoerd».

2. In onderdeel c, wordt «de medezeggenschapsraad» vervangen door: het uit en door het personeel gekozen deel van de medezeggenschapsraad.

3. In onderdeel d wordt «een medezeggenschapsraad als» vervangen door: het uit en door het personeel gekozen deel van de medezeggenschapsraad,.

4. In onderdeel e wordt «35b» vervangen door: 53b.

D. Artikel 1:7, onderdeel c, vervalt en de onderdelen d tot en met g worden herletterd tot c tot en met f.

E. In de artikelen 3:1, onderdeel b, en 3:4 wordt «de ouderlijke macht» vervangen door: het ouderlijk gezag.

F. Artikel 3:3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt na «8:1» ingevoegd: , eerste lid,.

2. In het tweede lid vervalt «aan de werkgever» en wordt een volzin toegevoegd die luidt: Een verzoek om ontheffing wordt gedaan door de werkgever.

G. Artikel 4:1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Bij het voeren van zijn algemeen ondernemingsbeleid richt de werkgever dit beleid, mede met het oog op de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid, op de arbeids- en rusttijden van de werknemers. Daarbij houdt hij, voor zover dat redelijkerwijs van hem gevergd kan worden, rekening met de persoonlijke omstandigheden van die werknemers. Het beleid terzake van arbeids- en rusttijden wordt op een zelfde wijze en integraal met het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet gevoerd.

2. In het derde lid, tweede volzin, wordt na «beleid» ingevoegd: , bedoeld in het eerste lid,.

H. Artikel 4:2 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid en tweede lid, tweede volzin, wordt «aan hem» vervangen door: aan die werknemer.

2. In het derde lid wordt na «kan» ingevoegd: uitsluitend en wordt na «bevat,» ingevoegd: telkens.

I. Artikel 4:5 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid worden de tweede tot en met vijfde volzin vervangen door: De werkgever voldoet, met inachtneming van het tweede tot en met vijfde lid, aan de voor hem uit de eerste volzin voortvloeiende verplichting binnen een redelijke termijn nadat een verzoek daartoe door de zwangere werknemer is gedaan. Bij dit verzoek wordt desgevraagd een schriftelijke verklaring overgelegd van een geneeskundige of een verloskundige waaruit blijkt, dat de betrokken werknemer zwanger is.

2. Het tweede en derde lid vervallen.

3. Het vierde en vijfde lid worden hernummerd tot zesde en zevende lid.

4. Na het eerste lid worden een nieuw tweede tot en met vijfde lid ingevoegd, die luiden:

2. De zwangere werknemer heeft het recht de arbeid af te wisselen met één of meer pauzes buiten die bedoeld in artikel 5:10. Deze extra pauze onderscheidenlijk pauzes bedragen tezamen ten minste 15 minuten en ten hoogste één achtste deel van de voor haar geldende arbeidstijd per dienst. De in de vorige volzin bedoelde pauzes gelden voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen als arbeidstijd.

3. De zwangere werknemer heeft het recht arbeid te verrichten in een bestendig en regelmatig arbeids- en rusttijdenpatroon.

4. De zwangere werknemer kan niet verplicht worden arbeid te verrichten anders dan op grond van de artikelen 5:6 en 5:7 is toegestaan.

5. De zwangere werknemer kan niet verplicht worden arbeid te verrichten in nachtdienst, voor zover dat redelijkerwijs van de werkgever gevergd kan worden.

5. In het nieuwe zevende lid wordt «eerste, tweede of vierde lid» vervangen door: eerste tot en met zesde lid.

J. In artikel 4:7 wordt «vierde lid» vervangen door: zesde lid.

K. Artikel 4:9, tweede lid, komt te luiden:

2. De werkgever voldoet aan de voor hem uit het eerste lid voortvloeiende verplichting, tenzij hij aannemelijk maakt, dat de in dat lid bedoelde inrichting van de arbeid redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd

L. Artikel 5:9 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, eerste volzin, vervallen «het mede op grond van» en «tot stand gekomen gebruikelijke arbeidstijdpatroon».

2. In het eerste lid, laatste volzin, en derde lid, laatste volzin, wordt «Indien» vervangen door: Op en vervalt «plaatsvindt,».

M. Artikel 5:11 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt «uitsluitend een werknemer van 18 jaar of ouder de consignatie verricht» vervangen door: de consignatie uitsluitend een werknemer van 18 jaar of ouder wordt opgelegd.

2. In het derde lid wordt voor «de werknemer» ingevoegd: de consignatie en wordt «de consignatie verricht» vervangen door: wordt opgelegd.

3. Het vierde lid wordt gewijzigd als volgt:

a. In onderdeel a, onder 1°, wordt «verricht» vervangen door: wordt opgelegd;

b. In onderdeel b, onder 1°, wordt «aaneengesloten tijdruimten» vervangen door: maal een aaneengesloten tijdruimte en «verricht» vervangen door: wordt opgelegd.

4. In het vijfde lid komen de onderdelen a en b te luiden:

a. ten minste gedurende 3 maal een aaneengesloten tijdruimte van 28 maal 24 uren in elke periode van 26 achtereenvolgende weken geen consignatie wordt opgelegd;

b. ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren arbeid verricht.

5. In het zevende lid wordt «Indien een oproep als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt tussen 00.00 uur en 06.00 uur,» vervangen door: Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep als bedoeld in het eerste lid.

N. Artikel 5:12 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid, onderdeel g van het tweede lid en de aanduiding van het tweede lid vervallen.

2. Onder herlettering van de onderdelen b tot en met f tot c tot en met g wordt een nieuw onderdeel b ingevoegd dat luidt:

b. arbeid op zondag;.

3. In het nieuwe onderdeel g wordt «arbeid in consignatiedienst;» vervangen door: de consignatie..

O. In artikel 5:15, eerste lid, wordt «uit of de op artikel 2:10» vervangen door: uit de op artikel 2:10.

P. In artikel 5:16 komt het eerste lid te luiden:

1. Indien een werknemer naast het verrichten van arbeid in Nederland tevens buiten Nederland arbeid verricht, zorgt de in Nederland gevestigde werkgever ervoor, dat die werknemer geen arbeid verricht in strijd met deze wet en de daarop berustende bepalingen.

Q. In artikel 6:1, tweede lid, wordt «een vertegenwoordiging van werknemers» vervangen door: de personeelsvertegenwoordiging en in de artikelen 6:2, eerste lid, en 7:1 wordt «vertegenwoordiging van de werknemers» vervangen door: personeelsvertegenwoordiging.

R. Artikel 12:11 vervalt en de artikelen 12:12 tot en met 12:18 worden hernummerd tot 12:11 tot en met 12:17.

S. In het nieuwe artikel 12:14, zevende lid, wordt «12:15» vervangen door: 12:12.

T. In nieuwe artikel 12:15 wordt «5:12, eerste lid, onderdeel f,» vervangen door: 5:12.

U. In het nieuwe artikel 12:16 wordt «de algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 5:12, eerste lid, onderdelen h en q, in werking is getreden» vervangen door: bij de algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 5:12 regels met betrekking tot die arbeid zijn gesteld en in werking zijn getreden.

V. In het nieuwe artikel 12:17 wordt in onderdeel e de punt vervangen door een puntkomma en wordt een nieuw onderdeel f toegevoegd, dat luidt:

f. het orgaan van overleg, bedoeld in artikel 24 van de Wet Sociale Werkvoorziening.

W. In paragraaf 12.3 wordt een nieuw artikel 12:18 met het opschrift Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet ingevoegd, dat luidt:

Artikel 12:18

Tot het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 5 augustus 1994 ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Brandweerwet 1985, de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen en enige andere wetten in verband met de wijziging van de opzet van de inspectie voor het brandweerwezen en regeling van enige andere onderwerpen, Kamerstukken II, 1993/94, 23 804, tot wet wordt verheven en in werking treedt, luidt in artikel 12:30:

1. Onderdeel D, onder 3, als volgt:

3. In het negende lid wordt «Het districtshoofd» vervangen door: «De daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 32, eerste lid,» en vervalt onderdeel b en worden de onderdelen c tot en met e geletterd b tot en met d en wordt in het nieuwe onderdeel d «bedoeld onder d» vervangen door: bedoeld onder c.

2. Onderdeel D, onder 5, onder c, als volgt:

c. In de vierde zin wordt «onder c» vervangen door: onder b.

3. Onderdeel N als volgt:

N. In artikel 34, tweede lid, wordt «onder e» vervangen door: onder d.

X. Artikel 12:29 vervalt.

Y. Onder vernummering van de artikelen 12:19 tot en met 12:28 tot 12:20 tot en met 12:29 wordt in paragraaf 12.3 een nieuw artikel 12:19 met het opschrift Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek ingevoegd, dat luidt:

Artikel 12:19

Tot het bij koninklijke boodschap van 22 oktober 1994 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, Kamerstukken II 1994/95, 23 944, tot wet wordt verheven en in werking treedt, worden in artikel 10.21 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek de onderdelen s tot en met ee geletterd tot t tot en met ff en wordt een nieuw onderdeel s toegevoegd, dat luidt:

s. vaststelling of wijziging van een arbeids- en rusttijdenregeling van het personeel;.

Z. Artikel 12:30 wordt gewijzigd als volgt:

1. In Onderdeel D, onder 3, wordt «de onderdelen c tot en met e geletterd b tot en met d en wordt in het nieuwe onderdeel d «bedoeld onder d» vervangen door: bedoeld onder c» vervangen door: de onderdelen c en d geletterd b en c en wordt in het nieuwe onderdeel c «bedoeld onder d» vervangen door: bedoeld onder b».

2. In Onderdeel D, onder 5, vervalt het onderdeel c.

3. Onderdeel N komt te luiden:

N. In artikel 34, tweede lid, wordt «onder e» vervangen door: onder c.

AA. In artikel 12:34, onder A, wordt «de Gemeenschappelijke Medische Dienst,» vervangen door: de betrokken bedrijfsvereniging of, en vervalt: of het Spoorwegpensioenfonds.

Toelichting

A. Considerans

De voorgestelde wijziging behelst een taalkundige verbetering.

B. Artikel 1:5

De nawerkingsbepaling die in artikel 1:5 is vormgegeven, blijkt bij nadere bestudering een aantal onvolkomenheden in zich te hebben. Zo zal, indien een collectieve arbeidsovereenkomst door één van de partijen wordt opgezegd, er nog wel voor het onderwerp arbeids- en rusttijden een nawerking zijn via de algemeen verbindendverklaring. Die nawerking geldt zowel voor de direct bij de collectieve arbeidsovereenkomst betrokken partijen, als voor de indirect via de algemeen verbindendverklaring aan de collectieve arbeidsovereenkomst verbonden partijen. Dit betekent, dat waar partijen bij een collectieve arbeidsovereenkomst de overlegregeling als het ware beëindigen, die via de nawerking alsnog in stand wordt gehouden. Dat verhoudt zich niet met de opzet van het wetsvoorstel, waar die partijen de verantwoordelijkheid krijgen om al dan niet van de overlegregeling gebruik te maken. Op een vergelijkbare wijze geldt, dat daar waar een collectieve arbeidsovereenkomst wordt vernieuwd, de oude overeenkomst door de algemeen verbindendverklaring op datzelfde moment nog nawerkt. Hier is dan sprake van het tegelijkertijd van toepassing zijn van twee afspraken in het kader van de overlegregeling, afspraken die met elkaar tegenstrijdig kunnen zijn. Voor die partijen die actief het collectief overleg zoeken werken de hiervoor geschetste onvolkomenheden belemmerend op het proces. Dat is niet de bedoeling.

Een andere onvolkomenheid betreft de verhouding tussen de collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 en de daaraan gelijkgestelde collectieve regeling op grond van artikel 1:4. Zo is een collectieve arbeidsovereenkomst wettelijk aan een maximum termijn van 5 jaren gebonden. Een afspraak tussen een medezeggenschapsorgaan en een werkgever is dat niet. In het licht van het primaat van de collectieve arbeidsovereenkomst bij het onderwerp arbeids- en rusttijden is deze onbepaalde termijn voor de afspraken tussen werkgever en medezeggenschapsorgaan vreemd.

Door in het wetsvoorstel niet de nawerking te regelen, maar de werkingsduur van de collectieve regeling, worden al deze gesignaleerde onvolkomenheden in één keer opgelost. De termijn van 5 jaren die daarbij wordt gehanteerd, sluit aan bij de gehanteerde termijn in de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst en is ook gelijk aan de termijn voor afspraken in het kader van de overlegregeling die de Sociaal-Economische Raad in haar advisering over het voorontwerp van wet heeft genoemd. Met de voorgestelde wijziging van de juridische inkadering van de collectieve regeling worden ook een aantal onduidelijkheden die door verschillende fracties en de vakbeweging eerder zijn genoemd opgelost. Het gaat daarbij met name om die situaties waar begrippen als nawerking en doorwerking van een collectieve arbeidsovereenkomst om voorrang strijden. Deze wetstechnische discussie is met dit nieuwe artikel 1:5 overbodig geworden.

Het nu voorgestelde artikel 1:5 betekent voor de dagelijkse praktijk, dat daar waar bijvoorbeeld een collectieve arbeidsovereenkomst in werking treedt, de afspraken in die collectieve arbeidsovereenkomst voor zover het arbeids- en rusttijden betreft voor 5 jaren gelden. Indien in die 5 jaren de collectieve arbeidsovereenkomst wordt hernieuwd, eindigt bij de inwerkingtreding van die vernieuwde overeenkomst de werkingsduur van de oude overeenkomst. Tegelijkertijd geldt dat die nieuwe overeenkomst voor de volgende 5 jaren geldt. Op deze wijze ontstaat een voortschrijdende periode van 5 jaren, die bij elke stap een andere inhoud kent.

Partijen die indirect aan een collectieve arbeidsovereenkomst zijn gebonden via bijvoorbeeld het besluit tot algemeen verbindendverklaring, volgen deze voortschrijdende periode in het tempo van de algemeen verbindendverklaring. De werkingsduur van die algemeen verbindendverklaring is ook 5 jaren, maar eindigt in ieder geval op het moment dat er geen overeenkomstige collectieve regeling meer bestaat. Dat laatste betekent, dat in de situatie waar partijen bij bijvoorbeeld een collectieve arbeidsovereenkomst die overeenkomst opzeggen en niet langer verlengen, de werkingsduur van de algemeen verbindendverklaring van die overeenkomst voor het onderwerp arbeids- en rusttijden ook tot een einde komt.

C. Artikel 1:6

De terminologie in de onderdelen b tot en met d «waarmee overleg moet worden gevoerd» is overbodig en dient te vervallen.

De voorgestelde wijziging van de onderdelen c en d dient om duidelijk te maken, dat alleen het werknemersdeel van de medezeggenschapsraad in onderwijsinstellingen van de in de Arbeidstijdenwet toegekende bevoegdheden gebruik kan maken.

De verwijzing in onderdeel d naar artikel 35b van de Wet op de ondernemingsraden is onjuist en moet zijn 53b.

D. Artikel 1:7

Met de voorgestelde wijziging vervalt de definitie van «vertegenwoordiging van werknemers». Dit begrip wordt tegelijkertijd op die plaatsen in het wetsvoorstel waar het gebezigd wordt, omgezet in «personeelsvertegenwoordiging». Achtergrond van de voorgestelde wijziging is het gegeven, dat met de definitie van «vertegenwoordiging van werknemers» in zekere zin tot een formalisatie van dat begrip wordt gekomen. In die situaties waar een vertegenwoordiging van werknemers of een personeelsvertegenwoordiging bestaat wordt aan die vertegenwoordiging door deze definitie een minimale eis gesteld. Daarmee wordt ingetreden in de structuren die zich op dit punt reeds ontwikkeld hebben en die vooral via bepalingen in collectieve arbeidsovereenkomsten invulling hebben gekregen.

Het begrip «vertegenwoordiging van werknemers» is geconstrueerd om het overleg met de belanghebbende werknemers op een efficiënte en adequate wijze te kunnen voeren. Het gebruik ervan is dus niet verplichtend voorgeschreven. Omdat er ook geen directe bevoegdheden aan dit orgaan zijn gegeven, is een definitie in het wetsvoorstel strikt gezien niet noodzakelijk. Volstaan kan worden met het noemen van de mogelijkheid, dat belanghebbende werknemers zich kunnen laten vertegenwoordigen door een personeelsvertegenwoordiging. Deze laatste term verdient daarbij vervolgens de voorkeur, omdat die via collectieve arbeidsovereenkomsten het meest is ingeburgerd in die arbeidsorganisaties, die wettelijk gezien geen verplichting hebben tot het instellen van een medezeggenschapsorgaan.

Met de voorgestelde wijziging wordt bereikt, dat geen onnodige inbreuk wordt gemaakt op de gegroeide praktijk van personeelsvertegenwoordigingen, terwijl het tegelijkertijd mogelijk blijft om in plaats van met de belanghebbende werknemers met een vertegenwoordiging uit hun midden te overleggen.

E. Artikel 3:1

Dit wijzigingsvoorstel hangt samen met het wetsvoorstel Nadere regeling van het gezag over en van de omgang met minderjarige kinderen in de Eerste Kamer aanhangig is en niet op bezwaren stuit (Kamerstukken II, 1994/95, 23 012, nr. 73).

F. Artikel 3:3

Onder 1 wordt voorgesteld om de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing van het verbod van kinderarbeid te beperken tot de daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 8:1, eerste lid. Daarmee wordt gedoeld op de betreffende ambtenaar van de Inspectiedienst SZW, de opvolger van de Arbeidsinspectie. Hierdoor wordt de bestaande situatie ten aanzien van de ontheffingverlening op grond van de Arbeidswet 1919 gecontinueerd.

Op grond van artikel 3:3, tweede lid, kan de werkgever ontheffing krijgen van artikel 3:2, eerste lid. De ouders/verzorgers die wel aansprakelijk zijn en blijven voor de naleving van artikel 3:2, eerste lid, kunnen daarentegen geen ontheffing krijgen. Het onder 2 voorgestelde beoogt deze onevenwichtigheid op te heffen.

G. Artikel 4:1

In de artikelsgewijze toelichting is duidelijk gemaakt, dat het eerste lid van artikel 4:1 van de Arbeidstijdenwet een integraal onderdeel uitmaakt van hetgeen in artikel 4, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet is bepaald (zie ook Kamerstukken II, 1993/94, 23 646, nr. 6, blz. 71). De formulering van het eerste lid van artikel 4:1 strookt echter niet geheel met de aangegeven bedoeling. Om die reden is het eerste lid van artikel 4:1 opnieuw geformuleerd, waardoor de integrale uitvoering van het beleid terzake van arbeids- en rusttijden èn arbeidsomstandigheden beter naar voren komt.

H. Artikel 4:2

De voorgestelde wijziging van het derde lid heeft tot doel duidelijk te maken, dat de bedoelde instemming van de werknemer per geval vereist is.

I. Artikel 4:5

De onderlinge verwijzingen in artikel 4:5 geven aanleiding tot misverstanden. Om die reden wordt voorgesteld het artikel opnieuw in te richten waarbij de verschillende rechten en plichten in afzonderlijke artikelleden zijn opgenomen.

J. Artikel 4:7

Deze wijziging hangt samen met de voorgestelde wijzigingen van artikel 4:5.

K. Artikel 4:9

Deze wijziging betreft een tekstuele verbetering van de oude formulering, waarbij is aangesloten bij de nieuwe formulering in artikel 4:5.

L. Artikel 5:9

De voorgestelde wijziging onder 1 leidt tot een vereenvoudiging van de eerste volzin zonder dat de materiële inhoud wijzigt. Afwijkingen van het gebruikelijke arbeidstijdpatroon kunnen ook plaatsvinden binnen de kaders van de artikelen 5:7 en 5:8.

De voorgestelde wijziging onder 2 dient om te vermijden, dat bij de toepassing van artikel 5:9 de werking van artikel 5:8, eerste lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel b, voor alle arbeid buiten toepassing wordt verklaard. De buiten toepassing verklaring heeft echter alleen betrekking op de afwijkende arbeidsuren die op grond van artikel 5:9, eerste lid, eerste volzin, mogelijk zijn.

M. Artikel 5:11

De wijzigingen die in dit artikel worden voorgesteld, zijn allen van technische aard. De grootste wijziging betreft de gehanteerde formulering over «consignatie verrichten», welke niet aansluit bij de definitie van het begrip «consignatie». De voorgestelde wijziging spreekt in dit verband over het «opleggen van consignatie».

De voorgestelde wijziging van het vierde lid, onderdeel b, onder 1°, herstelt een fout.

De voorgestelde wijziging van het vijfde lid waarbij de onderdelen a en b zijn omgedraaid, brengt de volgorde in overeenstemming met de volgorde die in de andere artikelleden van artikel 5:11 wordt gebezigd.

De voorgestelde wijziging van het zevende lid dient om te vermijden, dat een oproep tijdens consignatie de werking van artikel 5:8, eerste lid, onderdeel b en derde lid, onderdeel b, van alle arbeid buiten toepassing verklaard. De buiten toepassing verklaring heeft echter alleen betrekking op de arbeid die uit de oproep voortvloeit.

N. Artikel 5:12

Het eerste lid van artikel 5:12 lijkt door de aldaar gehanteerde limitatieve opsomming een beperking in te houden, die echter door het tweede lid van dit artikel ongedaan wordt gemaakt. Dit tweede lid is noodzakelijk vanwege het feit, dat de in het eerste lid gegeven limitatieve opsomming nooit volledig is en kan zijn. Dat betekent echter tevens dat het eerste lid al geregeld is in het tweede lid en daarmee dus overbodig is en kan vervallen.

P. Artikel 5:16

In het oorspronkelijke eerste lid van artikel 5:16 is niet duidelijk, dat het hier een combinatie van arbeid verricht in Nederland en verricht buiten Nederland betreft. Het artikellid is zodanig herschreven, dat deze vorm van samenloop, die dus verbonden is aan het territoir waar arbeid wordt verricht, nu onomstotelijk vaststaat.

R. Artikelen 6:1, 6:2 en 7:1

Deze wijzigingen vloeien voort uit de wijziging van artikel 1:7.

R. en Y. Artikel 12:11 (oud) en 12:19 (nieuw)

In het oude artikel 12:11 was een wijziging opgenomen met betrekking tot artikel 10.21 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Deze wet en daarmee artikel 10.21 wordt ingrijpend gewijzigd bij het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (bestuursorganisatie van en medezeggenschap in hogescholen). Voor zover het de Arbeidstijdenwet betreft is artikel 10.24 van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van belang. In het eerste lid van dit artikel is geregeld, dat het instellingsbestuur de voorafgaande instemming behoeft van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door het personeel is gekozen, voor elk door het instellingsbestuur te nemen besluit met betrekking tot aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel in de hogeschool. Het staat buiten twijfel dat tot deze categorie van aangelegenheden in ieder geval ook de arbeids- en rusttijden behoren. Eén en ander brengt met zich dat het oude artikel 12:11 van het wetsvoorstel kan vervallen, maar dat de inhoud van dit artikel als overgangsrecht dient te worden opgenomen totdat het bedoelde wetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt. Hierin voorziet het nieuwe artikel 12:19.

S. Artikel 5:14

Deze wijziging betreft een correctie van een foute verwijzing in het zevende lid van artikel 5:14.

T. en U. Artikelen 12:15 (nieuw) en 12:16 (nieuw)

Deze wijzigingen hangen samen met de voorgestelde wijziging van artikel 5:12.

V. Artikel 12:17 (nieuw)

De voorgestelde wijziging hangt samen met de in de tweede nota van wijziging in onderdeel C aangebrachte wijziging in artikel 1:6.

W. en Z. Artikelen 12:18 (nieuw) en 12:30

In verband met de in de aanhef van het nieuwe artikel 12:18 genoemde wijziging van wetgeving is overgangsrecht noodzakelijk.

X. Artikel 12:29 (oud)

In dit artikel is voorgesteld om artikel 64 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet te wijzigen. Dit artikel 12:29 kan echter komen te vervallen, omdat het betreffende artikel van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet met ingang van 1 januari 1995 niet meer geldt.

AA. Artikel 12:34

De voorgestelde wijziging dient ertoe om de tekst van artikel 6, tweede lid, van de Wet arbeid gehandicapte werknemers in overeenstemming te brengen met de reeds eerder aangebrachte wijziging in het betreffende artikellid in verband met de wijziging in de organisatie van de sociale zekerheid, die op 1 januari jl. van kracht is geworden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Naar boven