23 594 (R 1496)
Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap

nr. 33
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 6 juni 1997

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 22 mei 1997 het geschorste overleg van 18 maart 1997 met staatssecretaris Schmitz van Justitie over de conceptcirculaire d.d. 16 december 1996 inzake afstandsverplichting bij naturalisatie (J96-1166) voortgezet.

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand uitgebreid verslag uit.

Nadere gedachtewisseling

De heer Korthals (VVD): Ik dank de staatssecretaris voor de uitgebreide brief van 14 april jl. Inmiddels is er weer een maand verstreken waarin de onverkwikkelijke situatie die is vastgelegd met de circulaire van 1992 nog steeds voortduurt. Overigens is de circulaire niet de oorzaak van die situatie, maar wel de motie die daaraan vooraf is gegaan.

Het uitgangspunt van de VVD-fractie is dat nu het wetsvoorstel van de staatssecretaris geen doorgang vindt teruggekeerd zou moeten worden naar de situatie van voor 1992. In de brief worden enige verschillen aangegeven tussen de circulaire die thans voorligt en die situatie van voor 1992. Ik erken overigens dat het Tweede protocol daarop geen wezenlijke maar toch enige invloed heeft. De staatssecretaris geeft aan dat er wel degelijk van integratie sprake kan zijn als de oude nationaliteit wordt gehandhaafd. Ik ben dat in zekere zin wel met haar eens, maar door sommigen is altijd gesteld dat de integratie door het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit hoe dan ook zal worden bevorderd en dat op zich is ook niet waar. Het uitgangspunt moet zijn «afstand tenzij...» en de invulling van dat tenzij wordt volgens mij meer geschreven vanuit de visie dat een dubbele nationaliteit mogelijk zou moeten zijn. Met andere woorden; daar waar mazen zijn, worden die ook gezocht. In de brief stelt de staatssecretaris: De politieke realiteit gebiedt thans in zekere mate terug te keren naar het voor 1992 gevoerde beleid. Ik zou zeggen: zoveel mogelijk terug te keren naar dat beleid, daarbij rekening houdend met het Tweede protocol dat in wezen toch beperkte invloed heeft. Een van de redenen om geen afstand te hoeven doen van de oude nationaliteit is wanneer dat «ernstig nadeel meebrengt». Maar van een ernstig nadeel zal al sprake zijn wanneer dat f 1000 is. Dat is in het verleden natuurlijk nooit de bedoeling geweest. Voor mijn gevoel is de relatie die met de leges wordt gelegd dan ook uit de lucht gegrepen.

De heer Dittrich (D66): Bovenaan blz. 5 van haar brief van 14 april jl. geeft de staatssecretaris een vergelijking van de circulaire met de situatie van voor 1992. De onderdelen 10 a, b, d, i, j, k, l en m stammen uit die oude situatie en de andere categorieën vloeien voort uit het Tweede protocol. De heer Korthals wekt nu de indruk alsof er in zeer beperkte mate wordt teruggekeerd, maar uit die vergelijking blijkt dat toch in hoge mate te zijn.

De heer Korthals (VVD): Ik had het over het ernstige nadeel en ik weet niet meer precies wat voor 1992 het beleid was, maar het lijkt mij sterk dat op basis van de Wet op het Nederlanderschap van 1983 er al van werd uitgegaan dat daarvan sprake was bij een bedrag van f 1000. Was dat toen standaardpraktijk? Volgens mij niet en dat is dus een heel duidelijke verandering van het thans voorgestelde.

De tweede kwestie is dat van de militaire dienst. Men kan geen afstand doen van de oude nationaliteit als men nog geen dienst heeft gedaan in het land van oorsprong. Als het gaat om iemand die zijn hele leven al in Nederland woont, ligt dat toch anders als bij iemand die bijvoorbeeld op zijn eenentwintigste jaar naar Nederland komt en op zijn zesentwintigste de Nederlandse nationaliteit aanvraagt. In het laatste geval zou wel eens het element van ontduiking van de dienstplicht een rol kunnen gaan spelen. Met andere woorden, zo algemeen kan men het niet stellen.

De heer Rabbae (GroenLinks): Wat is nu uw zorg? Is het uw zorg dat de autoriteiten in het land van oorsprong daarmee in hun maag zitten of is het uw zorg dat een burger dat risico voor zijn rekening wil nemen? Wij kunnen toch niet alles over de grenzen heen gaan regelen als het gaat om de keuze van individuele burgers?

De heer Korthals (VVD): Wij zijn niet voor die dubbele nationaliteit en proberen daarom ook wegen te vinden om in situaties waarin het echt heel moeilijk is om van de oude nationaliteit afstand te doen, dat toch mogelijk te maken. Als echter de schijn bestaat dat men de Nederlandse nationaliteit kiest om niet de dienstplicht te hoeven vervullen in het land van oorsprong, dan gaat dat onze fractie in ieder geval te ver.

De heer Rabbae (GroenLinks): Het frappeert mij iedere keer weer dat de heer Korthals min of meer een mechanische visie heeft op mensen. Hij denkt dat het voor betrokkenen eigenlijk een fluitje van een cent is om zo'n besluit te nemen, terwijl hun familie er nog woont en zij dus nog banden met dat land hebben. Het is toch een riskante keuze voor betrokkenen?

De heer Korthals (VVD): Ik zie dat riskante helemaal niet, want als men twee nationaliteiten heeft, kan men gewoon terugvallen op de oude. Wat dat betreft, neemt men dus geen enkel risico en heeft men alleen maar de voordelen van een tweede nationaliteit.

De heer Apostolou (PvdA): Ik heb gemerkt dat de heer Korthals gevoelig is voor voorbeelden in andere landen. De staatssecretaris schrijft dat op dit punt het beleid van Duitsland wordt gevolgd. Is dat wellicht nog een argument voor hem om er alsnog eens over na te denken?

De heer Korthals (VVD): Vindt u dat wij in iedere situatie de Duitse praktijk wat betreft de dubbele nationaliteit moeten volgen?

De heer Apostolou (PvdA): Het in dienst gaan betekent een bevestiging van de eigen nationaliteit, zoals de staatssecretaris ook in haar brief schrijft. U wilt juist dat mensen zich veel meer committeren aan het Nederlanderschap. Waarom gaat u die mensen dan toch die dienstplicht laten vervullen, terwijl u in principe toch pleit voor gebondenheid aan Nederland? Zo bevordert u toch weer de band met het andere land als u stelt dat men geen Nederlander mag worden voordat men de dienstplicht in eigen land heeft vervuld?

De heer Korthals (VVD): U hebt nog geen antwoord gegeven op mijn vraag aan u.

De heer Apostolou (PvdA): Ik heb het alleen maar als voorbeeld genoemd omdat u blijkbaar gevoelig bent voor de uitzonderingspositie van Nederland. Nogmaals, het is geen uitzonderingspositie want er zijn nog meer landen die het doen. Het is zeker geen argument voor mij dat Duitsland het doet, want wij hebben onze eigen koers en ik vind dat Nederland ook op dit punt zelfstandige beslissingen moet nemen.

De heer Korthals (VVD): U kwam met Duitsland als voorbeeld voor de dubbele nationaliteit en de dienstplicht. Ik heb gevraagd of als u Duitsland op dit punt als voorbeeld neemt u ook bereid bent de andere punten van het Duitse beleid over te nemen. Ik zie u schudden en dus bent u selectief aan het winkelen!

De heer Apostolou (PvdA): Ik herhaal dat het ook geen argument was voor mijn redenering, maar veel meer voor de uwe.

De heer Korthals (VVD): Ik heb wat die dienstplicht betreft bewust een onderscheid gemaakt tussen mensen die al lang in Nederland verblijven en degenen die rondom hun twintigste naar Nederland komen. Het is inderdaad een ingewikkelde materie, want de andere kant is dat ik ook niet graag zou zien dat mensen uit andere landen hier naar toe komen om aan de militaire dienst in hun land te ontkomen.

De heer Rabbae (GroenLinks): Dat is toch echt wel een heel kromme U-bocht. Denkt u nu werkelijk dat mensen uit bijvoorbeeld Turkije naar Nederland komen om de militaire dienst daar te ontvluchten?

De heer Korthals (VVD): Ze komen niet naar Nederland om de dienstplicht te ontlopen, maar ze zijn in Nederland en vragen de Nederlandse nationaliteit aan om daarmee hun dienstplicht in het land van oorsprong te ontlopen.

Belangrijk is in ieder geval dat de circulaire zo snel mogelijk in werking gaat treden. De VVD-fractie heeft grote moeite met het bijzonder lage bedrag van f 1000 en met de regeling omtrent de militaire dienstplicht. Ik hoop dat de staatssecretaris zo snel mogelijk met nieuwe wetgeving komt op grond waarvan ook deze circulaire nog kan worden aangepast en dat er nu ook zo snel mogelijk een regeling komt voor het verlies van het Nederlanderschap die al in de eerste tranche is toegezegd.

De heer Verhagen (CDA): Dank aan de staatssecretaris voor de uitvoerige schriftelijke reactie naar aanleiding van het overleg van 18 maart jl. Uit haar reactie op met name het SCP-rapport minderheden 1996 blijkt dat zij dat anders apprecieert dan de CDA-fractie die het nadrukkelijk als een onderbouwing ziet van de gedachte dat naturalisatie geen middel is tot integratie, maar het eindpunt van het op integratie gerichte traject. Ook wij wensen een zo snel mogelijke integratie in de Nederlandse samenleving van de in ons land verblijvende mensen van allochtone afkomst, maar zien naturalisatie als eindpunt van dat op integratie gerichte traject.

Wat betreft de niet-afstandsverplichting plaatst de CDA-fractie ook vraagtekens bij het financiële verlies van f 1000 en de militaire dienstplicht. De verdediging van de staatssecretaris van het niet stellen van die niet-afstandsverplichting in geval er een onevenredig hoge vergoeding wordt gevraagd voor het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit acht ik niet afdoende. Uit haar schriftelijke reactie blijkt zij van mening te zijn dat een nadeel van f 1000 – meer dan tweemaal het Nederlandse leges voor naturalisatie – onredelijk is, ook al omdat het Europees ontwerpnationaliteitsverdrag in art. 13 stelt dat de leges voor het verlies van een nationaliteit redelijk dient te zijn. Na zorgvuldige lezing van dit artikel kan ik niet anders concluderen dan dat het een verplichting inhoudt voor het land dat die leges vraagt om afstand te doen van de nationaliteit. Volgens mij houdt het artikel geenszins in dat een land zal moeten afzien van de afstandsverplichting indien dat andere land zich niet aan dat uitgangspunt houdt. Ook de grens van f 1000 vinden wij nogal arbitrair.

De heer Rabbae (GroenLinks): Aan welk bedrag denkt u dan?

De heer Verhagen (CDA): De heer Korthals heeft al gevraagd hoe de situatie voor 1992 was. Volgens mij gold de afstandsverplichting toen niet voor personen die door het doen van afstand een substantieel financieel nadeel zouden ondervinden. Wat werd toen verstaan onder dat substantiële?

De heer Apostolou (PvdA): U bent dus niet tegen het principe, maar u zet wel vraagtekens bij de uitwerking?

De heer Verhagen (CDA): Wij vragen niet om een circulaire te ontwerpen die verder gaat dan de situatie van voor 31 december 1991. Het gaat ons nu inderdaad om dat substantieel. De f 1000 vinden wij arbitrair en de verdediging van de staatssecretaris niet adequaat.

De heer Rabbae (GroenLinks): U wilt niet verder gaan dan de situatie van voor 1992. In haar reactie spreekt de staatssecretaris nu ook over het geregistreerd partnerschap. Dat is toch meer van deze tijd. Houdt dat dan in dat dit punt volgens uw fractie geschrapt moet worden uit deze circulaire?

De heer Verhagen (CDA): U was toch ook op 18 maart bij het overleg en aangezien het nu in feite een tweede termijn is, ga ik maar niet alles herhalen wat ik in eerste termijn heb gezegd, maar wel dat wij de uitzonderingen op basis van het Tweede protocol omarmen. Ik heb het nu over de uitzonderingen die niets met dat Tweede protocol te maken hebben.

Op 18 maart jl. heb ik overigens ook nog gevraagd in hoeverre de uitzondering met betrekking tot het erfrecht nog relevant is gelet op de wijziging in de Turkse wetgeving waardoor nu ook niet-Turkse onderdanen kunnen erven. De staatssecretaris is daar in haar nadere schriftelijke reactie niet op ingegaan.

Op 18 maart heb ik ook onze twijfels uitgesproken over de uitzondering met betrekking tot de militaire dienstplicht. De staatssecretaris antwoordde daarop dat die is overgenomen van Duitsland. In haar schriftelijke reactie stelt zij dat de eis van afstand in dit geval ook zeer ongewenst is omdat het verrichten van militaire dienstplicht in het algemeen nationaliteitsbevestigend is en daardoor bijzonder nadelig inwerkt op het integratieproces. Dat is eigenlijk ook precies de reden waarom de CDA-fractie moeite met deze uitzondering heeft. Indien men namelijk de oorspronkelijke nationaliteit blijft behouden, is men per slot van rekening nog steeds dienstplichtig. Als men bijvoorbeeld de Nederlandse nationaliteit verkrijgt en men de Turkse nationaliteit behoudt, dan is men in Turkije nog steeds dienstplichtig en moet men daar zijn dienstplicht vervullen. Dat is volgens de staatssecretaris zeer ongewenst. Zoals de heer Korthals al impliciet stelde is Duitsland in het algemeen vrij restrictief met betrekking tot mogelijkheden van dubbele nationaliteit. Het lijkt mij derhalve wel nuttig om te weten hoe daar de ervaringen mee zijn.

Bovenaan blz. 5 van haar schriftelijke reactie wordt gesteld dat de thans voorgestelde circulaire in wezen een verruiming is waar het gaat om het Tweede protocol en dat alle overige onderdelen neerkomen op de praktijk van voor 1992. Ik neem aan dat dit niet geldt voor de dienstplicht, aangezien dat ontleend is aan de Duitse praktijk.

Staatssecretaris Schmitz: De dienstplicht zat er ook in 1991 in, maar toen was er nog sprake van een dubbele dienstplicht. Bijvoorbeeld de Turkse regering was van mening dat als men de dienstplicht in Nederland had vervuld men het in Turkije niet meer hoefde.

De heer Verhagen (CDA): Dat klopt en dat was toen relevant omdat wij de dienstplicht nog hadden. Volgens mij heeft staatssecretaris Ter Beek nog die regeling met de Turkse regering getroffen. Maar, nu hebben wij geen dienstplicht meer.

Voor 1992 waren er eigenlijk drie uitzonderingen: de personen wier land van herkomst het doen van afstand niet toestaat of onmogelijk maakt, vluchtelingen en personen die door het doen van afstand een substantieel financieel nadeel zouden ondervinden, o.a. als gevolg van erfrecht. Gaat het nu dan meer om een uitwerking van de interpretatie van voor 1992?

Ik ben het eens met de heer Korthals dat er nu snel via wetgeving en de circulaire een situatie moet ontstaan die recht doet aan de opvattingen in het parlement. Ik vind derhalve dat wij niet te lang moeten talmen met het intrekken van de bestaande circulaire en de nieuwe circulaire zo snel mogelijk van kracht moeten laten worden.

De heer Apostolou (PvdA): Ook ik dank de staatssecretaris voor haar uitvoerige en duidelijke reactie waarin zij nogmaals de visie van het kabinet schetst op de verhouding tussen integratie en verwerving van de Nederlandse nationaliteit. De PvdA-fractie is het volledig met het kabinet eens en hoopt dat die inzichten spoedig ook bij andere fracties die nu nog wat negatief gestemd zijn ingang zullen vinden.

De PvdA-fractie stemt in met nadere opmerkingen van de staatssecretaris over de dienstplicht, met de instelling van een vraagbaak en met de inwerkingtreding van de circulaire drie maanden na publicatie. Gelet op het nieuwe nationaliteitsverdrag zijn wij van mening dat de Nederlandse regering op de ingeslagen weg voort moet gaan.

Terecht maakt ook het kabinet een vergelijking met de geëmigreerde Nederlanders die hun Nederlanderschap willen behouden. De verwijzing naar de wetgeving van immigratielanden als Canada, de VS, Nieuw-Zeeland, moet volgens mij voor de twijfelaars van of opposanten tegen de meervoudige nationaliteit een aansporing zijn om hun houding te wijzigen. Uit het overleg van 18 maart jl. is mij gebleken dat zowel de VVD- als de CDA-fractie gevoelig zijn voor het gegeven dat Nederlanders in het buitenland die de nationaliteit van dat land aannemen volgens de huidige wet het Nederlanderschap verliezen. In dat overleg heb ik bijvoorbeeld de heer Korthals de expliciete vraag gesteld dat als een land waarin een Nederlander woont en werkt niet de eis stelt dat afstand moet worden gedaan van de eigen nationaliteit, hij ervoor zou zijn dat die Nederlanders de Nederlandse nationaliteit behouden. Toen antwoordde de heer Korthals die vraag met «ja». Dat is volgens de huidige wet niet meer zo.

De heer Korthals (VVD): Omdat ik het primair niet de verantwoordelijkheid vind van de Nederlandse overheid om dat te regelen. Dat is toch primair een zaak van de overheid van het land waarvan men de nationaliteit verkrijgt.

De heer Apostolou (PvdA): Precies, maar nu intervenieert Nederland door Nederlanders in bijvoorbeeld Canada te zeggen dat zij de Canadese nationaliteit mogen aannemen als zij hun Nederlanderschap opgeven. U onthoudt die Nederlander het recht om het Nederlanderschap te behouden omdat hij Canadees is geworden.

De heer Verhagen (CDA): Voorzitter. Wil de heer Apostolou dan het verdrag van Straatsburg opzeggen? Dat houdt toch immers in dat wij de nationaliteit moeten ontnemen van iemand die een andere nationaliteit aanvraagt, dus een beperking van de dubbele nationaliteit?

De heer Apostolou (PvdA): Wij hebben daarover uitvoerig gesproken. Wij zullen het verdrag blijven steunen, maar Canada en de VS zijn geen partner in het verdrag. Bij de behandeling ervan hebben u en ik gezamenlijk een amendement ingediend om ervoor te zorgen dat degenen die Nederlander worden geen afstand behoeven te doen en – daar zit het reciprociteitsprincipe in – dat art. 15 precies hetzelfde toestaat aan Nederlanders. Ik heb alleen maar willen zeggen dat als het om Nederlanders in het buitenland gaat de VVD- en de CDA-fractie gevoelig zijn en hen niet de boodschap willen geven dat zij het Nederlanderschap moeten opgeven als zij een andere nationaliteit aannemen.

De heer Korthals (VVD): Nogmaals, in ieder geval de VVD-fractie vindt dat niet de taak van de Nederlandse overheid.

De heer Apostolou PvdA): Dat kan wel zijn, maar het is nu wel in de wet vastgelegd. U geeft die Nederlanders dus niet de vrijheid om hun Nederlanderschap te behouden.

De heer Korthals (VVD): In de eerste tranche, waarvoor uw fractie heeft gestemd en mijn fractie tegen, was het voor die Nederlanders ook mogelijk om door nog binnen tien jaar een nieuw paspoort aan te vragen het Nederlandse staatsburgerschap te behouden. Daar hebt u ons verder ook niet over gehoord!

De heer Apostolou (PvdA): Ik vind dat er toch wel een discrepantie is in de wijze waarop wij de zaak nu benaderen. Ik heb het idee dat als ik de zaak helemaal vanuit de optiek van de Nederlanders benader die een andere nationaliteit aannemen, dit wellicht voor de VVD- en de CDA-fractie een overweging zal zijn om het die mensen mogelijk te maken het Nederlanderschap te behouden.

De heer Verhagen (CDA): Tijdens het vorige overleg op 18 maart jl. hebben wij al uitdrukkelijk gesteld dat de uitzonderingen die golden in het Tweede protocol ten aanzien van de verdragspartijen naar ons idee ook zouden moeten worden uitgebreid tot niet-verdragspartijen. Met andere woorden: Nederlanders in Canada – geen partij van het verdrag van Straatsburg en ook niet van het Tweede protocol – die de Canadese nationaliteit aanvragen zouden, indien zij vallen onder de genoemde uitzonderingen, naar onze mening de Nederlandse nationaliteit moeten kunnen behouden. Daarom heeft de staatssecretaris in haar schriftelijke reactie ook zo duidelijk aangegeven dat zij het daarmee eens is, maar dat daarvoor ook wetswijziging nodig is, met name van art. 15. Ik begrijp dan niet helemaal waarom deze discussie nog wordt gevoerd of de heer Apostolou moet vooruit willen lopen op die wetswijziging.

De heer Apostolou (PvdA): Ik ben blij dat de heer Verhagen zo duidelijk stelt dat die dubbele nationaliteit zou moeten kunnen en dat hetgeen hier voor buitenlanders geldt ook voor Nederlanders in het buitenland zou moeten gelden. In het verlengde daarvan heb ik enkele vragen, met name over punt 12 van de schriftelijke reactie van de staatssecretaris. Waarom is voor die Nederlanders in het buitenland een wetswijziging nodig, terwijl wij voor de buitenlanders in Nederland met een circulaire kunnen volstaan? Dat zou de velen die ons hebben bericht van deze verruimde mogelijkheid gebruik te willen maken toch zeer helpen?

De heer Korthals (VVD): U dreigt nu voor de tweede keer dezelfde fout te maken. De eerste keer is bij motie een wet opzij geschoven en vervolgens bij circulaire en nu stelt u dat het in wezen ook geldt voor Nederlanders die in het buitenland verblijven. Het is een wettelijke regeling en de consequenties daarvan kunnen alleen via wetswijziging worden veranderd dan wel voorkomen. Hoe vervelend het ook is voor deze Nederlanders, maar naar mijn idee zullen wij deze weg toch moeten bewandelen.

De heer Verhagen (CDA): Zou de consequentie niet veel eerder moeten zijn dat de circulaire die wij vandaag bespreken ook bij wet wordt geregeld?

De heer Dittrich (D66): Maar hoe verhoudt zich dat tot het verzoek om de regeling heel snel in werking te laten treden, want wetswijziging vraagt toch op zijn minst twee jaar?

De heer Verhagen (CDA): De consequentie zal zijn dat de circulaire wordt ingetrokken en derhalve de wet geldt.

De heer Korthals (VVD): Neen, de huidige circulaire is gewoon een uitwerking van de bestaande wet.

De heer Apostolou (PvdA): Ik blijf mij zorgen maken over de lange tijd die wij erover doen. Er wordt dan wel gezegd «jammer voor die mensen», maar ik zou graag zo snel mogelijk regelingen willen treffen voor de Nederlanders in het buitenland. Ik heb bij de VVD- en de CDA-fractie instemming gehoord met de meervoudige nationaliteit en dat vind ik winst en daaruit blijkt maar weer dat als het over onszelf gaat men beter begrijpt waarom het gaat. Als ik zeg dat men Nederlanders het recht onthoudt om Nederlander te blijven, dan steigert men ineens en dat vind ik een goede reactie.

De heer Verhagen (CDA): Wij willen gewoon dezelfde regeling voor buitenlanders in Nederland als voor Nederlanders in het buitenland.

De heer Apostolou (PvdA): Mijn fractie dringt ook aan op een spoedige afhandeling en ziet graag dat de circulaire zo snel mogelijk in werking treedt, maar ook dat de wetgeving zo snel mogelijk wordt afgerond. De staatssecretaris stelt dat daarvoor de normale procedure zal worden gevolgd, dus van het begin af aan, maar wij hebben de twee tranches al zo uitvoerig behandeld. Is het dan niet mogelijk om de procedure te versnellen, bijvoorbeeld via een novelle?

De heer Dittrich (D66): De fractie van D66 is altijd al voorstander van ruime mogelijkheden voor dubbele nationaliteit geweest, mede op basis van de gedachte dat dit de integratie kan bevorderen. De politieke werkelijkheid is echter anders.

Met de brief van de staatssecretaris van 14 april jl. kan de D66-fractie instemmen, maar zij wil nog wel de aandacht vragen voor de Turkse jongeren in Nederland en de dienstplicht in Turkije. Ook ons lijkt het redelijk om op dat punt geen afstandseis te stellen. In dat kader is het voorbeeld van Duitsland genoemd – hetgeen de heer Korthals aanduidde met selectief winkelen – maar ik zie er geen bezwaar in om het goede van een ander land over te nemen.

De staatssecretaris geeft zelf al toe dat de gestelde financiële grens enigszins arbitrair is. Het gaat erom dat de financiële last onredelijk moet zijn. Kan de staatssecretaris aangegeven welke landen zulke onredelijk hoge financiële eisen stellen?

Het verheugt mij dat de staatssecretaris mijn suggestie in eerste termijn voor een centrale vraagbaak heeft overgenomen, want het is en blijft toch een ingewikkelde kwestie. Wij praten er al zolang over en ons is het nog niet eens altijd duidelijk, laat staat voor een gemeenteambtenaar die er al helemaal niet dagelijks mee wordt geconfronteerd.

De overgangstermijn van zes maanden lijkt mij redelijk, met name gelet op de complexiteit. Collega Rabbae stelde drie maanden voor, hetgeen de staatssecretaris heeft overgenomen en op zich kan ik het daar wel mee eens zijn omdat het drie maanden is na publicatie in de staatscourant. Ik neem aan dat die niet morgen geschiedt en dan wordt de totale termijn toch al iets langer dan die drie maanden. Uiteindelijk gaat het er mij om dat de mensen in de praktijk weten waar zij aan toe zijn en zich daarop kunnen voorbereiden, dus zowel de ambtelijke diensten als degenen die het betreft. Dat moet via voorlichting goed geregeld worden.

Over de Nederlanders in het buitenland is al uitvoerig gesproken. Ik denk dat het belangrijk is dat zij weten wanneer dat nieuwe wetsvoorstel kan worden verwacht. De door collega Apostolou gesuggereerde versnelde procedure kunnen wij natuurlijk ook in een procedurevergadering onderling met elkaar afspreken. Wanneer denkt de staatssecretaris het wetsvoorstel aan de Raad van State te kunnen voorleggen en uiteindelijk aan de Kamer?

De heer Rabbae (GroenLinks): Ook ik dank de staatssecretaris voor de schriftelijke beantwoording van onze vragen waarmee ik het over het algemeen niet oneens ben, wel als zij zegt dat naturalisatie geen bijdrage levert aan het integratieproces. Ik betwijfel dat ten zeerste, want niemand kan zeggen wanneer iemand werkelijk geïntegreerd is. Ik durf zelfs de stelling aan dat een groot deel van de geslaagde moslims die door de heer Bolkestein voor zijn nieuwe boek zijn geïnterviewd de vraag of zij zich echt Nederlander voelen met «neen» zal beantwoorden. Dat wil dan nog niet zeggen dat zij zich niet bij Nederland betrokken voelen, maar Nederlander zijn is niet alleen een juridische positie, maar ook een sociologische, mentale, enz. Niemand zal dus kunnen zeggen waar precies die ommezwaai zit, het blijft een proces en in die zin vind ik het zeer jammer dat de VVD-fractie dat toch maar niet wil inzien. Ook vind ik het jammer dat de CDA-fractie nu ineens grijpt naar het rapport van het SCP en niet gepiept heeft toen het WODC in 1993 met eenzelfde conclusie kwam inzake de relatie tussen integratie en naturalisatie.

De staatssecretaris wijst in dit verband ook op de positie van Nederlanders in het buitenland. Waarschijnlijk hebben zij allang de Engelse taal tot zich genomen en de klompen alleen maar thuis, maar toch willen zij de Nederlandse nationaliteit behouden. Dat vind ik een belangrijke indicatie voor deze discussie.

Ik ben blij met de uitwerking en het antwoord van de staatssecretaris over de mensen met een C-status, maar uit Zwolle en Deventer heb ik vernomen dat mensen met een C-status nog steeds wordt gevraagd om te voldoen aan de paspoortvereiste, maar misschien is die informatie nu wat gedateerd. Ik hoop dat, maar is de staatssecretaris bereid dat na te gaan?

Natuurlijk ga ik akkoord met de overgangstermijn van drie maanden, want daar heb ik zelf ook om gevraagd.

De onredelijkheid van de financiële eis ziet de staatssecretaris terecht als een arbitraire aangelegenheid. Wellicht zou de VVD-fractie ook op dit punt willen pleiten voor een inkomensafhankelijke financiële bijdrage.

De heer Korthals (VVD): U moet weten dat wij daar over het algemeen niet zo'n voorstander van zijn.

De heer Rabbae (GroenLinks): Maar u zult weten dat voor iemand die in de bijstand zit een bedrag van f 1000 een bijna prohibitief bedrag is of u moet zeggen dat u deze mensen in de bijstand liever geen Nederlander wil laten worden.

De heer Korthals (VVD): Die zitten overigens in Nederland in de bijstand, want ze wonen als ze de Nederlandse nationaliteit aanvragen dus al vijf jaar in Nederland. Het gaat erom wat die mensen verliezen in Turkije of Marokko.

De heer Rabbae (GroenLinks): Voor een deel zal dat wel zo zijn, voor een ander deel niet, maar net als u ben ik nieuwsgierig naar de reactie van de staatssecretaris op dit punt.

Met anderen ziet ook onze fractie graag spoed betracht met niet alleen het nationaliteitsverdrag maar ook met de aangekondigde wetgeving.

Staatssecretaris Schmitz: Als ik het debat overzie, dan denk ik toch dat wij inderdaad teruggaan naar de situatie van voor 1 januari 1992, behoudens de lijst van de onderdelen 10 a t/m m, waarbij met name de CDA- en de VVD-fractie kanttekeningen hebben geplaatst bij het financiële nadeel en de militaire dienstplicht. Gelet op de opmerkingen daarover heb ik toch het gevoel dat ook daarvoor een oplossing moet kunnen worden gevonden.

Dat onevenredige en substantiële financiële nadeel is nu toegespitst op enerzijds de hoge leges en anderzijds het erfrecht. De gestelde grens van f 1000 is natuurlijk arbitrair, maar als deze bepaling daarmee algemene instemming zou kunnen krijgen heb ik er op zich geen bezwaar tegen om dat bedrag te verhogen, mits er dan ook een hardheidsclausule aan wordt toegevoegd. Mensen mogen toch niet alleen vanwege de financiële consequenties worden gedwongen om af te zien van het aanvragen van het Nederlanderschap. Als men het daarover eens is, moet ook uit het bedrag kunnen worden gekomen.

De heer Dittrich (D66): Kunt u aangeven welke onredelijke financiële eisen sommige landen stellen, want anders weten wij nog niet waarover wij praten.

Staatssecretaris Schmitz: Ik heb begrepen dat wij daar niet echt goede informatie over hebben, maar wel dat er met name in Oost-Europese landen nogal eens pittige bedragen worden gevraagd, ook als zekere bron van inkomsten.

De heer Dittrich (D66): Maar komen die pittige eisen dan in de buurt van die f 1000 nadeel?

Staatssecretaris Schmitz: Ik hoor naast mij over 600 dollar praten, maar ik weet het niet precies. Kern is toch enerzijds dat mensen niet mogen afzien van hun verzoek om naturalisatie om financiële redenen, anderzijds dat wij het ook weer niet al te gemakkelijk moeten maken, zoals ik begrijp van de CDA- en de VVD-fractie.

De heer Verhagen (CDA): Vroeger gold de volgende tekst: «Personen die door het doen van afstand een substantieel financieel nadeel zouden ondervinden...» Waarom kiezen wij die tekst nu niet weer en het dus niet meer koppelen aan leges of het erfrecht? Zou dat niet veel discussie voorkomen? Bovendien, wat werd toen als dat substantieel financieel nadeel gezien?

Staatssecretaris Schmitz: Ik heb begrepen dat dit in de praktijk zo ongeveer vergelijkbaar was. Bovendien werd toen nog de individuele draagkracht beoordeeld. Daarom hebben wij geprobeerd een objectieve norm te vinden.

De heer Korthals (VVD): Die leges mag nooit prohibitief zijn en wat mij betreft mag die dus best lager worden. Het gaat mij erom dat als je Nederlander wordt en je doet afstand van de oude nationaliteit, je bijvoorbeeld heel veel bezittingen in het vroegere land niet meer mag erven. Dat zou een substantieel financieel nadeel kunnen zijn. Ik zou er zelfs mee kunnen instemmen dat voor iemand die vrij arm is dat substantiële heel anders wordt ingevuld dan voor iemand die rijker is. Ik kan mij niet voorstellen dat daar vroeger geen duidelijke richtlijnen voor waren.

Staatssecretaris Schmitz: Mijn medewerkers zeggen dat het er in de oude praktijk toch wel zo ongeveer op neerkwam.

De heer Korthals (VVD): Nu ik dat zo duidelijk hoor, vind ik dat toch heel erg, want ik ben er toen van uitgegaan dat het daadwerkelijk substantieel zou zijn, maar nu blijkt dat slechts f 1000 te zijn die iedereen toch wel ergens zal kunnen lenen!

De heer Apostolou (PvdA): Ook ik zou dan de voorkeur geven aan de oude formulering en dan moet worden bezien of, zoals de heer Korthals al zei, er gevallen zijn of er meer dan wel minder moet worden gevraagd.

Staatssecretaris Schmitz: Dus een individuele beoordeling!

De heer Dittrich (D66): Die spreekt mij nu weer niet zo aan.

Staatssecretaris Schmitz: Maar laten wij alsjeblieft proberen er vandaag toch uit te komen!

De heer Dittrich (D66): Graag, maar ik vind het voorstel van de staatssecretaris nog het meest objectieve. Er zijn twee categorieën, het erfrecht en die f 1000 waarvan dan nog eventueel kan worden afgeweken. Dat geeft betrokkenen veel meer duidelijkheid dan een individuele beoordeling.

De voorzitter: Gelet op de oproep van de staatssecretaris verzoek ik u alleen hierover nog even na te denken, de staatssecretaris haar betoog voort te zetten en in een heel korte derde termijn te bezien of wij er toch niet uit kunnen komen.

Staatssecretaris Schmitz: Ik zou inderdaad graag zien dat wij er uitkomen. Als wij er in de geest hetzelfde over denken, moet het toch mogelijk zijn daarbij een voor iedereen aanvaardbare formulering te vinden! Vervolgens dan de dienstplicht. Ik vind dat Duitsland op dat punt regelgeving heeft die mij althans aanspreekt. Deze kwestie was ook in de oude regeling opgenomen en is toen door de heer Ter Beek met de Turkse autoriteiten geregeld. Als ik het betoog van de heer Korthals goed heb gevolgd, kan ik mij enkele bezwaren wel voorstellen, al kan ik mij niet voorstellen dat men uit zijn land vertrekt en vijf jaar in een ander land gaat wonen alleen om de dienstplicht te ontlopen. Echter, als die zorg bestaat, zou je nog de bepaling kunnen opnemen dat men hier moet zijn voor de meerderjarige leeftijd.

Nogmaals, mijn streven is erop gericht om er vandaag met elkaar uit te komen en wij snel verder kunnen gaan met de relevante wet- en regelgeving. Overigens denk ik dat de heer Korthals terecht in de richting van de heer Apostolou opmerkte dat wij voor Nederlanders in het buitenland in art. 15 niet een soortgelijke regeling kunnen opnemen als voor buitenlanders in Nederland in art. 9, want wij kennen inderdaad in dat artikel geen redelijkheidsbeginsel. Om ook voor die Nederlanders in het buitenland een goede regeling te treffen, is snelheid geboden. Een novelle biedt niet veel soelaas. Als de commissie vandaag met de circulaire kan instemmen, dan gaan wij ermee werken, maar op mijn bureau ligt al het wetsvoorstel inzake de integratie eerste en tweede tranche en Tweede protocol. Ik wil dat nog voor de zomer aan de rijksministerraad voorleggen en direct daarna aan de Raad van State. Dat doe ik niet alleen vanwege de gewenste spoed, maar ook omdat ik het gevoel heb dat wij zo een betere kwaliteit van wetgeving verkrijgen dan de eerste en tweede tranche en protocol, want u weet hoe ingewikkeld dat was. Ik zal met de rijksministerraad bespreken of ik de Raad van State om een spoedbehandeling kan vragen, hoewel ik weet dat de Raad van State op dat punt graag grote terughoudendheid vraagt. Ik ben ervan overtuigd dat ook de Raad van State het belang van die spoed zal erkennen. Aan het slot van mijn brief heb ik u al gezegd dat ik erop uit ben om nog in deze kabinetsperiode de gewijzigde Wet op het Nederlanderschap af te ronden.

Het is zeker de bedoeling om op royale wijze voorlichting te bieden, met name aan degenen die er in de praktijk mee moeten werken, dus ook onze buitenlandse posten. Ook daarvoor is die overgangsperiode nodig.

De heer Rabbae zeg ik toe na te gaan hoe het zit met de signalen die hij over de paspoortvereiste heeft ontvangen. Het mag mensen overigens wel worden gevraagd, maar het mag hen niet worden tegengeworpen als men er niet aan kan voldoen.

De voorzitter: Ik stel u een korte derde termijn voor, waarin u zich beperkt tot «het substantiële verlies» en de militaire dienstplicht.

De heer Korthals (VVD): Ik vind dat er nieuwe wetgeving moet komen en wel de huidige wet met daarin verwerkt enkele verdragen en een aanpassing van die verliesbepalingen.

De overgangstermijn van drie maanden vind ik veel te lang en ook niet nodig, zeker als de circulaire voor zo'n 95% hetzelfde blijft.

Op dit moment kan ik mij vinden in het substantiële financiële nadeel zoals dat in het verleden is geformuleerd. Daar hebben wij overigens altijd al mee geleefd. Als mensen afstand doen van hun oude nationaliteit, dan mogen zij ook wat ons betreft niet echt gekort worden in hun bezittingen in het land van oorsprong. Die f 1000 vind ik echt niets, want dat heeft men al gauw bij erfenis of bezit en hoe controleer je dat dan? Het moet echt gaan om een behoorlijk bedrag. Ik wil in ieder geval op dit moment niet uitgebreid gaan discussiëren over de vraag welk bedrag het dan wel moet zijn, maar het moet wel behoorlijk worden ingevuld. Ik denk eerder aan 1 ton dan aan f 1000. Het zal op de een of andere manier toch ook gecontroleerd moeten worden hoe zoiets decentraal wordt uitgevoerd. Ik heb het idee dat dit in het verleden onvoldoende is gedaan.

De heer Verhagen (CDA): Ook mijn voorkeur gaat uit naar de oude formulering dat personen die door het doen van afstand van hun nationaliteit een substantieel financieel nadeel zouden ondervinden. Wat de hoogte van dat bedrag betreft, kan ik mij niet voorstellen dat daarvoor geen richtlijnen hebben bestaan.

Ik heb nog geen reactie gekregen op het erven versus de gewijzigde wetgeving in Turkije.

Staatssecretaris Schmitz: U hebt gelijk, maar ik begrijp dat dit zich inderdaad niet meer in Turkije voordoet, maar bijvoorbeeld nog wel in een land als Egypte.

De heer Verhagen (CDA): Akkoord, maar volgens mij kunnen Egyptenaren hun eigen nationaliteit nooit opgeven. Bij meer algemene formuleringen is het wel relevant om ook dit aspect in de gaten te houden.

Ook heb ik geen antwoord gehad op mijn opmerkingen over de onderbouwing van de staatssecretaris waar het gaat om de dienstplicht. Het argument dat als men nog in het land van oorsprong de dienstplicht moet vervullen dat bijzonder nadelig uitwerkt op het integratieproces vervalt niet als de afstandseis niet wordt gesteld, aangezien men dan nog dienstplichtig blijft in het land van herkomst. Ik zou mij kunnen voorstellen dat met name wordt gekeken naar degenen die op dienstplichtige leeftijd of er vlak voor naar Nederland komen, maar voor bijvoorbeeld de tweede generatie migranten bepaalt het Tweede protocol dat ze geen afstand behoeft te doen. Voor degenen die hier altijd gewoond hebben en zich volledig Nederlander voelen is er geen probleem. Het gaat dus alleen om mensen die op latere leeftijd naar Nederland komen en nog dienstplichtig zijn en derhalve geen afstand hoeven te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit. Ik ben er nog niet uit, ook al omdat voor mij het zwaarst weegt dat als men nog dienstplichtig is het vervullen ervan eerder nationaliteitsbevestigend werkt en de integratie nadelig zal beïnvloeden.

De heer Rabbae (GroenLinks): Dit dilemma geldt ook voor mensen afkomstig uit een land dat geen afstandseis kent.

De heer Verhagen (CDA): Inderdaad en ook voor de tweede generatie migranten, maar moet je dat probleem dan nog vergroten? Als wordt vastgehouden aan de afstandseis, wordt het voor degenen die afkomstig zijn uit een land met een verbod op afstand van de eigen nationaliteit onmogelijk om Nederlander te worden. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Datzelfde geldt voor de tweede generatie migranten die hier geboren en getogen zijn, dus de situatie die in het Tweede protocol geregeld is. De vraag is of je die categorie moet uitbreiden. Als iemand op dienstplichtige leeftijd naar Nederland komt – dus over het algemeen tot zijn 40e jaar – de Nederlandse nationaliteit verwerft en bijvoorbeeld even naar Turkije teruggaat, loopt hij het risico alsnog in dienst te moeten, of af te kopen of in de gevangenis te gaan. Moet je die probleemcategorie gaan vergroten, want de staatssecretaris zegt mijns inziens terecht dat het vervullen van die dienstplicht nationaliteitsbevestigend is en de integratie nadelig beïnvloedt. Omdat zij dat probleem ziet, wil zij niet eisen dat die mensen afstand doen van de oorspronkelijke nationaliteit, maar dan blijven ze nog wel dienstplichtig.

De heer Apostolou (PvdA): Het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit geeft de mensen ook een rechtspositie die gelijk is aan die van alle andere Nederlanders. Denkt u niet dat men zich daardoor hier ook veel meer thuis zal voelen? Er zullen er genoeg zijn die helemaal niet terug willen gaan, maar hier willen blijven en die wordt nu de mogelijkheid ontnomen om Nederlander te worden. Het is inderdaad een afweging en ik kies ervoor dat degenen die hier willen blijven dan een sterke rechtspositie krijgen door het Nederlanderschap. Het lijkt mij beter om de mensen zich hier zeker te laten voelen en zich hier thuis voelen dan om ze continu te herinneren aan een wetgeving van het land van oorsprong.

De heer Verhagen (CDA): Ik ben best bereid dat nader te overwegen, maar allereerst ben ik benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op de door ons naar voren gebrachte overwegingen.

De heer Apostolou (PvdA): Mijn fractie heeft geen probleem met de gekozen formulering van het substantieel financieel nadeel, maar als het mogelijk is om een consensus te bereiken, moet er een formulering worden gevonden in de geest waarin wij allen hebben gesproken.

Het antwoord van de staatssecretaris heeft mij ervan overtuigd dat het beter is om het wetgevingsproces te versnellen en ik wil de collega's dan ook oproepen om het door haar aangegeven tijdpad vast te houden, opdat wij aan het eind van deze kabinetsperiode een nieuwe wet hebben.

Het lijkt mij verstandig om aan die drie maanden vast te houden, ook al omdat de VNG erop staat dat voor veranderingen ruime tijd voor invoering wordt geboden. Ook lijkt mij die overgangstermijn uit een oogpunt van goed bestuur van belang.

De heer Dittrich (D66): Wat de termijn van drie maanden betreft, kan ik mij aansluiten bij de opmerkingen van de heer Apostolou. De praktijk heeft die ook nodig, want anders treden er toch allerlei nare problemen op.

Waar het betreft het substantieel financieel nadeel en de erfrechtelijke aspecten, wijs ik erop dat door de decentrale uitvoering iedere gemeente dat substantieel anders kan invullen. De heer Korthals denkt eerder aan 1 ton, de ander eerder aan f 1000. Hoe moeten de gemeenten dan weten hoe dat substantieel moet worden ingevuld? Ik ben best bereid nader over de hoogte te spreken, maar wat als de staatssecretaris met een reactie komt, wij er weer over willen praten en...

De heer Verhagen (CDA): De circulaire kan in werking treden en dan hebben wij nog drie maanden de tijd om de gevraagde informatie te krijgen, met name over de richtlijnen die vroeger werden gehanteerd.

Staatssecretaris Schmitz: Ik heb u al gezegd dat toen met vergelijkbare normen werd gewerkt, inderdaad decentraal, waarbij ook nadrukkelijk werd gekeken naar de individuele draagkracht. Dat leverde uiteenlopende beslissingen op en daarom hebben wij het nu ook scherper willen formuleren. Om de circulaire in werking te kunnen laten treden, moet er nu wel duidelijkheid komen over de hoogte waarmee de Kamer kan instemmen.

De heer Dittrich (D66): Wat D66 betreft, het liefst conform het voorgelegde voorstel. Ik roep de collega's op hierin mee te gaan en bij een evaluatie kan dan altijd nog worden bezien hoe dat in de praktijk uitwerkt.

De heer Rabbae (GroenLinks): Wat de militaire dienstplicht betreft ben ik het eens met het voorstel van de staatssecretaris. Duitsland spreekt mij op veel punten zeker niet aan, maar op dit punt heeft het kennelijk toch het licht gezien.

Wat het bedrag betreft, denk ik dat de waarheid ook hier ergens in het midden ligt. Eigenlijk ben ik het wel eens met collega Korthals als hij zegt dat het toch wel iets moet betekenen, maar anderzijds mogen wij de mensen natuurlijk ook niet prohibitief gaan straffen voor iets wat zij niet anders kunnen. Wat is in dezen wijsheid? Ik zou het liefst meegaan met de heer Verhagen die de formulering wil laten zoals zij was en het aan de staatssecretaris en haar medewerkers overlaat om tot uitvoering over te gaan op grond van de voor 1992 opgedane ervaringen. Dan hoeven wij er verder niet meer over te praten.

Ik herhaal dat wij de drie maanden een goede termijn vinden en ik hoop dat ook de heer Korthals daarmee akkoord kan gaan, ook al omdat de VVD naar ik heb begrepen zeer geporteerd is voor een zorgvuldige overheid.

Staatssecretaris Schmitz: Als wij de circulaire vandaag kunnen vaststellen ga ik snel aan de slag met de wetgeving. Wij blijven nog wat heen en weer praten over de invulling van de onderdelen k, l en m, het financiële nadeel en de militaire dienstplicht. Als ik daarmee de steun van de Kamer kan verwerven, ben ik bereid terug te gaan naar de redenering van 1991, hoewel dat wellicht enige decentrale verschillen oproept.

Wat de dienstplicht betreft kan ik mij de opmerkingen van de heer Verhagen wel voorstellen. Ik kan er alleen nog maar op wijzen dat in Duitsland eenderde van de naturalisaties ook tot dubbele nationaliteit leidt. Ik denk dat wij onze keuze bewust hebben gemaakt, mede gezien het feit dat het er ook voor 1992 in stond en mensen daar grote zorgen over en problemen mee hebben. Ik ga ervan uit dat het mensen zijn die hier werkelijk willen integreren en ook daarom blijf ik hechten aan dat onderdeel l. Ik zou het erg vervelend vinden als de circulaire alleen daardoor al niet in werking kan treden dan wel wordt opgehouden. Ik heb begrepen dat het voor velen van groot belang is dat wij die dienstplicht zo formuleren zoals is geformuleerd.

De voorzitter: Ik vraag de commissie of zij daarmee kan instemmen.

De heer Verhagen (CDA): Ik blijf mijn bezwaar houden tegen de kwestie van de militaire dienstplicht.

De voorzitter: Ik constateer dat een meerderheid akkoord kan gaan met de circulaire met inachtneming van de toezeggingen van de staatssecretaris.

De voorzitter van de commissie,

V. A. M. van der Burg

De griffier van de commissie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O.P.G. Vos (VVD) en Van Vliet (D66).

Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Van Heemst (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), R. A. Meijer (groep-Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Apostolou (PvdA), Roethof (D66), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD) en De Koning (D66).

Naar boven