23 645 Openbaar vervoer

Nr. 419 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2011

Tijdens het Algemeen Overleg over de OV-chipkaart op 17 maart 2011 heb ik toegezegd om schriftelijk bij uw Kamer terug te komen op de onderbouwing van de Commissie Kist (hierna: de Commissie) van de kostenneutrale invoering van de OV-chipkaart in de provincie Zuid-Holland en het Stadsgewest Haaglanden. U heeft ook gevraagd in te gaan op de budgetneutraliteit. Met deze brief kom ik aan deze toezegging tegemoet.

Ik heb de Commissie gevraagd om een toelichting te geven op de onderbouwing. In bijgaande brief van de Commissie geeft zij aan op welke manier de toets op de kostenneutrale overgang van strip naar chip voor de reizigers is verricht.1 Deze aanpak is conform de onderzoeksopdracht die aan de Commissie is verleend.

Bij brief van 17 maart 2010 is uw Kamer geïnformeerd over deze opdracht (Kamerstukken II, 23 645, nr. 353). De Commissie oordeelt op grond van de effecten voor de gehele groep reizigers samen. De Commissie hanteert als uitgangspunt voor de toets op de kostenneutrale overgang voor de reiziger de afspraken die zijn gemaakt bij het Go-besluit van 2006: «De opbrengstneutraliteit betekent dat de opbrengsten per overheid bij gelijkblijvende reizigersvolumes ongeveer even hoog zullen zijn als nu het geval is». Bij gelijkblijvende volumes genereren de reizigers samen dezelfde opbrengsten en is de facto sprake van een kostenneutrale overgang voor die reizigers. Deze afspraak is in februari 2008 in het Aanvalsplan OV-chipkaart nog eens bevestigd (Kamerstukken II, 23 645 nr. 188).

De Commissie toetst op het criterium «opbrengstneutraliteit». Hieronder wordt verstaan kostenneutraliteit voor de totaliteit van de reizigers (ofwel budgetneutraliteit voor de totaliteit van de reizigers). De Commissie toetst dus niet op de kostenneutraliteit of budgetneutraliteit voor de vervoerder of de decentrale overheid.

Volgens berekeningen van de Commissie bedraagt het nadeel van de groep reizigers met de blauwe of roze strippenkaart in Zuid-Holland en Haaglanden samen bijna 2,5 miljoen euro. Hier staat volgens de Commissie een verwacht voordeel tegenover van circa 1,6 miljoen euro voor de reizigers die nu gebruik maken van de relatief dure wagenverkoop (regionaal en grijs kaartje) en die overstappen naar het reizen met de OV-chipkaart. Op het totale bedrag van circa 73 miljoen euro valt het verschil van bijna 9 ton (1,2%) ruim binnen de door de Commissie gehanteerde onzekerheidsmarge van 3%2. Dit is van toepassing op meer dan 50 miljoen reizen.

De Commissie is van oordeel dat door de provincie Zuid-Holland en het Stadsgewest Haaglanden wordt voldaan aan de eis van kostenneutraliteit voor de totaliteit van de reizigers. Naar mijn mening wordt daarmee door beide decentrale overheden voldaan aan dit criterium dat aan het uitzetten van het NVB is gesteld. Omdat de provincie Zuid-Holland en het stadsgewest Haaglanden eerder hebben aangetoond dat zij ook aan de andere criteria voldoen, zijn beide decentrale overheden er naar mijn mening klaar voor om de overgang van strip naar chip te maken.

De minister van Infrastructuur en Milieu,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

X Noot
2

De Commissie geeft aan dat deze marge is ingegeven door de inherente onzekerheid die is verbonden aan de statistische onderzoeken naar het gebruik van strippenkaarten (i.c. WROOV) en door de constellatie van de uitgevoerde berekeningen.

Naar boven