23 594 (R 1496)
Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap

23 029 (R 1461)
Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap

nr. 30
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 5 november 1996

Bij uw brief van 22 oktober 1996 vraagt u mij om bericht inzake het verzoek van de heer Verhagen een standpunt te formuleren waarin met name wordt ingegaan op de discrepantie tussen de Wet op het Nederlanderschap en de huidige naturalisatiepraktijk.

Het is mij uiteraard niet ontgaan dat het wetsvoorstel 23 029 tot wijziging van de Wet op het Nederlanderschap, de zg. eerste tranche, in de Eerste Kamer op bezwaren stuit. Ik onderzoek dan ook thans intensief de mogelijkheden van een gewijzigde opzet, die op de steun van beide Kamers kan rekenen. Vanzelfsprekend heb ik onderkend dat een en ander gevolgen kan hebben voor het thans geldende naturalisatiebeleid zoals dat bij circulaire van 20 december 1991 is vastgelegd. Naar het mij voorkomt zouden de hoofdlijnen van een gewijzigd beleid moeten meebrengen, dat de verzoeker om naturalisatie in het algemeen weer afstand zal moeten doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit, zoals is bepaald in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Artikel 9 biedt de mogelijkheid om van deze verplichting vrijstelling te geven.

Ik stel mij voor in een circulaire ter vervanging van de bovengenoemde circulaire de doelgroepen te bepalen, waarvoor deze vrijstelling van de verplichting tot het doen van afstand naar mijn mening in ieder geval zal dienen te gelden. Het gaat daarbij om

a. personen, die tot de doelgroepen van het Tweede Protocol bij het Verdrag van Straatsburg behoren,

b. personen, die op grond van de wetgeving van het land van hun oorspronkelijke nationaliteit of de daar geldende praktijk geen afstand kunnen doen dan wel die nationaliteit van rechtswege verliezen,

c. personen, die als vluchteling erkend zijn,

d. personen, in wier situatie het doen van afstand onevenredige hardheid zou betekenen, zoals wanneer het land van herkomst als voorwaarde voor het doen van afstand stelt, dat de dienstplicht moet zijn vervuld of afgekocht, of in geval van groot materieel verlies.

Alle inspanning is thans gericht op het opstellen van deze nieuwe circulaire. Wat betreft de datum van inwerkingtreding van deze circulaire merk ik op dat rekening moet worden gehouden met enige tijd voor instructie en scholing van de ambtenaren die belast zijn met de uitvoering van het beleid. Zoals bekend zijn de gemeenten belast met het uitvoeringsbeleid zoals dus ook met de gemeenten moet worden overlegd. Zodra ik de datum van inwerkingtreding kan vaststellen zal ik u daarover informeren.

Volledigheidshalve zij nog medegedeeld dat ik bij brief van heden de Voorzitter van de Eerste Kamer gevraagd heb om aanhouding van de behandeling van wetsvoorstel 23 029.

Gezien de samenhang met wetsvoorstel 23 594, de z.g. tweede tranche, verzoek ik tevens uw Kamer om aanhouding van de behandeling van dit wetsvoorstel.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Naar boven