23 580
Nieuwe regelen ter bescherming van natuur en landschap (Natuurbeschermingswet 1994)

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 27 juli 1995

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

De onderdelen b en c van artikel 1 vervallen, onder vernummering van de onderdelen d tot en met h tot b tot en met f.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid vervallen de woorden «natuurmonumenten of», alsmede de woorden «beschermd natuurmonument onderscheidenlijk».

b. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

C

Hoofdstuk II vervalt.

D

Het opschrift van paragraaf 1 van Titel 1 van Hoofdstuk IV vervalt.

E

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.

2. In het tot derde lid vernummerde vierde lid wordt «derde lid» vervangen door: tweede lid.

F

Artikel 19 vervalt.

G

Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20

1. Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 18, eerste lid, is de in paragraaf 3.5.6. van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing. De artikelen 3:19, tweede lid, onderdeel a, en 3:21 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Alvorens toepassing te geven aan artikel 3:30, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geeft Onze Minister van het voornemen tevens schriftelijk kennis aan de eigenaren en hypothecaire schuldeisers.

3. In afwijking van artikel 3:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden bedenkingen tegen het ontwerp-besluit ingebracht bij gedeputeerde staten.

4. Binnen vier maanden na afloop van de in artikel 3:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde periode zenden gedeputeerde staten de ingekomen schriftelijke bedenkingen, vergezeld van hun beschouwingen, aan Onze Minister. Op verzoek van gedeputeerde staten kan Onze Minister de in de eerste volzin bedoelde termijn met acht weken verlengen.

H

In artikel 21, eerste en tweede lid, wordt de zinsnede «de artikelen 20, 22 en 23» telkens vervangen door: de artikelen 20 en 23.

I

Artikel 22 vervalt.

J

In artikel 23 wordt de zinsnede «de beschouwingen en het advies, bedoeld in artikel 22, eerste onderscheidenlijk derde lid, heeft ontvangen dan wel de krachtens dat artikel geldende termijnen zijn verstreken» vervangen door: de beschouwingen, bedoeld in artikel 20, vierde lid, heeft ontvangen dan wel de krachtens dat artikellid geldende termijnen zijn verstreken.

K

In artikel 24, eerste lid, vervallen de woorden «en organen».

L

Artikel 26 en paragraaf 2 van Titel 1 van Hoofdstuk IV vervallen.

M

Artikel 35 vervalt.

N

Artikel 36 komt te luiden:

Artikel 36

1. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten of in strijd met de bij een vergunning gestelde voorschriften of beperkingen in een beschermd natuurmonument handelingen te verrichten, te doen verrichten of de gedogen, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren.

2. Als schadelijke handelingen worden in elk geval aangemerkt handelingen die de in het besluit tot aanwijzing als beschermd natuurmonument vermelde wezenlijke kenmerken van het beschermde natuurmonument aantasten.

3. Het in het eerste lid bedoelde verbod is tevens van toepassing op handelingen als bedoeld in dat lid, die buiten het beschermd natuurmonument kunnen worden verricht en die zijn vermeld in het besluit tot aanwijzing als beschermd natuurmonument, bedoeld in artikel 18, of een besluit tot voorlopige aanwijzing, bedoeld in artikel 21. Bij de vermelding van handelingen kunnen beperkingen worden gesteld en uitzonderingen worden opgenomen met betrekking tot het tijdvak waarin, de omstandigheden waaronder, de doeleinden waarvoor en met betrekking tot de personen door wie zij worden verricht.

4. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op handelingen die worden verricht overeenkomstig een beheersplan als bedoeld in artikel 37.

O

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt de zinsnede «Het bevoegd gezag kan» vervangen door: Gedeputeerde staten kunnen.

b. In het tweede lid wordt de zinsnede «het bevoegd gezag» vervangen door: gedeputeerde staten.

c. In het derde lid wordt de zinsnede «Het bevoegd gezag brengt» vervangen door «Gedeputeerde staten brengen» en wordt na «ter kennis van» ingevoegd:

Onze Minister en van.

d. Het vierde en vijfde lid vervallen, onder vernummering van het zesde lid tot vierde lid.

P

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het derde lid wordt de zinsnede «het bevoegd gezag» vervangen door: gedeputeerde staten.

b. In het vierde lid wordt de zinsnede «Het bevoegd gezag kan» vervangen door: Gedeputeerde staten kunnen.

Q

In artikel 39 wordt de zinsnede «Het bevoegd gezag kan» vervangen door: Gedeputeerde staten kunnen.

R

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt de zinsnede «het bevoegd gezag» vervangen door: gedeputeerde staten.

b. In het derde lid wordt de zinsnede «Het bevoegd gezag gaat» vervangen door: Gedeputeerde staten gaan.

S

In artikel 41, eerste lid, wordt de zinsnede «het bevoegd gezag» vervangen door: gedeputeerde staten.

T

In artikel 47 vervalt de zinsnede «de raad alsmede».

U

Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt de zinsnede «Tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 18, eerste lid, 21, 25, 27, eerste lid, 29, 33, 50, 61 en 62, derde lid,» vervangen door: Tegen een besluit op grond van deze wet.

b. In het tweede lid wordt de zinsnede «de artikelen 25, 33 en 61, eerste lid,» vervangen door: de artikelen 25 en 61, eerste lid.

V

Artikel 59 komt te luiden:

Artikel 59

Onze Minister doet een besluit als bedoeld in artikel 18, eerste lid, alsmede een besluit als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onverwijld inschrijven in de openbare registers, bedoeld in artikel 16, Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, indien binnen de daarvoor geldende termijnen geen bezwaar of beroep is ingesteld of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.

W

Het opschrift van Hoofdstuk IX komt te luiden:

HOOFDSTUK IX. PROCEDURE VERGUNNINGVERLENING

X

Artikel 61, wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid komt te luiden:

2. Gedeputeerde staten kunnen de termijn eenmaal met dertien weken verlengen. Van zodanige verlenging wordt mededeling gedaan aan de aanvrager en aan burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 63.

b. Toegevoegd wordt een vierde lid, luidende:

4. Van een besluit tot verlening, wijziging of intrekking van een vergunning als bedoeld in artikel 36 wordt door gedeputeerde staten kennis gegeven in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze. Volstaan kan worden met vermelding van de zakelijke inhoud.

Y

Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.

b. Het tot eerste lid vernummerde tweede lid komt te luiden:

1. Gedeputeerde staten zenden een afschrift van het verzoek om vergunning en van de ontvangstbevestiging aan burgemeester en wethouders van de gemeenten, waarin de handeling waarvoor vergunning wordt gevraagd, zal geschieden, alsmede aan Onze Minister.

c. In het tot tweede lid vernummerde derde lid wordt de zinsnede «Gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders onderscheidenlijk burgemeester en wethouders» vervangen door «Burgemeester en wethouders» en wordt de zinsnede «het tot verlening van de vergunning bevoegd orgaan» vervangen door: gedeputeerde staten.

Z

Artikel 64 vervalt.

AA

Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Onze Minister kan, indien dat in het algemeen belang geboden is, gedeputeerde staten een aanwijzing geven ter zake van het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een vergunning, een reeds verleende vergunning, een beheersplan als bedoeld in artikel 37, en een verklaring als bedoeld in artikel 8.39b van de Wet milieubeheer.

b. In het vierde lid wordt de zinsnede «het in het eerste lid bedoelde besluit» vervangen door: het besluit waarop de aanwijzing betrekking had.

BB

De artikelen 67 en 68 vervallen.

CC

Artikel 70 komt te luiden:

Artikel 70

1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent het verlenen van bijdragen voor het richten of mederichten van de bedrijfsvoering van landbouwbedrijven, binnen daartoe aangewezen gebieden, op het beheer van natuur en landschap.

2. In de regeling, bedoeld in het eerste lid, kunnen aan gedeputeerde staten van de provincies taken ter uitvoering daarvan worden opgedragen.

DD

Het opschrift van Hoofdstuk XI komt te luiden «HOOFDSTUK XI. TOEZICHT», waarna de aanduiding van Titel 1 vervalt.

EE

Artikel 71 komt te luiden:

Artikel 71

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast:

a. de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren;

b. de door Onze Minister van Justitie op grond van artikel 17 van de Wet op de economische delicten met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten belaste ambtenaren; en

c. de bij besluit van gedeputeerde staten aangewezen ambtenaren.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

FF

Titel 2 en Titel 3 van Hoofdstuk XI vervallen.

GG

Artikel 93 komt te luiden:

Artikel 93

Onze Minister, alsmede gedeputeerde staten, kan onderscheidenlijk kunnen ambtenaren aanwijzen die toegang hebben tot alle natuurmonumenten voor zover dat voor de uitvoering van hun taak nodig is.

HH

Artikel 96 komt te luiden:

Artikel 96

1. Besluiten, die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn genomen op grond van artikel 8, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet worden afgehandeld overeenkomstig artikel 9 van genoemde wet.

2. Besluiten die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn genomen op grond van artikel 8, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet gelden als besluiten die zijn genomen op grond van artikel 21, eerste lid, van deze wet, met dien verstande dat zodanige besluiten worden afgehandeld overeenkomstig artikel 9 van de Natuurbeschermingswet.

3. Besluiten als bedoeld in artikel 18, die met inachtneming van het eerste lid worden genomen vermelden de in artikel 36, derde lid, van deze wet bedoelde handelingen.

II

Artikel 97 komt te luiden:

Artikel 97

1. Ten aanzien van het nemen van besluiten omtrent voor de datum van inwerkingtreding van deze wet ingediende verzoeken om vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 12 onderscheidenlijk 16, tweede lid, onderdeel c, van de Natuurbeschermingswet, blijft genoemde wet van toepassing totdat de bezwaar- of beroepstermijn is verstreken dan wel, indien beroep is ingesteld, onherroepelijk op het beroep is beslist.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op voor de datum van inwerkingtreding van deze wet ingediende verzoeken om vergunning voor het verrichten van handelingen in een staatsnatuurmonument als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet.

JJ

Artikel 98 komt te luiden:

Artikel 98

Ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen tegen een besluit dat voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is bekendgemaakt, alsmede ten aanzien van de behandeling van bezwaar of beroep dat voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is gemaakt onderscheidenlijk is ingesteld, blijft de Natuurbeschermingswet van toepassing.

KK

Artikel 99 komt te luiden:

Artikel 99

Ten aanzien van beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, respectievelijk artikel 21, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet, die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet als zodanig zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet, geldt in afwijking van artikel 36, derde lid, van deze wet het verbod van artikel 36, eerste lid, van deze wet voor in dat artikellid bedoelde schadelijke handelingen die buiten het beschermde natuurmonument of staatsnatuurmonument worden verricht zonder dat deze handelingen vermeld zijn in het besluit tot aanwijzing.

LL

Artikel 101 komt te luiden:

Artikel 101

Ten aanzien van voor de datum van inwerkingtreding van deze wet genomen besluiten tot toepassing van bestuursdwang en de daaruit voortvloeiende uitvoering van werken als bedoeld in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Natuurbeschermingswet, blijft genoemde wet van toepassing.

MM

De artikelen 102 tot en met 105 vervallen.

NN

Artikel 106 komt te luiden:

Artikel 106

De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 1a, onder 2°, vervalt de zinsnede betreffende de Natuurbeschermingswet en wordt in de opsomming ingevoegd: de Natuurbeschermingswet..., de artikelen 36, eerste en derde lid, 37, vijfde lid, 40, tweede lid, 41, tweede lid, 78, eerste lid, 92, eerste lid, en 100.

OO

Artikel 108 wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel A vervalt na de aanhef het opschrift «Artikel 4.3» en wordt voor de tekst het cijfer 4 geplaatst.

b. In onderdeel B vervalt de zinsnede «, alsmede de aanduiding tussen de haakjes».

c. Onderdeel D komt te luiden:

D

Artikel 1.2, vijfde lid, tweede volzin, komt te luiden: Ten aanzien van gebieden als bedoeld in artikel 70 van de Natuurbeschermingswet..., houdt de verordening geen regels in die betrekking hebben op de agrarische bedrijfsvoering voor zover voor het richten of mederichten daarvan op het beheer van natuur en landschap vergoedingen kunnen worden verleend als bedoeld in dat artikel.

d. Onderdeel E komt te luiden:

E

Artikel 8.27 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na de eerste volzin ingevoegd: In gevallen als bedoeld in artikel 8.39b geeft Onze Minister een aanwijzing niet dan na overleg met het krachtens de Natuurbeschermingswet... bevoegde gezag.

2. Toegevoegd wordt een vierde lid, luidende:

4. Indien het bevoegd gezag niet binnen de door. Onze Minister bij de in het eerste lid bedoelde aanwijzing gestelde termijn aan de aanwijzing gehoor geeft, dan wel daaraan niet naar behoren gevolg geeft, neemt Onze Minister het besluit waarop de aanwijzing betrekking had.

e. Onderdeel F wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 8.39a, eerste lid, wordt de zinsnede «waarin handelingen worden verricht die zijn vermeld in een opsomming als bedoeld in artikel 19 van de Natuurbeschermingswet...» vervangen door: waarin handelingen als bedoeld in artikel 36 van de Natuurbeschermingswet... worden verricht.

2. In het tweede lid van artikel 8.39a wordt de zinsnede «de artikelen 35 en 36» vervangend door: artikel 36.

f. Onderdeel G vervalt.

g. In onderdeel H vervalt in artikel 13.12 in de eerste volzin de zinsnede «overeenkomstig artikel 67, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet...» en vervalt de tweede volzin.

PP

Artikel 109 komt te luiden:

Artikel 109

1. De Natuurbeschermingswet (Stb. 1967, 527) wordt ingetrokken.

2. Na de inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling op artikel 70, eerste lid, van deze wet.

QQ

In artikel 111 wordt na het woord «tijdstip» ingevoegd: , dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Toelichting

De in de nota van wijziging opgenomen wijzigingen van het wetsvoorstel hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

1. Wijzigingen in verband met de voorstellen voor een gewijzigde taakverdeling tussen rijk en provincies bij de toepassing van de Natuurbeschermingswet als gevolg van de afspraken met provincies over de nadere uitwerking van het DI-akkoord. Dit betreft de onderdelen B, D, E, L, M, O, P, Q, R, S, V, X, Y, AA, GG, EE, FF en GG;

2. Vervallen van de limitatieve lijst van schadelijke handelingen. Dit betreft de onderdelen F, N, MM (met uitzondering van het vervallen van artikel 102), en OO, onder e;

3. Van toepassing verklaren van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betreft de onderdelen G tot en met K;

4. Advisering. Dit betreft de onderdelen A (vervallen van artikel 1, onderdeel c), G, T, Z, BB, MM (vervallen van artikel 102), en OO, onder g;

5. Aanpassing van het overgangsrecht. Dit betreft de onderdelen HH tot en met LL en PP;

6. Wijzigingen van redactionele en wetstechnische aard. Dit betreft de onderdelen A (vervallen van artikel 1, onderdeel b), W, U, DD, OO, onder a, b, d, en f, en QQ.

De motivering van de wijzigingen is voor het overgrote deel opgenomen in de memorie van antwoord. Ik moge voor wat betreft de hiervoor onder 1 tot en met 4 genoemde onderwerpen daarnaar verwijzen. Op een aantal onderdelen zal ik hierna ingaan. Tevens behoeven enkele aanpassingen in het overgangsrecht nadere toelichting.

De redactionele en wetstechnische wijzigingen betreffen een aantal verbeteringen, die mijns inziens voor zich zelf spreken.

Onderdeel G van de nota van wijziging betreft het van toepassing verklaren van de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht op een besluit tot aanwijzing als beschermd natuurmonument.

De procedure verloopt dan als volgt. Op grond van artikel 3:30, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 20 van dit wetsvoorstel dient van het voornemen tot het nemen van een besluit kennis te worden gegeven aan de betrokken andere bestuursorganen en eigenaren en hypothecaire schuldeisers. Zij worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze daaromtrent kenbaar te maken.

Vervolgens dient op grond van artikel 3:30, eerste lid, van een ontwerp-besluit mededeling te worden gedaan door terinzagelegging en onder meer publikatie in de Staatscourant. Op grond van artikel 3:32 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 20, derde lid, van dit wetsvoorstel kan een ieder zijn bedenkingen inbrengen bij gedeputeerde staten. Gedeputeerde staten zenden op grond van artikel 20, vierde lid, van dit wetsvoorstel, de bedenkingen, vergezeld van hun beschouwingen aan de minister.

Binnen een jaar na de terinzagelegging van het ontwerp-besluit dient de minister te besluiten omtrent aanwijzing als beschermd natuurmonument.

De onderdelen H, I, en J van de nota van wijziging betreffen aanpassingen in verband met het in onderdeel G nieuw voorgestelde artikel 20.

Onderdeel K van de nota van wijziging betreft eveneens een aanpassing in verband met het van toepassing verklaren van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van artikel 3:44, eerste lid, van die wet dient reeds van een besluit omtrent aanwijzing als beschermd natuurmonument mededeling te worden gedaan aan de betrokken bestuursorganen.

In onderdeel N van de nota van wijziging is de nieuw voorgestelde regeling van de vergunningplicht geregeld. Het voorgestelde artikel 36, eerste, tweede en vierde lid, regelt vergunningplicht voor schadelijke handelingen binnen beschermde natuurmonumenten. Het derde lid bevat de regeling van de limitatieve lijst voor schadelijke handelingen buiten beschermde natuurmonumenten, zoals die was opgenomen in artikel 19, tweede lid, van het wetsvoorstel. Daarmee kan artikel 19 vervallen. Dit is gebeurd in onderdeel F van de nota van wijziging.

Onderdeel U, onder a, van de nota van wijziging betreft een redactionele aanpassing van artikel 58, eerste lid, in verband met de inwerkingtreding op 17 mei 1995 van het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht alsmede nadere aanpassing van een aantal wetten aan de Algemene wet bestuursrecht (Leemtewet Awb, Stb. 250). Bij die Leemtewet is artikel 19, eerste lid, van de huidige Natuurbeschermingswet, waar geregeld is tegen welke besluiten bezwaar en beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State mogelijk is, gewijzigd. In plaats van een opsomming van artikelen, geldt op grond van de wijziging in de Leemtewet de algemene formulering dat tegen besluiten op grond van de Natuurbeschermingswet beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak mogelijk is.

De in onderdeel W van de nota van wijziging opgenomen aanpassing beoogt Hoofdstuk IX te voorzien van een opschrift dat de inhoud van dat hoofdstuk beter weergeeft.

Onderdeel AA van de nota van wijziging bevat een redactionele aanpassing van artikel 65 van het wetsvoorstel in verband met het de gewijzigde taakverdeling tussen rijk en provincies. In het nieuw voorgestelde artikel 65, eerste lid, is de bevoegdheid van de minister om provincies een aanwijzing te geven met betrekking tot zowel het nemen van besluiten omtrent vergunningen als met betrekking tot het afgeven van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.39b van de Wet milieubeheer opgenomen. Daarmee kan artikel 68 van het wetsvoorstel vervallen, hetgeen in onderdeel BB van de nota van wijziging is gebeurd.

Toegevoegd is de bevoegdheid voor de minister om evenals bij vergunningen een aanwijzing ten aanzien van beheersplannen als bedoeld in artikel 37 te geven. Op grond van een beheersplan kunnen immers handelingen ten behoeve van beheer worden toegestaan, waarvoor anders vergunning nodig zou zijn.

In onderdeel CC is een nieuw geformuleerde rechtsgrond voor het verlenen van bijdragen voor het richten of mederichten van de agrarische bedrijfsvoering op het beheer van natuur en landschap opgenomen. Op grond van het tweede lid is, in lijn met de afspraken die ik met provincies inzake de uitwerking van het DI-akkoord heb gemaakt, bepaald, dat gedeputeerde staten daarbij uitvoeringstaken kunnen worden opgedragen. De in het derde lid van artikel 70, van het wetsvoorstel opgenomen mogelijkheid tot het horen van de commissie beheer landbouwgronden over de nadere regels inzake het verlenen van vergoedingen voor het richten of mederichten van de agrarische bedrijfsvoering op het beheer van natuur en landschap, komt te vervallen. Dit volgt uit het beleid dat gericht is op het niet langer opnemen van adviesverplichtingen terzake van algemene regelgeving. Uiteraard kan, indien daartoe aanleiding is, ook zonder wettelijke bepaling de desbetreffende commissie ingeschakeld worden.

De voorstellen om de provincies met de uitvoeringstaken op grond van de Natuurbeschermingswet te belasten, brengen mee dat ook het toezicht naar provincies overgaat. In onderdeel EE van de nota van wijziging is een wijziging van artikel 71 van het wetsvoorstel opgenomen, op grond waarvan gedeputeerde staten bij toezichthoudende ambtenaren kunnen aanwijzen. In verband met het onder de Wet op de economische delicten brengen van overtredingen van bepalingen van de Natuurbeschermingswet is tevens bepaald dat ook ambtenaren, belast met de opsporing van bij de Wet economische delicten strafbaar gestelde feiten als toezichthoudende ambtenaren kunnen worden aangewezen.

Nu bevoegdheden met betrekking tot de uitvoering, het toezicht en de handhaving in het kader van de Natuurbeschermingswet naar provincies overgaan, kunnen de in het wetsvoorstel in Hoofdstuk XI, Titel 2 en 3, opgenomen bevoegdheden van de minister tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom vervallen. Hierin voorziet onderdeel FF van de nota van wijziging. De provinciale besturen beschikken op grond van de Provinciewet reeds over deze bevoegdheden.

De onderdelen HH tot en met LL en onderdeel PP bevatten enkele aanpassingen en aanvullingen van het overgangsrecht.

Onderdeel HH bevat een nieuwe redactie van artikel 96 van het wetsvoorstel. Het voorgestelde nieuwe tweede lid van artikel 96 voorziet er in dat op grond van artikel 8, tweede lid, van de huidige Natuurbeschermingswet genomen besluiten tot voorlopige aanwijzing als beschermd natuurmonument een rechtsgrondslag krijgen in artikel 21, eerste lid van dit wetsvoorstel en voorts dat die besluiten volgens de procedure van de huidige wet worden afgehandeld. Het voorgestelde nieuwe derde lid van artikel 96 bepaalt, dat de definitieve besluiten omtrent aanwijzing, die na inwerkingtreding van het wetsvoorstel worden vastgesteld, maar waarvan de het besluit tot aanwijzing in overweging vóór dat tijdstip viel, de in het voorgestelde artikel 36, derde lid bedoelde limitatieve lijst van schadelijke handelingen voor de externe werking bevatten.

Het in onderdeel II van de nota van wijziging voorgestelde nieuwe artikel 97 betreft enerzijds enkele wetstechnische verbeteringen. Daarnaast voorziet het voorgestelde tweede lid van artikel 97 tevens in een overgangsregeling voor verzoeken omtrent vergunningen voor het verrichten van handelingen in een staatsnatuurmonument. De in artikel 97 opgenomen overgangsregeling betekent dat aanvragen voor vergunningen, die zijn ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Natuurbeschermingswet, door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij worden afgehandeld.

Hetzelfde geldt voor de afhandeling van bezwaar en beroep. Daartoe bevat het in onderdeel JJ van de nota van wijziging voorgestelde nieuwe artikel 98 een regeling. Indien op het moment dat dit wetsvoorstel in werking treedt, tegen een besluit op grond van de huidige wet nog bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, dan dient dit bezwaar gemaakt te worden bij, danwel dient het beroep ingesteld te worden tegen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. In zoverre blijft de minister de bevoegde instantie ten aanzien van die besluiten. Vanaf het moment dat de besluiten onherroepelijk zijn geworden, worden de besluiten geacht te zijn genomen op grond van de nieuwe Natuurbeschermingswet. Dat betekent dat dan gedeputeerde staten de bevoegde instantie zijn inzake besluiten omtrent vergunning. Gedeputeerde staten zijn dan bevoegd een verleende vergunning in te trekken of te wijzigen.

In onderdeel KK van de nota van wijziging is voorzien in een nieuw artikel 99. Het in het wetsvoorstel opgenomen artikel 99 kan in verband met het vervallen van de limitatieve lijst van schadelijke handelingen vervallen. Het voorgestelde nieuwe artikel 99 beoogt de huidige externe werking voor bestaande beschermde natuurmonumenten te waarborgen, zonder dat daarvoor alsnog limitatieve lijsten dienen te worden opgesteld.

Onderdeel LL van de nota van wijziging bevat een nieuw artikel 101 in verband met het vervallen van de bepalingen omtrent het toepassen van bestuursdwang door de minister, waaronder artikel 82 van het wetsvoorstel (zie onderdeel FF van de nota van wijziging). Met het voorgestelde nieuwe artikel 101 wordt bereikt dat vanwege de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op grond van de huidige Natuurbeschermingswet genomen besluiten tot toepassing van bestuursdwang en de ter uitvoering daarvan te nemen maatregelen hun grondslag in de huidige wet behouden.

Onderdeel NN van de nota van wijziging bevat een nieuw artikel 106. Behalve een wetstechnische verbetering betreft het een aanvulling van de opsomming van overtredingen die in de Wet op de economische delicten als economisch delict worden aangemerkt. Het betreft overtreding van de in artikel 40, tweede lid, opgenomen plicht voor de eigenaar en gebruiker om het treffen van maatregelen door het bevoegd gezag te gedogen, de in artikel 41, tweede lid, opgenomen plicht voor eigenaar en gebruiker om het aanbrengen van kentekenen in een beschermd natuurmonument te gedogen, alsmede de in artikel 100 opgenomen plicht voor eigenaar en gebruiker om de op grond van de huidige Natuurbeschermingswet aangebrachte kentekenen te gedogen.

Onderdeel OO bevat enkele aanpassingen in de in artikel 108 van het wetsvoorstel opgenomen wijziging van de Wet milieubeheer. De aanpassingen onder a en b en d tot en met g zijn wetstechnisch van aard.

Met de aanpassing onder e worden de wijzigingen in artikel 8.27 van de Wet milieubeheer, die zijn opgenomen in onderdeel E en G van artikel 108 van het wetsvoorstel, hij elkaar gevoegd, met een kleine redactionele aanpassing van het aan artikel 8.27 toe te voegen vierde lid.

De aanpassing onder c beoogt in de eerste plaats het laten vervallen van artikel 8.11, vijfde lid, van de Wet milieubeheer. Voor de motivering daarvoor moge ik verwijzen naar de memorie van antwoord bij artikel 108. Daarnaast voorziet de aanpassing onder c in wijziging van artikel 1.2, vijfde lid, laatste volzin, die tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Milieubeleidsplanning en milieukwaliteitseisen (Kamerstukken II 1990/91, 21 163) door aanvaarding van het amendement Esselink (Kamerstukken II 1990/91, 21 163, nr. 35) in de Wet milieubeheer is opgenomen. Deze wijziging betreft de wetstechnische reparatie van genoemd amendement.

Ik ben daar in hoofdstuk II, paragraaf 2 van de memorie van antwoord op ingegaan.

De in onderdeel PP van de nota van wijziging opgenomen toevoeging van een tweede lid aan artikel 109 van het wetsvoorstel beoogt een nieuwe grondslag te geven aan de bestaande, op artikel 25a van de huidige Natuurbeschermingswet gebaseerde Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling (Stcrt. 1995, 95).

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J.J. van Aartsen

Naar boven