nr. 26
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 36 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Een krachtens het zesde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur
treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van
het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld
mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.
Toelichting
Artikel 36, zesde lid, van het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om bij
algemene maatregel van bestuur handelingen in met name genoemde beschermde
natuurmonumenten aan te wijzen waarvoor de Minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij bevoegd gezag is terzake van de vergunningverlening.
Bij de onderhavige nota van wijziging wordt voorgesteld een voorhangbepaling
in het wetsvoorstel op te nemen ten aanzien van deze maatregel van bestuur.
Hiertoe wordt voorgesteld een zevende lid aan artikel 36 toe te voegen. Op
deze wijze kan het parlement in kennis worden gesteld van, en zonodig met
de regering overleggen over, de bij algemene maatregel van bestuur geregelde
materie voordat deze maatregel in werking treedt.
Ingevolge de huidige Natuurbeschermingswet is de Minister van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij bevoegd tot het verlenen van vergunningen. Op grond
van het onderhavige wetsvoorstel worden de provincies in algemene zin belast
met de vergunningverlening. In gevallen waarin sprake is van bijzondere activiteiten
van nationaal belang is het echter wenselijk dat de Minister van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij vergunningverlenend orgaan blijft.
Vergunningverlening op centraal niveau is in die gevallen aangewezen omdat
veelal ook andere vergunningen, verleend op Rijksniveau nodig zijn. Coördinatie
op Rijksniveau is in die gevallen noodzakelijk en bevordert een efficiënte
besluitvorming.
In dit kader kunnen als voorbeelden worden genoemd dijkversterkingen,
de aanleg van buisleidingen voor olie en gas en olie- en gaswinning,
zoals in de Waddenzee. Ook grootschalige infrastructurele activiteiten van
nationaal belang, zoals de aanleg van een eventuele Tweede Maasvlakte, zouden
in aanmerking komen voor vergunningverlening op Rijksniveau.
Bovengenoemde handelingen zijn veelal ingrijpend en grootschalig van aard.
Zij vinden plaats in of nabij gebieden die voor de natuur van bijzondere betekenis
zijn en waarvoor het Rijk een specifieke verantwoordelijkheid heeft. Bij dit
soort handelingen, waarbij grote publieke belangen aan de orde zijn, komt
het spanningsveld tussen economische belangen en het natuurbelang vaak zeer
nadrukkelijk tot uiting. Voor een goede afstemming en afweging van alle betrokken
belangen is het in die gevallen gewenst dat de vergunningverlening op centraal
niveau berust. Dit neemt niet weg dat de provincies zorgvuldig zullen worden
betrokken bij het besluitvormingsproces.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen