23 646
Bepalingen inzake de arbeids- en rusttijden (Arbeidstijdenwet)

nr. 13
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 25 januari 1995

In het voorstel van wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. In de artikelen 3:3, tweede lid, en 4:1, vijfde lid, wordt «Door Onze Minister aangewezen ambtenaar kunnen» telkens vervangen door: Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 8:1 kan.

B. In artikel 4:1, zevende lid, wordt «bezwaarschrift» telkens vervangen door: bezwaar- of beroepschrift en wordt «bezwaar» vervangen door: bezwaar of beroep.

C. In artikel 7:2 wordt na «beschikking» ingevoegd: van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid.

D. Artikel 8:1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «aan, belast» vervangen door: aan, die namens hem zijn belast.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Onze Minister kan met betrekking tot door hem aangewezen categorieën van arbeid het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen opdragen of mede opdragen aan andere dan in het eerste lid bedoelde ambtenaren. Indien de opdracht wordt verleend aan ambtenaren ressorterende onder het ministerie van een andere dan Onze Minister, wordt het besluit tot aanwijzing van de ambtenaren die deze opdracht wordt verleend, genomen door Onze Minister en Onze Minister die het mede aangaat te zamen.

E. Artikel 8:8 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste en tweede lid wordt «Door Onze Minister aangewezen ambtenaar kunnen» telkens vervangen door: Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 8:1 kan.

2. In het eerste en tweede lid wordt «hun oordeel» telkens vervangen door: zijn oordeel.

F. De titel van paragraaf 12.2 komt te luiden: Wijziging regelgeving in verband met de Arbeidstijdenwet.

G. In paragraaf 12.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De artikelen 12:8, 12:9, 12:11, 12:13 en 12:14 vervallen.

2. Na artikel 12:7 wordt een nieuw artikel 12:8 met het opschrift Wet op de bedrijfsorganisatie ingevoegd, dat luidt:

Artikel 12:8

In artikel 104, eerste lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie wordt na «zodanige verordeningen» ingevoegd: , met uitzondering van arbeids- en rusttijden,.

3. De artikelen 12:10, 12:12 en 12:15 tot en met 12:18 worden hernummerd tot respectievelijk 12:9, 12:10 en 12:11 tot en met 12:14.

H. In paragraaf 12.3 worden de artikelen 12:19 tot en met 12:22 hernummerd tot 12:15 tot en met 12:18.

I. Onder hernummering van paragraaf 12.4 tot paragraaf 12.5 en van de artikelen 12:23 tot en met 12:27 tot 12:36 tot en met 12:40, wordt na artikel 12:18 een nieuwe paragraaf 12.4 ingevoegd, die luidt:

§ 12.4. Wijziging regelgeving samenhangende met de Inspectiedienst SZW

Ziektewet

Artikel 12:19

De Ziektewet wordt gewijzigd als volgt:

A. In artikel 39a, tweede lid, wordt «aan het bevoegde districtshoofd, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: aan een daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar.

B. In artikel 62 wordt «aan de Directeur-Generaal van de Arbeid» vervangen door: aan een daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar.

Arbeidswet 1919

Artikel 12:20

De Arbeidswet 1919 wordt gewijzigd als volgt:

A. In artikel 8, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel d, wordt «Onze Minister van Sociale Zaken» vervangen door: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

2. Onderdeel e vervalt onder hernummering van onderdeel f tot onderdeel e.

B. In de artikelen 9a, eerste lid, 9l, tweede lid, 10a, tweede lid, 21, tweede lid, 21quater, tweede lid, 32, tweede lid, 48, tweede lid, 53, tweede lid, 58, tweede lid, 63, tweede lid, 66, tweede lid, wordt «Het districtshoofd» vervangen door: Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 77.

C. In de artikelen 9d, vierde lid, 9f, tweede lid, 9g, vierde lid, 9i, derde lid, 9j, derde lid, 9n, tweede lid, 9o, derde lid, 19, eerste lid, 20, eerste lid, 22, derde lid, 28, eerste lid, 29, eerste lid, 30, 31, tweede lid, 52, derde lid, 67, tweede lid, 68, vierde en tiende lid, 69, onderdeel a, 72, 74, vierde lid, onderdeel b, en vijfde lid, 79, derde lid, 91, eerste lid, onderdeel d, en 94, tweede lid, eerste volzin, wordt «het districtshoofd» telkens vervangen door: een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 77.

D. In de artikelen 9a, vierde lid, en 29, tweede lid, wordt «het districtshoofd» telkens vervangen door: de in het eerste lid bedoelde ambtenaar.

E. De artikelen 9p, derde lid, 9q, eerste lid, 10a, derde lid, 19, derde, vierde en zesde lid, 20, tweede lid, 21, derde lid, 21quater, derde lid, 22, vierde, vijfde en zevende lid, 26, 27, 28, derde, vierde en zesde lid, 31, vierde lid, 32, derde lid, 48, derde lid, 52, vierde, vijfde en elfde lid, 53, derde lid, 58, derde lid, 63, derde lid, 66, derde lid, 76a, en 82sexies, vervallen.

F. In artikel 9l, derde en vierde lid, wordt «Het districtshoofd» telkens vervangen door: De in het tweede lid bedoelde ambtenaar.

G. In artikel 9q, tweede lid, wordt «beroepstermijn» vervangen door: bezwaartermijn en wordt «beroep» telkens vervangen door: bezwaar.

H. Artikel 19, vijfde lid wordt hernummerd tot derde lid.

I. Artikel 22, zesde lid, wordt hernummerd tot vierde lid.

J. Artikel 28, vijfde, zevende en achtste lid, worden hernummerd tot respectievelijk derde, vierde en vijfde lid.

K. Artikel 31 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het vijfde tot en met zevende lid, worden hernummerd tot vierde tot en met zesde lid.

2. In het nieuwe vierde lid wordt «beroepstermijn» vervangen door: bezwaartermijn en wordt «beroep» telkens vervangen door: bezwaar.

L. Artikel 52 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het zesde tot en met tiende lid, en het twaalfde tot en met veertiende lid, worden hernummerd tot respectievelijk vierde tot en met achtste lid en negende tot en met elfde lid.

2. In het nieuwe vierde lid wordt «het districtshoofd» vervangen door: een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 77.

3. In het nieuwe vijfde en zevende lid wordt «het districtshoofd» vervangen door: de in het vierde lid bedoelde ambtenaar.

M. In artikel 69, onderdeel e, wordt «van het districtshoofd» vervangen door: van een in onderdeel a bedoelde ambtenaar en wordt «door of namens het districtshoofd» vervangen door: door of namens hem en wordt «de arbeidsinspectie» vervangen door: de in artikel 77 bedoelde ambtenaren.

N. In artikel 74, vierde lid, onderdeel a, wordt «negende lid» vervangen door: zevende lid.

O. Artikel 77 komt te luiden:

Artikel 77

Onze Minister wijst onder hem ressorterende ambtenaren aan die namens hem zijn belast met het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen.

P. Artikel 78 komt te luiden:

Artikel 78

Onze Minister kan met betrekking tot door hem aangewezen categorieën van arbeid het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen opdragen of mede opdragen aan andere dan de in artikel 77 bedoelde ambtenaren. Indien de opdracht wordt verleend aan ambtenaren ressorterende onder het ministerie van een andere dan Onze Minister, wordt het besluit tot aanwijzing van de ambtenaren die deze opdracht wordt verleend genomen door Onze Minister en Onze Minister die het mede aangaat tezamen.

Q. Artikel 82bis wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «Het districtshoofd of een andere, door Onze Minister aangewezen ambtenaar» vervangen door: Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in de artikelen 77 en 78.

2. Het tweede lid, eerste volzin, komt te luiden: De in het eerste lid bedoelde ambtenaar kan een onder zijn gezag werkzame ambtenaar machtigen tot het mondeling geven van bevelen als daar bedoeld.

3. In het vierde lid wordt «het districtshoofd» vervangen door: de in het eerste lid bedoelde ambtenaar.

R. Artikel 82ter wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «het districtshoofd» vervangen door: een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 77.

2. In het tweede lid wordt «een onder de bevelen van het districtshoofd» vervangen door: de onder de bevelen van de in dat lid bedoelde ambtenaar en wordt «het districtshoofd» vervangen door: de in het eerste lid bedoelde ambtenaar.

S. In artikel 83 wordt «52, zevende lid» vervangen door: 52, vijfde lid.

T. Artikel 94 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «het districtshoofd» vervangen door: de in de vorige volzin bedoelde ambtenaar.

2. In het derde lid, eerste volzin, wordt «Het districtshoofd» vervangen door: De in het tweede lid bedoelde ambtenaar.

3. Het derde lid, tweede volzin, en het zesde lid, tweede volzin, vervallen.

U. Artikel 97 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt «22, derde lid,» en wordt «31, achtste lid, 52, derde en zesde lid» vervangen door: 31, zesde lid, 32, derde en vierde lid.

2. In het vierde lid vervallen «42, zesde lid,» en «of eene machtiging, bedoeld in de artikelen 19, zesde lid, 22, zevende lid, 28, zesde lid, en 52, elfde lid».

V. Artikel 98bis wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «zevende lid» vervangen door: zesde lid.

2. In het derde lid wordt «28, vijfde lid, zesde lid, zevende lid, eerste volzin, en negende lid» vervangen door: 28, derde tot en met vijfde lid.

W. In artikel 98ter wordt «het districtshoofd» vervangen door: een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 77.

X. In artikel 98quater vervallen het tweede en derde lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Artikel 12:21

De Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten wordt als volgt gewijzigd.

A. In artikel 10 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Voor de bestaande tekst van het artikel wordt het cijfer 1. geplaatst. De tweede tot en met vijfde zin worden vervangen door: Onze Minister draagt het onderzoek op aan daartoe door hem aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren. Onze Minister licht de vereniging of de verenigingen, die om het onderzoek hebben gevraagd, in over hetgeen bij het onderzoek gebleken is.

2. Aan het artikel worden drie leden toegevoegd, luidende:

2. De ambtenaren kunnen van de werkgever alle inlichtingen vorderen, die redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig zijn.

3. Zij kunnen voorts van de werkgever inzage vorderen van alle bescheiden, waarvan raadpleging redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

4. De werkgever is verplicht de gevorderde inlichtingen volledig en naar waarheid te verstrekken en de gevorderde inzage van bescheiden te verlenen, een en ander op de wijze en binnen de termijn, door de ambtenaar te bepalen.

B. Na artikel 10a wordt een nieuw artikel 10b ingevoegd, dat luidt:

Artikel 10b

Onze Minister kan bepalen dat voor de toepassing van de artikelen 2, eerste lid, 4, derde en vierde lid, 6, eerste en tweede lid, en 10, eerste lid, derde zin, een daartoe door hem aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar namens hem optreedt.

Wet op de gevaarlijke werktuigen

Artikel 12:22

De Wet op de gevaarlijke werktuigen wordt gewijzigd als volgt:

A. Aan artikel 1, eerste lid, onderdeel c, wordt na «Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» toegevoegd: of een andere Minister die het aangaat.

B. In artikel 8, eerste lid, wordt «het bevoegde districtshoofd der Arbeidsinspectie» vervangen door: een daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar.

C. Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

Tegen een beschikking van een ambtenaar als bedoeld in artikel 16, tweede lid, kan de belanghebbende een beroepschrift indienen bij Onze Minister.

D. Artikel 16, eerste en tweede lid, wordt vervangen door:

1. Onze Minister wijst onder hem ressorterende ambtenaren aan die namens hem zijn belast met het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen.

2. Onze Minister kan het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen opdragen of mede opdragen aan andere dan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren. Indien de opdracht wordt verleend aan ambtenaren ressorterende onder het ministerie van een andere dan Onze Minister, wordt het besluit tot aanwijzing van de ambtenaren die deze opdracht wordt verleend genomen door Onze Minister en Onze Minister die het mede aangaat tezamen.

Stoomwet

Artikel 12:23

De Stoomwet wordt gewijzigd als volgt:

A. In artikel 1 wordt «Onze Minister van Sociale Zaken» vervangen door: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

B. In artikel 3 wordt «de Dienst voor het Stoomwezen» vervangen door: door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren of door Onze Minister aangewezen diensten, instellingen, onderzoekingsbureaus of ondernemingen.

C. Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «de Dienst voor het Stoomwezen» vervangen door: door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren of door Onze Minister aangewezen diensten, instellingen, onderzoekingsbureaus of ondernemingen.

2. In het tweede lid wordt «de betrokken ambtenaar van de Dienst voor het Stoomwezen» vervangen door: een daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar of een door Onze Minister aangewezen dienst, instelling, onderzoekingsbureau of onderneming.

D. Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid vervalt.

2. De aanduiding voor het tweede lid vervalt en de zinsnede «door de Dienst voor het Stoomwezen zijn verricht» wordt vervangen door: door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren of door Onze Minister aangewezen diensten, instellingen, onderzoekingsbureaus of ondernemingen hebben verricht.

E. In de artikelen 7 en 8 wordt «de betrokken ambtenaar» vervangen door: een daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar of een door Onze Minister aangewezen dienst, instelling, onderzoekingsbureau of onderneming.

F. In artikel 9, eerste zin, vervalt de zinsnede «in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken».

G. In artikel 10, derde lid, wordt «de betrokken ambtenaar» vervangen door: een daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar of een door Onze Minister aangewezen dienst, instelling, onderzoekingsbureau of onderneming.

H. Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt.

1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «de door Onze Minister aangewezen ambtenaren van de Dienst voor het Stoomwezen» vervangen door: de daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren of door Onze Minister aangewezen diensten, instellingen, onderzoekingsbureaus of ondernemingen.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden de gevallen aangegeven waarin een vergunning kan worden ingetrokken.

I. Artikel 12 vervalt.

J. In artikel 13 wordt «de betrokken ambtenaar van de Dienst voor het Stoomwezen» vervangen door: een daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar.

K. Onder vernummering van §6. tot §7. wordt na artikel 13 een nieuwe paragraaf met een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt:

§ 6. Toezicht

Artikel 13a

Onze Minister wijst onder hem ressorterende ambtenaren aan die namens hem zijn belast met het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen.

L. In artikel 15 wordt «de ambtenaren van de Dienst voor het Stoomwezen belast, alsmede andere door Onze Minister aan te wijzen ambtenaren» vervangen door: daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren belast, alsmede andere door Onze Minister zonodig aan te wijzen ambtenaren.

M. In artikel 18 wordt «de ambtenaren van de Dienst voor het Stoomwezen» vervangen door: de daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren.

Bestrijdingsmiddelenwet 1962

Artikel 12:24

De Bestrijdingsmiddelenwet 1962 wordt gewijzigd als volgt:

A. In artikel 13, derde lid, wordt in de eerste zin «De districtshoofden van de Arbeidsinspectie zijn bevoegd voorschriften te geven» vervangen door: Door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren zijn namens hem bevoegd voorschriften te geven. De derde zin wordt vervangen door: Een bezwaarschrift, ingediend tegen het voorschrift, heeft schorsende werking.

B. In artikel 13c, tweede lid, wordt «de districtshoofden van de Arbeidsinspectie» vervangen door: een daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar.

Wet Gevaarlijke Stoffen

Artikel 12:25

De Wet Gevaarlijke Stoffen wordt gewijzigd als volgt:

A. In artikel 1 wordt «de Stuwadoorswet, de Arbeidswet 1919» vervangen door: de Arbeidstijdenwet.

B. Artikel 11, eerste lid, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. de door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren.

C. In de artikelen 4, vierde lid, 8, tweede lid, en 11, eerste lid, onderdeel e, wordt «Volksgezondheid» vervangen door: Werkgelegenheid.

Leerplichtwet 1969

Artikel 12:26

In artikel 23 van de Leerplichtwet 1969 wordt «in strijd met de voorschriften van de Arbeidswet 1919» vervangen door «in strijd met de terzake geldende voorschriften» en wordt «het districtshoofd van de arbeidsinspectie» vervangen door: een daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar.

Wet op de loonvorming

Artikel 12:27

Artikel 4, vierde lid, van de Wet op de loonvorming vervalt.

Wet op de ondernemingsraden

Artikel 12:28

Artikel 49 van de Wet op de ondernemingsraden wordt gewijzigd als volgt:

A. In het eerste lid wordt «het bevoegde districtshoofd van de Arbeidsinspectie» vervangen door: een daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar.

B. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. De ondernemingsraden zenden hun jaarverslag aan de betrokken bedrijfscommissie.

Algemene Arbeidsongeschiktheidswet

Artikel 12:29

In artikel 64, derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet wordt «het bevoegde districtshoofd van de Arbeidsinspectie» vervangen door: een daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar.

Arbeidsomstandighedenwet

Artikel 12:30

De Arbeidsomstandighedenwet wordt gewijzigd als volgt:

A. In artikel 1, vierde lid, vervalt het begrip «districtshoofd», alsmede de omschrijving daarvan.

B. Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. Het bij of krachtens deze wet bepaalde is mede van toepassing:

a. op arbeid die geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam aan boord van zeeschepen die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de Nederlandse vlag te voeren;

b. op arbeid die voor een in Nederland gevestigde werkgever geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam aan boord van luchtvaartuigen.

2. Onder hernummering van het vierde tot en met zevende lid tot vijfde tot en met achtste lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, dat luidt:

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze wet en de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn op arbeid, verricht in onderscheidenlijk op een luchtvaartuig, een zeeschip of een binnenvaartuig dan wel een voertuig op een openbare weg of een spoor- of tramweg. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de in de vorige zin bedoelde arbeid voorts regels worden gesteld die afwijken van, of strekken ter aanvulling van deze wet en de daarop berustende bepalingen. De voordracht tot een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de tweede of derde zin wordt Ons gedaan door Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat alsmede Onze Ministers wie het mede aangaat te zamen.

3. In het nieuwe achtste lid wordt na «tweede,» ingevoegd: derde, en wordt «vierde of vijfde lid, tweede zin» vervangen door: vijfde of zesde lid, tweede zin.

C. In artikel 4, achtste lid, wordt in de eerste zin «het districtshoofd» vervangen door: een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32, eerste lid. In de tweede zin wordt «het districtshoofd» vervangen door: de ambtenaar.

D. Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt «de Directeur-Generaal van de Arbeid» vervangen door: Onze Minister.

2. In het vijfde lid wordt «het districtshoofd» vervangen door: een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32, eerste lid.

3. In het negende lid wordt «Het districtshoofd» vervangen door: «De daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 32, eerste lid,» en vervalt onderdeel b en worden de onderdelen c tot en met e geletterd b tot en met d en wordt in het nieuwe onderdeel d «bedoeld onder d» vervangen door: bedoeld onder c.

4. In het tiende lid wordt in de eerste zin «Het districtshoofd» vervangen door: Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32. In de vierde zin wordt «het districtshoofd» vervangen door: de ambtenaar.

5. Het elfde lid wordt gewijzigd als volgt:

a. In de eerste zin wordt «het districtshoofd» vervangen door: een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32.

b. In de derde zin wordt «het districtshoofd» vervangen door: de ambtenaar.

c. In de vierde zin wordt «onder c» vervangen door: onder b.

6. In het vijftiende lid wordt «beroepstermijn» vervangen door: bezwaarof beroepstermijn en wordt «beroep» telkens vervangen door: bezwaar of beroep.

E. Artikel 7, derde lid, komt te luiden:

3. De werkgever verschaft aan de jeugdige werknemer een afschrift van de voorschriften, die op zijn arbeids- en rusttijden betrekking hebben, alsmede die bij of krachtens artikel 6, dit artikel en artikel 8 zijn gesteld. Voorts zorgt hij ervoor dat, indien ten aanzien van de jeugdige werknemer bepalingen van enige collectieve arbeidsovereenkomst, van een verordening als bedoeld in de Wet op de Bedrijfsorganisatie of van een arbeidsreglement van toepassing zijn, aan die werknemer een afschrift van die bepalingen wordt verschaft.

F. Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «het districtshoofd» vervangen door: een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32.

2. In het zesde lid, eerste zin, wordt «het districtshoofd» vervangen door: een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32. In de tweede zin wordt «Het districtshoofd» vervangen door: De ambtenaar.

3. In het zevende lid komen de woorden «aan het districtshoofd» te vervallen.

G. Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, onderdeel g, wordt «door het districtshoofd of een andere door Onze Minister aangewezen ambtenaar» vervangen door: door een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32.

2. In het derde lid wordt «het districtshoofd» vervangen door: een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32, eerste lid.

H. In artikel 15, derde lid, wordt «Het districtshoofd» vervangen door: Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32.

I. In de artikelen 22, eerste lid, en 23, eerste lid, wordt «artikel 3, onderdeel d» vervangen door« artikel 3, eerste lid, onderdeel d.

J. In artikel 23c, vierde lid, wordt «door de ambtenaren van de Arbeidsinspectie, de Directeur-Generaal van de Arbeid dan wel Onze Minister» vervangen door: door een ambtenaar als bedoeld in artikel 32 of 35a, dan wel door Onze Minister.

K. Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vierde lid wordt «De Directeur-Generaal van de Arbeid» vervangen door: Onze Minister.

2. In het vijfde lid wordt «Het districtshoofd» vervangen door «Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32» en vervalt de zinsnede «gehoord een geneeskundig inspecteur van de arbeid en».

3. In het negende lid wordt «kan een eis worden gesteld» vervangen door: kan door Onze Minister of door een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32, een eis worden gesteld.

4. Het tiende lid vervalt.

L. Het opschrift boven artikel 32 komt als volgt te luiden:

Ambtenaren belast met het toezicht en met bijzondere taken

M. Artikel 32, eerste en tweede lid, komen te luiden:

1. Onze Minister wijst onder hem ressorterende ambtenaren aan die namens hem zijn belast met het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen.

2. Onze Minister kan met betrekking tot door hem aangewezen categorieën van arbeid het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen opdragen of mede opdragen aan andere dan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren. Indien de opdracht wordt verleend aan ambtenaren ressorterende onder het ministerie van een andere dan Onze Minister, wordt het besluit tot aanwijzing van de ambtenaren die deze opdracht wordt verleend genomen door Onze Minister en Onze Minister die het mede aangaat tezamen.

N. In artikel 34, tweede lid, wordt «onder e» vervangen door: onder d.

O. Artikel 35 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «het districtshoofd» vervangen door: een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32.

2. In het tweede lid wordt «het districtshoofd» vervangen door: de ambtenaar.

3. In het vijfde lid wordt «beroepstermijn» vervangen door: bezwaar- of beroepstermijn en wordt «beroep» telkens vervangen door: bezwaar of beroep.

4. Het zevende lid komt te luiden:

7. Een aanwijzing als bedoeld in dit artikel kan uitsluitend strekken ter naleving van de artikelen 18, 19 en 20, voor zover geen aanwijzing kan worden gegeven op grond van artikel 35a.

5. In het achtste lid, onderdeel a, wordt na «artikel 3,» ingevoegd: eerste lid,.

P. Het opschrift boven artikel 35a komt te luiden:

Aanwijzing jegens certificaathouders

Q. Artikel 35a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «de Directeur-Generaal van de Arbeid» vervangen door «Onze Minister» en wordt «Onze Minister» vervangen door: hem. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Onze Minister kan een onder hem ressorterende ambtenaar aanwijzen die de bevoegdheid, bedoeld in de eerste zin, namens hem uitoefent.

2. In het tweede lid wordt in de eerste zin «geeft de Directeur-Generaal van de Arbeid aan» vervangen door: geeft Onze Minister of de ambtenaar, op grond van het eerste lid aangewezen, aan.

R. Artikel 36 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «Het districtshoofd of een andere door Onze Minister aangewezen ambtenaar» vervangen door: Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32.

2. In het vierde lid wordt «beroepstermijn» vervangen door: bezwaar- of beroepstermijn« en wordt »beroep« telkens vervangen door: bezwaar of beroep.

S. Artikel 37 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «Het districtshoofd of een andere, door Onze Minister aangewezen ambtenaar» vervangen door: Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32.

2. In het tweede lid vervalt de eerste zin.

3. In het vierde lid wordt «het districtshoofd» vervangen door: de ambtenaar die het bevel, bedoeld in het eerste lid, gaf.

T. In artikel 38, eerste zin, wordt «de Arbeidsinspectie niet tijdig kan optreden» vervangen door: een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32 niet tijdig kan optreden.

U. Artikel 39, eerste lid, wordt «het districtshoofd alsmede een andere onder diens gezag werkzame en door hem daartoe gemachtigde ambtenaar» vervangen door: een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32.

V. In artikel 40, eerste zin, wordt «het districtshoofd» vervangen door «een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32». De tweede zin wordt vervangen door: Bovendien kan de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, een meerderheid van de belanghebbende werknemers Onze Minister verzoeken toepassing te geven aan artikel 5, tweede lid, of Onze Minister of de door Onze Minister op grond van artikel 35a, eerste lid, aangewezen ambtenaar verzoeken toepassing te geven aan artikel 35a, eerste lid.

W. Artikel 41 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt «Het districtshoofd of een andere door Onze Minister aangewezen ambtenaar» vervangen door: Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32.

2. In het achtste lid wordt «beroepstermijn» vervangen door: bezwaar- of beroepstermijn en wordt «beroep» telkens vervangen door: bezwaar of beroep.

X. Artikel 42 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste tot en met zesde lid worden vervangen door een nieuw lid, dat luidt:

1. Tegen een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in artikel 32, tweede lid, kan door de belanghebbende een beroepschrift worden ingediend bij Onze Minister.

2. Het zevende lid wordt hernummerd tot tweede lid.

3. Het achtste lid vervalt.

Artikel 12:31

De tekst van de Arbeidsomstandighedenwet wordt in het Staatsblad geplaatst.

Wet op de economische delicten

Artikel 12:32

In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten wordt «de Arbeidsomstandighedenwet, de artikelen 2, zevende lid» vervangen door: de Arbeidsomstandighedenwet, de artikelen 2, achtste lid.

Binnenschepenwet

Artikel 12:33

De Binnenschepenwet wordt gewijzigd als volgt:

A. Artikel 1, eerste lid, onderdeel j, vervalt en de aanduiding van onderdeel k wordt vervangen door j.

B. In artikel 9, eerste lid, wordt «door de ambtenaren van de scheepvaartinspectie en van de arbeidsinspectie» vervangen door: door de ambtenaren van de scheepvaartinspectie en door de door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren.

C. In artikel 13a, tweede en derde lid, wordt de zinsnede «in overeenstemming met het bevoegde districtshoofd van de arbeidsinspectie» vervangen door: in overeenstemming met een door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar.

D. Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «Het bevoegde districtshoofd van de arbeidsinspectie kan in een bepaald geval voorschriften geven» vervangen door: Door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren kunnen in een bepaald geval voorschriften geven.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien omtrent de uitleg van de krachtens artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, gestelde regels een onoverkomelijk verschil van opvatting bestaat tussen een door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar en een belanghebbende, geeft een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de belanghebbende zo spoedig mogelijk een verklaring houdende een weergave van zijn opvatting.

E. Artikel 27 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «De ambtenaren van de scheepvaartinspectie en van de arbeidsinspectie» vervangen door: De ambtenaren van de scheepvaartinspectie en de door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren.

2. In het tweede lid wordt «de arbeidsinspectie» vervangen door: de door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren.

F. In artikel 28, eerste lid, wordt «de ambtenaren van de scheepvaartinspectie en de arbeidsinspectie» vervangen door: de ambtenaren van de scheepvaartinspectie en de door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren.

Wet arbeid gehandicapte werknemers

Artikel 12:34

De Wet arbeid gehandicapte werknemers wordt als volgt gewijzigd.

A. Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, wordt «Het districtshoofd van de Arbeidsinspectie kan, na overleg met de Gemeenschappelijke Medische Dienst, het Algemeen burgerlijk pensioenfonds of het Spoorwegpensioenfonds, aan een werkgever een eis stellen» vervangen door: Door Onze Minister daartoe aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren kunnen, na overleg met de Gemeenschappelijke Medische Dienst, het Algemeen burgerlijk pensioenfonds of het Spoorwegpensioenfonds, aan een werkgever een eis stellen.

2. In het derde lid wordt «kan aan het districtshoofd van de Arbeidsinspectie worden verzocht» vervangen door: kan aan een daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar worden verzocht.

B. Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

Onze Minister wijst onder hem ressorterende ambtenaren aan die namens hem zijn belast met het toezicht op de naleving van artikel 6.

Wet goederenvervoer over de weg

Artikel 12:35

In artikel 48, eerste lid, van de Wet goederenvervoer over de weg wordt «onderdeel c» vervangen door: onderdelen c en d en vervalt de zinsnede «en de ambtenaren van de Arbeidsinspectie bedoeld in artikel 77 van de Arbeidswet 1919 (Stb. 1919, 624)».

J. In het nieuwe artikel 12:39 wordt «of onderdelen» vervangen door: , onderdelen of subonderdelen en vervalt «daarvan».

Toelichting

I. Inhoud nota van wijziging

Op 24 december 1993 is besloten over te gaan tot de instelling van de I-SZW, Dienst voor Inspectie en Informatie. Met de vorming van deze dienst per 1 mei 1994 is een operatie voltooid die heeft geleid tot de samenvoeging van een aantal uitvoerende diensten en buitendiensten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, te weten de Arbeidsinspectie, de Inspectie van de havenarbeid, de Dienst voor het stoomwezen, de Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden, de Dienst Inspectie Arbeidsverhoudingen en de Loontechnische Dienst. De I-SZW is belast met het toezicht op de naleving van de wetgeving op het terrein van arbeid en inkomen, arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorziening, arbeidsmarkt, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. Voorts is deze dienst op de genoemde terreinen belast met de informatievoorziening richting burgers, werkgevers en werknemers met betrekking tot de onderwerpen die deze dienst in zijn takenpakket heeft. Het Organisatie- en mandaatbesluit I-SZW en het gewijzigde Organisatie- en mandaatbesluit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn inmiddels in de Staatscourant gepubliceerd.

De benaming I-SZW van deze buitendienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijkt in de praktijk minder aansprekend en herkenbaar te zijn dan verwacht. Om die reden is besloten om de benaming te veranderen in Inspectiedienst SZW.

Met het samenvoegen van de genoemde buitendiensten zijn de tot dan toe bestaande diensten in naam opgeheven. Voor enkele van de genoemde diensten is dat wetgevingstechnisch geen probleem daar deze diensten niet in formele wetgeving zijn verankerd. Voor de Directeur-Generaal van de Arbeid en de Arbeidsinspectie ligt dat evenwel anders. Deze vinden hun bestaansgrond in de Arbeidswet 1919. Uit hoofde van deze wet is de organisatie van de Arbeidsinspectie, onder leiding van de Directeur-Generaal van de Arbeid, geregeld. Voorts zijn in diverse wetten taken en bevoegdheden neergelegd voor ambtenaren van de Arbeidsinspectie. Nu de taken en bevoegdheden van de Arbeidsinspectie feitelijk zijn ondergebracht bij de Inspectiedienst SZW en de ambtenaren van de Arbeidsinspectie als Inspectiedienst SZW-medewerkers werkzaam zijn, is het nodig alle vigerende wettelijke bepalingen, waarin functionarissen van de Arbeidsinspectie worden genoemd, aan te passen. Dit geldt tevens die wettelijke bepalingen waarin gewag wordt gemaakt van de Dienst voor het stoomwezen, gelet op de wettelijke verankering van die dienst in de Stoomwet. Ten slotte geldt dat ook voor een overigens beperkt aantal wettelijke bepalingen, waarin de Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden wordt genoemd, die is betrokken bij de samenvoeging onder de Inspectiedienst SZW.

Gelet op de samenhang tussen het besluit tot samenvoeging van de genoemde diensten en de voorstellen vervat in hoofdstuk 12 van het wetsvoorstel Arbeidstijdenwet ligt het voor de hand voorstellen die moeten leiden tot een formele opheffing van de Arbeidsinspectie en de Dienst voor het stoomwezen te incorporeren in dat wetsvoorstel.

De onderhavige nota van wijziging voorziet in de eerste plaats in het verwijderen van de in de wetgeving neergelegde instituten van Arbeidsinspectie en Dienst voor het Stoomwezen.

Voorts behelst deze nota van wijziging nog een aantal andere elementen. Reeds eerder is een wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet aangekondigd in verband met de vervoerssector. In dit kader wordt die wet aangepast op het punt van de toepasselijkheid van die wet ten aanzien van de vervoerssector en op het punt van de toedeling van toezichtsinstrumenten aan de Luchtvaartinspectie en Scheepvaartinspectie. Een ander element van de nota van wijziging wordt gevormd door de toedeling van de bevoegdheid te beslissen omtrent de algemeen verbindendverklaring van collectieve arbeidsovereenkomsten. In de nota is voorzien in een wijziging van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten op het punt van die bevoegdheidstoedeling. Daarnaast is in de nota van wijziging voorzien in de voorgenomen uitbesteding aan private instellingen van taken die voorheen bij uitsluiting aan de Dienst voor het stoomwezen waren toebedeeld.

De wijzigingsvoorstellen neergelegd in deze nota hebben, waar het gaat om het in naam opheffen van toezichthoudende instanties, uit wetgevingsoogpunt een technisch karakter. Het in de nota van wijziging voorgestelde vertoont geen overlap met andere bestaande of in voorbereiding zijnde regelingen.

De inhoud van deze nota van wijziging hangt zoals hiervoor aangegeven, samen met hetgeen wordt voorgesteld in het wetsvoorstel Arbeidstijdenwet, met name de voorstellen neergelegd in hoofdstuk 12. De aard van deze samenhang is in het voorgaande reeds toegelicht. Voorts leidt het voorgestelde tot een aanzienlijke vereenvoudiging van de organisatie van het toezicht en de uitvoering van een groot aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, nu een viertal buitendiensten wordt samengevoegd. Voor de Luchtvaartinspectie en Scheepvaartinspectie betekent de voorgestelde wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet dat zij dezelfde toezichtsinstrumenten kunnen gaan hanteren als de Arbeidsinspectie (per 1 mei Inspectiedienst SZW-ambtenaren) nu reeds doet. Uit het voorstel vloeien geen nieuwe lasten voort voor de overheid, de burger, het bedrijfsleven en non-profitinstellingen. Door de wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet wordt het wel mogelijk dat ook op schepen en luchtvaartuigen in het buitenland, waar de Scheepvaartinspectie respectievelijk de Luchtvaartinspectie toezicht op houdt, toezichtsinstrumenten worden ingezet. De hieruit voortvloeiende gevolgen voor het justitiële apparaat zijn te verwaarlozen.

De voorstellen in deze nota van wijziging hebben ten slotte geen bijzondere gevolgen voor de positie van vrouwen.

Over deze nota van wijziging is advies gevraagd aan de Raad van State. Het advies van de Raad van State en het nader rapport zijn opgenomen als bijlagen bij deze nota van wijziging.

II. Aanpassing in verband met de Inspectiedienst SZW

1. Achtergronden van de samenvoeging van buitendiensten

De beslissing tot samenvoeging van de hiervoor genoemde diensten is in hoofdzaak ingegeven door de in de Nota «strategische verkenningen» (kamerstukken II, 1991/92, 22 300, nr. 26) neergelegde oriëntatie omtrent de taken en de positie van het ministerie in de jaren '90 en een inzake de uitvoerende diensten neergelegde doelstelling in het kader van de zogenoemde Grote Efficiency-Operatie.

In de Nota «strategische verkenningen» zijn de hoofddoelstellingen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geformuleerd. Deze hoofddoelstellingen zijn de bevordering van de deelname aan betaalde, kwalitatief goede arbeid en het trachten onvrijwillige uitval uit arbeid te voorkomen. Voor zover en zolang iemand onvrijwillig geen arbeid heeft, waarborgt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten aanzien van het inkomen een basisvoorziening. De hoofddoelstellingen van het ministerie liggen dus op het terrein van arbeid en inkomen en daaromheen concentreert zich de beleidsinspanning van het ministerie. In een moderne, op eigen verantwoordelijkheid gestoelde samenleving is de ordenende en arbitrerende rol van de overheid onontbeerlijk. Daarbinnen wil de rijksoverheid beleid en uitvoering zoveel mogelijk scheiden, onder de conditie dat een goede coördinatie tussen beide soorten activiteiten is gewaarborgd. Het gaat dan om kleine wendbare «kerndepartementen», met beleidssectoren die zich beperken tot strategische beleidsvoorbereiding en met uitvoerende diensten die snel kunnen inspelen op ontwikkelingen in de samenleving.

Het ministerie heeft met de Inspectiedienst SZW een dienst ingericht die de – voordien door Arbeidsinspectie, Loontechnische Dienst, Dienst Inspectie Arbeidsverhoudingen en Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden uitgevoerde – taken handhaving en toezicht, opsporing, verzorgen van in wet- en regelgeving vastgelegde uitvoering van beleid, zoals vergunningverlening, ontheffingen en dergelijke (uitvoering in enge zin), informatievoorziening en door monitoring en onderzoek, gebundeld uitvoert. De dienst doet dat op de deelterreinen arbeidsverhoudingen, inkomensbeleid, arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorziening en arbeidsmarkt. Daarbij wordt ook een relatie met de sociale zekerheid gelegd.

Met de uitvoering van deze taken heeft de dienst een plaats tussen het niveau waarop het beleid wordt ontwikkeld en het niveau waarop de beleidseffecten tot resultaten komen.

De integratie van handhaving, informatievoorziening en uitvoering in één dienst levert op de verschillende niveaus meerwaarde op. Beleidsdoelstellingen kunnen beter op elkaar worden afgestemd en efficiënter worden gerealiseerd. Bovendien kan een dienst die naast de beleidssectoren staat, met een eigen verantwoordelijkheid aan het beleidsproces deelnemen. Hierdoor kan een betere toetsing plaatsvinden – zowel vooraf als achteraf – van de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van wet- en regelgeving. Met relevante en gecoördineerde rapportages nemen de mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering toe. Prioriteiten kunnen scherper worden aangegeven.

Ook bij bedrijven leidt de afstemming van handhaving, opsporing en informatievoorziening tot kwaliteitsverbetering. Een overheid met een samenhangend breed takenpakket heeft immers gemakkelijker toegang tot bedrijfstakorganisaties, bedrijven, intermediaire instellingen en burgers. Andersom werkt het drempelverlagend wanneer men voor alle zaken bij één loket in de regio terecht kan. Hoe beter de dienstverlening, des te groter is de kans op acceptatie van wetten en regels.

De Inspectiedienst SZW is onderdeel van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De verantwoordelijkheden en de positie van de dienst zijn afgeleid van de beleidsverantwoordelijkheid die de overheid heeft voor ontwikkelingen op het terrein van arbeid en inkomen.

De organisatie van de Inspectiedienst SZW is die van een gedeconcentreerde dienst. Een algemeen directeur geeft leiding aan de dienst en vormt samen met de hoofden van zeven werkeenheden het managementteam Inspectiedienst SZW. Hij krijgt ondersteuning van een klein algemeen secretariaat. De werkeenheden bestaan uit zes regiokantoren en een centraal kantoor. De regio's houden zich bezig met taken op het gebied van toezicht, opsporing, informatie en uitvoering. Het centraal kantoor ondersteunt de regio's bij de uitvoering van deze taken, heeft een aantal autonome taken, zoals de algemeen verbindendverklaring van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten, en voorziet zowel de beleidsafdelingen als de politieke leiding van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van informatie.

2. Wettelijke verankering van de nieuwe buitendienst

De Inspectiedienst SZW is een dienst ressorterende onder de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze dienst oefent zijn taken uit namens deze minister. De Inspectiedienst SZW is daarmee, voor de taken waarmee deze dienst is belast, de dienst waarmee het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de uitvoering en het toezicht naar buiten treedt. De bevoegdheden die door functionarissen van deze dienst worden uitgeoefend zijn bevoegdheden van de minister, die deze, uit hoofde van het feit dat het ministerie onder zijn leiding staat, aan door hem aan te wijzen ambtenaren van zijn ministerie kan mandateren. Vanuit deze visie, de Inspectiedienst SZW als dienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, wordt de Inspectiedienst SZW niet met name in de voorgestelde nieuwe wettelijke regels genoemd. Daarmee komen de bevoegdheden die in de verschillende wetten aan de Arbeidsinspectie en de Dienst voor het Stoomwezen en de aldaar werkzame functionarissen bij wege van attributie waren toebedeeld, te vervallen. Deze bevoegdheden worden in de verschillende wetten via mandaat toegedeeld aan ambtenaren ressorterend onder het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Met het oog daarop zijn de bestaande bepalingen gewijzigd in die zin dat deze taken en bevoegdheden in het vervolg worden uitgeoefend namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In de voorgestelde bepalingen wordt dit helder gemaakt door aan te geven dat de (daartoe) door de minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren een toezichthoudende taak hebben die zij namens de minister uitoefenen. Hiermee wordt buiten twijfel gesteld dat het gaat om een ministeriële bevoegdheid, die de minister aan onder hem ressorterende ambtenaren mandateert. Waar het gaat om de algemene toezichthoudende bevoegdheden op grond van een wettelijke regeling wordt bepaald dat de minister ambtenaren aanwijst die hij met deze taken belast. Gaat het om specifieke bevoegdheden in het kader van het toezicht, die grotere implicaties hebben voor betrokkenen, zoals bijvoorbeeld de eis, de aanwijzing en de stillegging van werk in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet, dan wordt bepaald dat daartoe aangewezen ambtenaren deze bevoegdheden namens de minister uitoefenen. Dit om te bewerkstelligen dat deze toezichtsinstrumenten slechts kunnen worden uitgeoefend door ambtenaren binnen de Inspectiedienst SZW die hiërarchisch gezien een hogere functie hebben, bijvoorbeeld die van directeur.

III. Wijziging in verband met toepasselijkheid Arbeidsomstandighedenwet op vervoerssector

Op 1 januari 1992 is artikel 2, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet als laatste in te voeren bepaling van de wet van kracht geworden. De arbeid in onderscheidenlijk op vervoermiddelen is daarmee onder de werkingssfeer van de Arbeidsomstandighedenwet gebracht. Bij de inwerkingtreding van dit artikel en de op dat artikel gebaseerde Arbeidsomstandighedenregeling vervoermiddelen is gebleken, dat de Arbeidsomstandighedenwet niet specifiek is toegesneden op de vervoerssector. Dientengevolge dient de Arbeidsomstandighedenwet op een aantal punten te worden gewijzigd. In de toelichting op de Arbeidsomstandighedenregeling vervoermiddelen is aangegeven dat het in ieder geval gaat om:

– de volledige toedeling van de toezichtsinstrumenten aan de Luchtvaartinspectie en Scheepvaartinspectie;

– het wijzigen van artikel 7, derde lid, van de wet, zodat jeugdige werknemers in de zeescheepvaart de voor hen relevante arbeids- en rusttijdenregeling krijgen uitgereikt, en

– een uitbreiding van de werkingssfeer van de wet tot Nederlandse zeeschepen en luchtvaartuigen die zich in het buitenland bevinden.

Het voornemen tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet op deze drie punten is vastgelegd in de toelichting op de eerdergenoemde Arbeidsomstandighedenregeling vervoermiddelen. Deze nota geeft hieraan, wat het eerste en derde punt betreft, uitvoering.

Op het eerste punt wordt in deze toelichting, onder IV, nader ingegaan.

De tweede genoemde voorgenomen wijziging, betreffende artikel 7, derde lid, Arbeidsomstandighedenwet, was reeds neergelegd in het wetsvoorstel Arbeidstijdenwet.

Wat het derde punt betreft, het regelen van de uitbreiding van de werkingssfeer van de Arbeidsomstandighedenwet tot in het buitenland verblijvende Nederlandse zeeschepen en luchtvaartuigen, kan het volgende worden vermeld. Feiten strafbaar gesteld in de Arbeidsomstandighedenwet die aan boord van Nederlandse zeeschepen en luchtvaartuigen buiten Nederland worden begaan kunnen via artikel 3 j° 91 van het Wetboek van Strafrecht worden vervolgd. Het is evenwel thans niet mogelijk de algemene toezichtsinstrumenten als de aanwijzing en de eis tot naleving (respectievelijk de artikelen 35 en 36 van de Arbeidsomstandighedenwet) aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig in het buitenland te gebruiken. Met andere woorden: het opsporen van de strafbaar gestelde bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig in het buitenland is mogelijk, doch de (veelal) hieraan voorafgaande toezichtsinstrumenten, als de aanwijzing en de eis tot naleving, kunnen aan boord van deze vaartuigen in het buitenland niet worden gehanteerd. Met deze wetswijziging wordt beoogd deze inconsequentie op te heffen. Hierbij wordt aangesloten bij de regeling van de extra-territoriale werking zoals die is neergelegd in het wetsvoorstel Arbeidstijdenwet op het punt van de arbeids- en rusttijden. Voor een uitgebreide toelichting op dit onderwerp wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2:8 van het wetsvoorstel.

In verband met genoemde wijzigingen kan tevens worden vermeld dat bij de voorgestelde wijziging van artikel 2, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, van de gelegenheid gebruik is gemaakt om de op basis van dat lid te stellen nadere regels via een algemene maatregel van bestuur tot stand te doen brengen. Daarmee wordt de regeling op basis van dat artikellid in overeenstemming gebracht met het niveau van de regelingen die op basis van artikel 2 van de Arbeidsomstandighedenwet ten aanzien van de overige bijzondere categorieën van arbeid zijn vastgesteld. De huidige Arbeidsomstandighedenregeling vervoermiddelen zal op basis van een algemene maatregel van bestuur opnieuw worden vastgesteld. De voor het vervoer geldende afwijkingen, zoals opgenomen in de Arbeidsomstandighedenregeling vervoermiddelen, zullen een plaats krijgen in het tot stand te brengen Arbeidsomstandighedenbesluit. Het ontwerp van het Arbeidsomstandighedenbesluit is op 9 mei 1994 voor advies aan de Sociaal-Economische Raad voorgelegd. De regeling inzake vervoermiddelen zal, afgezien van enkele technische wijzigingen, een kopie zijn van de huidige ministeriële regeling die alsdan zal komen te vervallen.

Voorts is ook in het algemeen de formulering van genoemd artikel 2, derde lid, aangepast aan de formulering van de overige leden van dat artikel. Op grond van het huidige derde lid van artikel 2 is het niet mogelijk voor de vervoerssector van de Arbeidsomstandighedenwet afwijkende of aanvullende voorschriften op te nemen. De wetgever laat slechts het geheel of gedeeltelijk niet van toepassing verklaren van voorschriften toe. Gebleken is dat deze bepaling bij de implementatie van EG-richtlijnen problemen oplevert. Met deze nota van wijziging wordt beoogd, naast de hierboven aangegeven doelen, aan de onmogelijkheid om afwijkende en aanvullende regels te stellen een einde te maken. Net als voor de onderwijssector (eerste lid), de burgerlijke openbare dienst (tweede lid), de justitiële rijksinrichtingen (vierde lid) en defensie (vijfde lid) wordt thans ook voor de vervoerssector het opnemen van afwijkende en aanvullende regels mogelijk gemaakt.

Overigens vindt drie jaar na de inwerkingtreding van de Arbeidsomstandighedenregeling vervoermiddelen (per 1 januari 1992) een evaluatie plaats van de regeling en de uitvoeringspraktijk daaromtrent.

IV. Toedeling van toezichtsinstrumenten aan andere ambtenaren

Zoals hiervoor aangegeven wordt in deze nota van wijziging tevens een regeling getroffen die er in voorziet dat in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet toezichtsinstrumenten kunnen worden toegedeeld aan de Luchtvaartinspectie en de Scheepvaartinspectie, zoals bij gelegenheid van de totstandkoming van de Arbeidsomstandighedenregeling vervoermiddelen is aangekondigd. Op basis van de huidige Arbeidsomstandighedenwet is toedeling van deze instrumenten niet mogelijk. Een aantal bevoegdheden in de Arbeidsomstandighedenwet zijn bij uitsluiting van anderen opgedragen aan het districtshoofd van de Arbeidsinspectie. Als voorbeeld kan hierbij gewezen worden op artikel 35 van de wet: de aanwijzing. Ook tal van andere bevoegdheden komen uitsluitend toe aan het districtshoofd van de Arbeidsinspectie.

Met deze nota van wijziging wordt, zoals eerder vermeld, de functie van toezichthoudende ambtenaren niet langer bij name genoemd, hetgeen betekent dat de functie van districtshoofd van de Arbeidsinspectie niet langer wettelijk wordt geduid. In artikel 32, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet worden de toezichthoudende taken op basis van die wet opgedragen aan door de Minister aan te wijzen onder hem ressorterende ambtenaren. Voorts wordt met het oog op de toedeling van toezichthoudende bevoegdheden aan de Luchtvaartinspectie en de Scheepvaartinspectie, met deze nota van wijziging de mogelijkheid geschapen de bevoegdheden die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan onder hem ressorterende ambtenaren mandateert, waar nodig, toe te kennen aan ambtenaren van de Luchtvaartinspectie en de Scheepvaartinspectie. Daarbij is in het voorgestelde nieuwe artikel 32, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet gekozen voor de formulering: «andere ambtenaren». De aanwijzing van ambtenaren van de Luchtvaartinspectie en Scheepvaartinspectie die worden belast met toezichthoudende taken uit hoofde van de Arbeidsomstandighedenwet zal in een afzonderlijke ministeriële regeling worden vastgelegd.

Met de in artikel 32, tweede lid neergelegde formulering wordt overigens de mogelijkheid opengelaten dat niet alleen voor de luchtvaartsector en de scheepvaartsector, maar ook voor andere situaties of sectoren andere ambtenaren kunnen worden aangewezen, mocht daar in de toekomst behoefte aan bestaan.

In verband met de toedeling van toezichtsinstrumenten aan de Luchtvaartinspectie en Scheepvaartinspectie kan worden vermeld dat de Arbeidsomstandighedenwet alleen daar wordt gewijzigd waar ambtenaren van de Inspectiedienst SZW een bevoegdheid toekomt. Derden mogen niet worden geconfronteerd met de vraag welke instantie op zijn of haar arbeid toezicht houdt. Zo blijft bijvoorbeeld iedere werkgever die op grond van de artikelen 4, vijfde lid, respectievelijk 10, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet tot het opmaken van een jaarplan respectievelijk jaarverslag verplicht is, deze bescheiden indienen bij een daartoe door de minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar. Deze zorgt zonodig voor doorzending naar de Luchtvaartinspectie of Scheepvaartinspectie.

V. Bevoegdheid tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Krachtens aanwijzing 33 van de Aanwijzingen voor de regelgeving is mandaat van de bevoegdheid tot het bij ministeriële regeling stellen van algemeen verbindende voorschriften niet toegestaan, tenzij bij de toekenning van die bevoegdheid uitdrukkelijk in de mogelijkheid van mandaatverlening is voorzien. De ministeriële bevoegdheid tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten krachtens artikel 2 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten wordt krachtens mandaat uitgeoefend door de directeur van het centraal kantoor van de Inspectiedienst SZW en voorheen door de directeur van de Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden. Gelet op genoemde aanwijzing, die te gelegener tijd in de Algemene wet bestuursrecht zal worden opgenomen, kan de gemandateerde bevoegdheid tot algemeen verbindendverklaring niet worden gecontinueerd, zonder uitdrukkelijk de mogelijkheid tot mandaat in de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten op te nemen. Met het oog hierop is in deze nota van wijziging tevens een wijziging van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten op dit punt opgenomen (onderdeel I nieuw artikel 12:21, onder B: artikel 10b).

Toelichting op onderdelen

De voorstellen in de diverse onderdelen van deze nota van wijziging vloeien geheel of grotendeels voort uit de overgang van de taken van de Arbeidsinspectie, de Dienst voor het Stoomwezen en de Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden naar de Inspectiedienst SZW. Voor dat aspect kan worden verwezen naar hetgeen in het algemeen gedeelte van deze toelichting is vermeld. Voor zover op deze onderdelen nog een nadere toelichting nodig is, komt deze in het navolgende aan de orde. Dat geldt tevens de overige niet genoemde onderdelen.

Artikel 12:8 (nieuw)

De wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie hangt samen met het feit, dat artikel 104, eerste lid, van die wet de mogelijkheid opent om overtredingen van bepalingen die in verordeningen zijn opgenomen als strafbare feiten aan te wijzen. Deze strafbaarstelling vindt echter al plaats in het kader van de Arbeidstijdenwet. Eén en ander betekent dan, dat een overtreding van hetzelfde feit, het niet-naleven van arbeids- en rusttijdenvoorschriften, in twee verschillende wetten strafbaar is gesteld. Een dergelijke situatie is echter ongewenst. De in het nieuwe artikel 12:8 voorgestelde wijziging maakt deze mogelijkheid van een dubbele strafbaarstelling ongedaan.

Artikel 12:20 (nieuw)

De voorgestelde wijziging van de Arbeidswet 1919 in verband met instelling van de Inspectiedienst SZW is een gevolg van het overgangsrecht, zoals in paragraaf 12.3 geregeld.

Artikel 12:21 (nieuw)

Onderdeel A

In verband met de intrekking van de Arbeidswet 1919 is de bestaande verwijzing naar artikel 85, eerste, derde en vierde lid van de Arbeidswet 1919 komen te vervallen. Deze verwijzing had betrekking op de toezichthoudende bevoegdheden van de ambtenaren die het onderzoek instellen. In de leden 2 tot en met 4 worden de toezichthoudende bevoegdheden opnieuw geregeld. Hierbij is aansluiting gezocht bij de toezichthoudende bevoegdheden ingevolge het bepaalde in artikel 18b van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Evenals het onderzoek in het kader van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, heeft het onderzoek in het kader van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten betrekking op een boekenonderzoek.

Door verwijzing naar een drietal leden van artikel 85 van de Arbeidswet 1919 was de mogelijkheid van toegang tot alle plaatsen, waar arbeid wordt verricht, verzekerd. Thans wordt evenwel van een dergelijk toegangsrecht afgezien. Het gestelde in de leden 2 tot en met 4 biedt voldoende mogelijkheden om de voor het onderzoek noodzakelijke gegevens te verkrijgen. Aan het opnemen van een speciale bepaling, regelende het recht van toegang tot de onderneming zonder dat daartoe de toestemming van de werkgever is vereist, bestaat derhalve geen behoefte. Ten aanzien van dit punt wordt eveneens aansluiting gezocht bij de toepassing van artikel 18a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Ook hierbij is afgezien van een speciale regeling van het toegangsrecht. Evenals bij het onderzoek ingevolge de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, is het onderzoek in het kader van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten bedoeld om de eventuele civielrechtelijke vordering van de belanghebbende te vergemakkelijken. In het geval dat de toegang tot de onderneming aan de ambtenaar wordt geweigerd, staat voor belanghebbende de mogelijkheid open dit punt bij de civiele vordering te betrekken. Ook in dit licht bezien is het opnemen van het toegangsrecht niet dringend geboden.

Onderdeel B

Dit onderdeel strekt ertoe om ook nadat de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht in werking zal zijn getreden, de huidige praktijk met betrekking tot de afdoening van besluiten tot algemeen verbindendverklaring van collectieve arbeidsovereenkomsten te kunnen continueren. Het gaat hier om besluiten die geheel bestaan uit bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten die aan vaststaand beleid zijn getoetst en dus geen regelgeving bevatten die vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt geïnitieerd. Om redenen van praktische aard, die voornamelijk samenhangen met het aantal algemeen verbindend verklarende besluiten per jaar (± 300) en de gemiddelde omvang ervan, is de vaststelling van die besluiten thans opgedragen aan de directeur van het centraal kantoor van de Inspectiedienst SZW (voorheen de directeur van de Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden). Om dezelfde redenen dient mandaat tot vaststelling van dergelijke besluiten ook in de toekomst mogelijk te zijn.

Artikel 12:22 (nieuw)

Onderdeel A

De Wet op de gevaarlijke werktuigen, die als een onder de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ressorterende produktveiligheidswet kan worden beschouwd, is als kaderwet ook geschikt voor de regulering van onderwerpen die beleidsmatig onder andere ministeries vallen. In vergelijking tot bijvoorbeeld de Warenwet kunnen niet alleen eisen worden gesteld aan bepaalde werktuigen of beveiligingsmiddelen in de handelsfase, dus vóór deze op de markt worden gebracht, maar ook daarna tijdens het gebruik.

Een voorbeeld hiervan is het in voorbereiding zijnde Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen dat onder de beleidsverantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport valt en dat wordt gebaseerd op de Wet op de gevaarlijke werktuigen.

Daarnaast wordt in verband met de Europese Unie op dit moment een op de opheffing van technische handelsbelemmeringen gerichte richtlijn kabelbaaninstallaties voor het personenvervoer voorbereid. De inhoud van deze ontwerp-richtlijn behoort evenmin tot het beleidsterrein van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, terwijl de Wet op de gevaarlijke werktuigen een goede grondslag vormt voor de implementatie van die richtlijn.

Tot nu toe is het niet goed mogelijk om de Wet op de gevaarlijke werktuigen als formele grondslag te laten dienen voor een beleidsterrein dat niet of niet primair tot de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid behoort en om de bijbehorende ministeriële verantwoordelijkheid daar neer te leggen waar deze thuishoort omdat in de Wet op de gevaarlijke werktuigen het aanwijzen van keuringsinstanties, het aanwijzen van andere ambtenaren voor de handhaving en het fungeren als beroepsinstantie uitdrukkelijk en uitsluitend is voorbehouden aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Teneinde de formele beletselen op te heffen, is een verruiming van de beleidsverantwoordelijkheid op grond van de Wet op de gevaarlijke werktuigen mogelijk gemaakt door in artikel 1 de definitie van Onze Minister aan te vullen met andere ministers die het aangaat. Aangezien de produktveiligheid in hoofdzaak ligt op het beleidsterrein van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is ervoor gekozen deze minister in de begripsomschrijving van artikel 1, onderdeel c, met name te blijven noemen.

Het uitbreiden van de begripsomschrijving van «Onze Minister» leidt er toe dat ministeriële bevoegdheden op grond van de Wet op de gevaarlijke werktuigen in handen zijn van de minister onder wie het desbetreffende beleidsterrein ressorteert. Deze minister is ook de administratieve beroepsinstantie ten aanzien van beschikkingen genomen door andere ambtenaren, genoemd in artikel 16, tweede lid, van de Wet op de gevaarlijke werktuigen.

Onderdeel B

De in dit onderdeel vervatte wijziging van artikel 8 van de Wet op de gevaarlijke werktuigen vloeit deels voort uit het opheffen van de functie van districtshoofd in verband met de invoering van de Inspectiedienst SZW. Gelet op de verruiming van de aanduiding «Onze Minister» in het bij onderdeel A toegelichte artikel 1, kan de schriftelijke aangifte in plaats van bij de Inspectiedienst SZW ook bijvoorbeeld bij de Inspectie Gezondheidsbescherming-Keuringsdienst van waren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport moeten worden gedaan.

Onderdeel C

De in het kader van de Wet op de gevaarlijke werktuigen genomen certificatie-beslissingen door een daartoe op grond van artikel 5 van die wet aangewezen instantie, kunnen als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt. Zo heeft het verlenen van een certificaat van goedkeuring tot zelfstandig rechtsgevolg dat een gevaarlijk werktuig voldoet aan de normen/eisen die daaraan bij of krachtens de wet gesteld worden. Het betrokken werktuig kan dan bijvoorbeeld vrij verhandeld worden binnen de Europese Unie.

De Algemene wet bestuursrecht stelt onder andere eisen aan de zorgvuldige totstandkoming en de motivering van de genomen besluiten. Tegen het besluit staat beroep open op een administratieve rechter. Alvorens beroep in te stellen moet bezwaar worden gemaakt bij de instantie die het bestreden besluit heeft genomen teneinde dit besluit eventueel te heroverwegen. Dit is slechts anders indien er uitdrukkelijk beroep open staat op een ander bestuursorgaan, bijvoorbeeld een minister.

De voorgestelde wijziging van artikel 13 houdt verband met de door de Algemene wet bestuursrecht ingegeven opvatting dat de op grond van de Wet op de gevaarlijke werktuigen aangewezen keuringsinstanties, gelet op de hierbij verrichte wettelijke taken, met openbaar gezag bekleed en als zodanig bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht zijn. Aangezien in het systeem van de Algemene wet bestuursrecht een voorafgaande bezwarenprocedure bij de aangewezen keuringsinstantie de voorkeur verdient en er geen bijzondere redenen zijn om nog langer te opteren voor beroep op een ander bestuursorgaan kan artikel 13 grotendeels komen te vervallen.

Ook de regeling ten aanzien van de kostenverdeling die verbonden is aan de behandeling van het beroep, kan worden overgenomen door het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht: de kosten van getuigen en deskundigen zijn voor rekening van de belanghebbende die deze heeft meegebracht (artt. 7:8 j° 7:22 van de Algemene wet bestuursrecht).

Met betrekking tot beslissingen van ambtenaren kan het volgende worden opgemerkt. Door het omzetten van de attributie in een mandaatconstructie is met het oog op de Algemene wet bestuursrecht het regelen van bezwaar tegen beslissingen van ambtenaren ressorterende onder «Onze Minister», dat wil zeggen de ambtenaren, bedoeld in artikel 16, eerste lid, niet nodig.

Anders ligt dit echter ten aanzien van beschikkingen getroffen door andere ambtenaren. Ten aanzien van andere, dus niet onder «Onze Minister» ressorterende, ambtenaren is expliciet gekozen voor attributie van bevoegdheden en niet voor de mandaatconstructie, zoals die wel geldt ten aanzien van de ambtenaren, bedoeld in artikel 16, eerste lid. Hoewel attributie van bevoegdheden aan andere ambtenaren als nadeel heeft dat het de mogelijkheid frustreert van een consistente regeling van het toezicht op de naleving van een regeling die het beleidsterrein van «Onze Minister» regardeert, wordt vooralsnog meer waarde toegekend aan het in stand laten van de hiërarchische verhouding tussen de andere minister en diens ambtenaar. Hierbij speelt een rol dat een consistente regeling van het toezicht op het desbetreffende onderwerp ook op een andere wijze kan worden gewaarborgd, namelijk door de beschikkingen op basis van de Wet op de gevaarlijke werktuigen, genomen door de andere ambtenaren in beroep te laten afdoen door «Onze Minister», zoals gedefinieerd in artikel 1, onderdeel c, en niet door de minister onder wie de betrokken ambtenaren ressorteren. Met het oog daarop is in artikel 13, eerste lid, administratief beroep op «Onze Minister» geregeld ten aanzien van beschikkingen van andere ambtenaren. Gelet op de begripsomschrijving van «Onze Minister» in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, kan administratief beroep worden ingesteld ter zake van beschikkingen, getroffen uit hoofde van een wettelijke regeling ter uitvoering van de Wet op de gevaarlijke werktuigen bij die minister, binnen wiens beleidsterrein en onder wiens beleidsverantwoordelijkheid deze regeling tot stand is gebracht.

Artikel 12:23 (nieuw)

Dit artikel beoogt een wijziging in de Stoomwet aan te brengen, teneinde te formaliseren dat een deel van de taken van de voormalige Dienst voor het Stoomwezen door de Inspectiedienst SZW zullen worden verricht en een ander deel wordt uitbesteed.

Bij brief van 18 mei 1994 (kamerstukken II, 1993/94, 23 400 XV, nr. 40) is de Kamer nader genformeerd omtrent de voorwaarden waaronder afslanking van de voormalige Dienst voor het Stoomwezen heeft plaatsgevonden, alsmede de wijze waarop Stoomwezen B.V. haar publieke taken zal vervullen.

Met betrekking tot de voorgestelde wijziging van dit artikel is in dit kader het volgende van belang. Op 3 september 1993 heeft de Sociaal-Economische Raad advies uitgebracht over het te volgen traject met betrekking tot de privatisering van de Dienst voor het Stoomwezen. Centraal in deze kwestie stond het voornemen om binnen het huidige wettelijke kader (onder andere Stoomwet en Stoombesluit) de taken van de Dienst voor het Stoomwezen, voor zover die bestaan uit het uitvoeren van beoordelingen en keuringen en het op basis daarvan afgeven van verklaringen en vergunningen, op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst uit te besteden aan eerdergenoemd Stoomwezen B.V. Voor de bestaande ministeriële verantwoordelijkheid voor de veiligheid van drukhoudende apparatuur betekent dit geen verandering.

In de gememoreerde overeenkomst is dit tot uiting gekomen door gebruikmaking van een mandaatconstructie voor niet-ambtelijk ondergeschikten. Deze constructie wordt uitdrukkelijk geregeld in de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitgangspunt is de visie dat preventieve toetsing van apparatuur onder druk aan veiligheidseisen een taak is die primair thuis hoort in het private domein en dat de daadwerkelijke uitvoering van en verantwoordelijkheid voor de te nemen keuringsbeslissingen geen taak voor de overheid is. De ministeriële verantwoordelijkheid zou dan ook dienovereenkomstig moeten worden aangepast. Deze visie is naast de herbezinning op kerntaken, mede ingegeven door de gestadige vorming binnen de Europese Unie van een stelsel regelgeving op het gebied van drukhoudende apparatuur. Binnen dit stelsel worden keuringen en beoordelingen gezien als diensten, die door instanties, die aan bepaalde normen van deskundigheid en onafhankelijkheid voldoen, kunnen worden verleend. De rol van de overheid beperkt zich hierbij tot het houden van toezicht.

Genoemd stelsel, dat dezelfde kenmerken heeft als dat voor machines, te weten een pakket essentiële veiligheidseisen, nader uitgewerkt in geharmoniseerde Europese normen, alsmede een aantal voorgeschreven conformiteitsbeoordelingsprocedures, zal net als voor machines worden uitgevoerd op grond van de Wet op de gevaarlijke werktuigen. Daarbij is de verwachting dat het huidige, op de Stoomwet gebaseerde keuringsstelsel als overgangsperiode nog enkele jaren naast dat van de Wet op de gevaarlijke werktuigen zal kunnen fungeren.

Teneinde de overgang naar het naar verwachting in 1996 tot stand te komen en in de Nederlandse wetgeving te implementeren nieuwe Europese stelsel soepel te laten verlopen, wordt met deze wijziging voorgesteld de benodigde verruiming van het aantal potentiële keuringsinstanties nu in de Stoomwet op te nemen en dit op een nog nader bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking te laten treden. Dit tijdstip zal dan gelegen zijn na de datum waarop de betrokken EG-richtlijn(en) in Nederlands recht moet zijn omgezet. Tot dit tijdstip zal het privaatrechtelijk vormgegeven Stoomwezen B.V. de in de Stoomwet bedoelde keuringstaken verrichten.

Artikel 12:28 (nieuw)

Onderdeel B

De in artikel 49, tweede lid, opgenomen verplichting tot toezending van het jaarverslag aan het districtshoofd is vervallen. Evenmin is overgegaan tot het vervangen van deze verplichting door het invoeren van een toezendingsverplichting aan een andere ambtenaar. Het desbetreffende verslag wordt beschouwd als een eigen verantwoordelijkheid van de ondernemingsraad, waar van overheidswege niet langer toezicht op behoeft te worden uitgeoefend. Daarmee is de reden voor het vervallen van de eis tot toezending naar in de praktijk de Inspectiedienst SZW komen te vervallen.

Wel blijft de verplichting in stand het jaarverslag toe te zenden aan de bedrijfscommissie. Met het woord «betrokken» wordt tot uitdrukking gebracht dat alle ondernemingsraden hun jaarverslag zenden aan de bedrijfscommissie onder wier ressort zij vallen.

Artikel 12:30 (nieuw)

Onderdeel B

De noodzaak voor de uitbreiding van de werkingssfeer van de Arbeidsomstandighedenwet tot Nederlandse zeeschepen en luchtvaartuigen die zich in het buitenland bevinden, is in het algemene deel van deze toelichting reeds uiteengezet. Aan deze uitbreiding zal in de praktijk invulling worden gegeven door de Luchtvaartinspectie en Scheepvaartinspectie. De inspectie in het buitenland zal als volgt vorm worden gegeven.

Voor de luchtvaart betekent het dat het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet mede onderdeel zal uitmaken van de inspecties die op grond van de Luchtvaartwet en internationale overeenkomsten in het kader van het overheidstoezicht op de vluchtuitvoering reeds worden uitgevoerd door inspecteur-vliegers. Ook voor de zeescheepvaart betekent het dat het toezicht op de naleving aan boord wordt meegenomen bij de inspecties die de Scheepvaartinspectie reeds in het buitenland verricht uit hoofde van de bestaande zeescheepvaartwetgeving, waarbij elk zeeschip minimaal eens in de vijf jaar volledig wordt geïnspecteerd. Daarnaast zal speciale aandacht worden besteed aan de arbeidsomstandigheden bij operationele inspecties.

De Arbeidsomstandighedenwet wordt in de vervoerssector gehandhaafd door de Luchtvaartinspectie, de Scheepvaartinspectie en de Inspectiedienst SZW (voorheen de Arbeidsinspectie/I-SZW), volgens een in de Arbeidsomstandighedenregeling vervoermiddelen aangegeven taakverdeling. Deze taakverdeling ziet er globaal als volgt uit:

– de Luchtvaartinspectie houdt toezicht op arbeid verricht aan boord van een luchtvaartuig tijdens de vlucht en aan boord van een stilstaand luchtvaartuig, voor zover het betreft de arbeid van boordpersoneel in verband met de vlucht;

– de Scheepvaartinspectie houdt toezicht op arbeid verricht in onderscheidenlijk op een zeeschip, met uitzondering van laden en lossen, aanbouw, verbouwing, herstelling of sloping, dan wel onderhouds- of reinigingswerkzaamheden en hiermee verband houdende andere werkzaamheden;

– de Inspectiedienst SZW houdt toezicht op alle arbeid in onderscheidenlijk op vervoermiddelen waarop de Luchtvaartinspectie en Scheepvaartinspectie geen toezicht houden binnen het Nederlandse rechtsgebied.

Met betrekking tot dit toezicht zijn concrete werkafspraken gemaakt in zogenaamde coördinatieregelingen die met de Arbeidsomstandighedenregeling vervoermiddelen zijn gepubliceerd. De Luchtvaartinspectie en Scheepvaartinspectie voeren ten aanzien van de handhaving en de uitvoering van de Arbeidsomstandighedenwet eenzelfde beleid als de Inspectiedienst SZW. Om de Arbeidsomstandighedenwet in volle omvang te kunnen handhaven moeten deze inspecterende instanties, evenals de Inspectiedienst SZW, over alle toezichtsinstrumenten van de wet kunnen beschikken. Dit is evenwel in de huidige wet niet mogelijk. Een aantal bevoegdheden in de Arbeidsomstandighedenwet zijn bij uitsluiting van anderen opgedragen aan het districtshoofd van de Arbeidsinspectie. Als voorbeeld kan hierbij gewezen worden op artikel 35 van de wet: de aanwijzing. Ook tal van andere bevoegdheden komen uitsluitend toe aan het districtshoofd van de Arbeidsinspectie.

Met deze nota van wijziging wordt beoogd, de mogelijkheid te scheppen deze bevoegdheden, waar nodig, tevens te verlenen aan de Scheepvaartinspectie en de Luchtvaartinspectie. Daarbij is gekozen voor de algemene formulering: «een (daartoe) aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32». Met deze formulering worden zowel de ambtenaren van de Inspectiedienst SZW (in artikel 32, eerste lid, bedoelde ambtenaren) als ambtenaren van andere dan onder de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ressorterende diensten (in artikel 32, tweede lid, bedoelde ambtenaren) bedoeld.

Ten aanzien van andere ambtenaren is expliciet gekozen voor attributie van bevoegdheden en niet voor de mandaatconstructie, zoals die wel geldt ten aanzien van de ambtenaren, bedoeld in artikel 32, eerste lid. Hoewel attributie van bevoegdheden als nadeel heeft dat het de mogelijkheid frustreert van een consistente regeling van het toezicht op arbeidsomstandigheden, wordt hier vooralsnog minder waarde aan toegekend dan aan het nadeel van mandaatverlening, te weten dat wordt ingegrepen in de hiërarchische verhouding tussen minister en ambtenaar. Hierbij speelt een rol dat een consistente regeling van het toezicht op arbeidsomstandigheden ook op een andere wijze kan worden gewaarborgd, namelijk door de beschikkingen op basis van de Arbeidsomstandighedenwet, genomen door de andere ambtenaren in beroep te laten afdoen door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en niet door de minister onder wie de betrokken ambtenaren ressorteren (zie onderdeel X van dit artikel).

Onderdeel D

Voorgesteld wordt om de bevoegdheid om individuele bedrijven of inrichtingen aan te wijzen ten aanzien waarvan de verplichting geldt een arbeidsveiligheidsrapportage te bezitten aan de Minister toe te delen. Deze, voorheen aan de Directeur-Generaal van de Arbeid toebedeelde bevoegdheid leent zich, gezien de zwaarte van de verplichtingen die uit deze aanwijzing voortvloeien, voor afdoening op centraal niveau. Een bevoegdheid in deze voor een daartoe aangewezen ambtenaar op grond van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet ligt daarbij niet in de rede. Weliswaar oefenen deze ambtenaren hun bevoegdheden namens de minister uit, maar door de minister in dit verband de bevoegdheid te geven, bestaat expliciet de mogelijkheid dat de ministeriële bevoegdheid centraal wordt uitgeoefend.

De overige voorgestelde wijzigingen in dit onderdeel hebben alle betrekking op de formele opheffing van de Arbeidsinspectie en de aldaar werkzame functionarissen.

Onderdeel K

Voorgesteld wordt om in artikel 25, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet de bevoegdheid, om ten aanzien van groepen werknemers een arbeidsgezondheidskundig onderzoek verplicht te stellen aan de Minister toe te delen. Gelet op de reikwijdte van deze bevoegdheid ligt het niet in de bedoeling om deze bevoegdheden te mandateren aan binnen de Inspectiedienst SZW werkzame functionarissen. Afgezien hiervan hebben overigens daartoe aangewezen ambtenaren op grond van het vijfde lid van artikel 25 de bevoegdheid om in individuele gevallen het ondergaan van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek verplicht te stellen.

Onderdeel M

In artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet is opgenomen welke ambtenaren met het toezicht op de naleving van deze wet zijn belast. Dat zijn allereerst de ambtenaren ressorterend onder het Ministerie van Sociale Zaken (Inspectiedienst SZW-ambtenaren) die als toezichthouders worden aangewezen. Dat zullen in de praktijk dus niet alle Inspectiedienst SZW- ambtenaren zijn, doch slechts de ambtenaren die als inspectiemedewerker zijn benoemd. Om buiten elke twijfel te stellen dat het hierbij gaat om gemandateerde taken, is aangegeven dat het toezicht wordt uitgeoefend namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De tweede categorie toezichthoudende ambtenaren wordt gevormd door de functionarissen, die niet onder genoemd ministerie ressorteren. Daarbij valt in eerste instantie te denken aan de ambtenaren van de Luchtvaartinspectie en Scheepvaartinspectie aan wie toezichthoudende taken worden opgedragen in het kader van de bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet vastgestelde regels. In het algemeen gedeelte van deze toelichting is op het voornemen om deze ambtenaren aan te wijzen reeds ingegaan. Het voorgestelde nieuwe tweede lid laat echter uitdrukkelijk de mogelijkheid open om ook andere dan de hiervoor genoemde ambtenaren toezichthoudende taken op te dragen. Indien dat geschiedt ten aanzien van ambtenaren van niet onder het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ressorterende diensten, geschiedt de desbetreffende aanwijzing bij gezamenlijk besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister, onder wiens gezag die ambtenaren werkzaam zijn.

Waar in de Arbeidsomstandighedenwet toezichthoudende bevoegdheden zowel aan ambtenaren van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als aan andere ambtenaren worden toegekend, wordt dat in de desbetreffende bepaling aangegeven met de formulering «ambtenaren als bedoeld in artikel 32».

Onderdelen O tot en met Q

In artikel 35 van de Arbeidsomstandighedenwet is de aanwijzingsbevoegdheid jegens werkgevers, deskundige personen en diensten, genoemd in artikel 17 van die wet geregeld. Deze voorheen aan de districtshoofden van de Arbeidsinspectie toegedeelde bevoegdheid, gaat over naar daartoe aangewezen ambtenaren van de Inspectiedienst SZW. Dit betekent dat niet alle toezichthoudende ambtenaren die op basis van artikel 32 zijn aangewezen, de bevoegdheid krijgen een aanwijzing te geven.

Teneinde te vermijden dat het onderscheid tussen de aanwijzingsbevoegdheid op basis van artikel 35 en die op basis van artikel 35a van de Arbeidsomstandighedenwet jegens gecertificeerde diensten komt te vervallen is het zevende lid van artikel 35 aangepast in die zin dat een aanwijzing van de daartoe aangewezen ambtenaren ter naleving van de artikelen 18, 19 of 20 slechts mag worden gegeven, voor zover niet op basis van artikel 35a een aanwijzing kan worden gegeven door een voor die bevoegdheid speciaal aangewezen ambtenaar.

In artikel 35a is de aanwijzingsbevoegdheid neergelegd jegens bezitters van certificaten. Deze aanwijzingsbevoegdheid geldt onder meer ten aanzien van werkgevers en diensten aan wie door de minister een certificaat is afgegeven. Teneinde vanuit het ministerie toezicht te kunnen uitoefenen op de kwaliteit van de certificaathouders, is met ingang van 1 januari 1994 de Directeur-Generaal van de Arbeid een aanwijzingsbevoegdheid in deze verleend. Met het oog op het schrappen van geattribueerde bevoegdheden aan ambtenaren van het ministerie, is ook in artikel 35a bepaald dat de desbetreffende aanwijzingsbevoegdheid kan worden uitgeoefend namens de minister door een door hem daartoe aangewezen ambtenaar. In dit verband kan worden vermeld dat het in het voornemen ligt de ambtenaar die de bevoegdheid op grond van artikel 35a uitoefent een andere te laten zijn dan de ambtenaar die is aangewezen om de bevoegdheid op grond van artikel 35 uit te oefenen.

De wijziging van artikel 35, achtste lid, onderdeel a, betreft een technische aanpassing. Bij de wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met seksuele intimidatie en agressie en geweld, zijn aan artikel 3 van die wet drie leden toegevoegd. Hierdoor is de voordien bestaande tekst van artikel 3 genummerd als eerste lid.

Onderdeel X

Artikel 42 van de Arbeidsomstandighedenwet regelt de mogelijkheid beroep in te stellen tegen op grond van die wet getroffen beschikkingen. Aangezien in het nieuw voorgestelde wettelijke regime ten aanzien van onder de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ressorterende ambtenaren niet langer sprake is van geattribueerde bevoegdheden, kunnen de bepalingen van artikel 42, die de mogelijkheid van beroep op de minister openen tegen beslissingen van deze ambtenaren vervallen. Met de introductie van gemandateerde bevoegdheden kunnen beslissingen van Inspectiedienst SZW-ambtenaren via een bezwaarschrift bij de minister aanhangig worden gemaakt. Met het oog daarop kunnen de leden 1 tot en met 5 van dat artikel vervallen.

Het is evenwel noodzakelijk een regeling te treffen voor het beroep tegen beschikkingen van ambtenaren die niet onder het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ressorteren. Dat kunnen onder meer de beschikkingen zijn van ambtenaren van de Luchtvaartinspectie en Scheepvaartinspectie. Deze beschikkingen worden niet getroffen uit hoofde van een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gemandateerde bevoegdheid.

Teneinde eenheid te verkrijgen in de rechtspleging op basis van de Arbeidsomstandighedenwet is het de bedoeling om ook de beschikkingen op basis van die wet van deze andere ambtenaren in beroep te laten afdoen door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en niet door de minister onder wie de betrokken ambtenaar ressorteert. In verband hiermee is in een nieuw eerste lid van artikel 42 bepaald dat tegen beschikkingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 32, tweede lid van de Arbeidsomstandighedenwet, een belanghebbende beroep kan aantekenen bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Nu ten aanzien van beschikkingen van ambtenaren ressorterende onder de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldt dat iedere belanghebbende bezwaar kan indienen, ligt het niet voor de hand om in de kring van beroepsgerechtigden in verband met beschikkingen van andere ambtenaren beperkingen aan te brengen. Immers, deze beschikkingen verschillen qua aard niet van de beschikkingen die in bezwaar kunnen worden aangevochten. Met het oog daarop kunnen de leden 6 en 8 van artikel 42 vervallen.

Artikel 12:32 (nieuw)

Deze wijziging van de Wet op de economische delicten hangt samen met de wijzigingen die zijn voorgesteld in artikel 2 van de Arbeidsomstandighedenwet (zie artikel 12:30, onderdeel B).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Naar boven