23 580
Nieuwe regelen ter bescherming van natuur en landschap (Natuurbeschermingswet 19..)

nr. 12
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 1 april 1997

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 25, tweede lid, wordt de zinsnede «Artikel 18, derde en vierde lid,» vervangen door: Artikel 18, tweede en derde lid,.

B

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten of, ten aanzien van handelingen als bedoeld in het zesde lid, van Onze Minister, in een beschermd natuurmonument handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren, dan wel in strijd met de bij een vergunning gestelde voorschriften of beperkingen handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen.

2. Onder vernummering van de leden drie en vier tot vier en vijf, wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

3. Voorzover een vergunning als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op het verrichten, doen verrichten of gedogen van handelingen die significante gevolgen kunnen hebben voor het natuurschoon, de natuurwetenschappelijke betekenis of voor dieren of planten in een beschermd natuurmonument, wordt deze slechts verleend indien met zekerheid vaststaat dat die handelingen de natuurlijke kenmerken van het beschermde natuurmonument niet aantasten, tenzij zwaarwegende openbare belangen tot het verlenen van een vergunning noodzaken.

3. In het tot vijfde lid vernummerde vierde lid wordt de zinsnede «Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing» vervangen door: Dit artikel is niet van toepassing.

4. Na het tot vijfde lid vernummerde vierde lid wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:

6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen terzake van bij die maatregel genoemde beschermde natuurmonumenten handelingen worden aangewezen waarvoor een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend door Onze Minister.

C

In artikel 38, vierde lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «naar zijn oordeel» vervangen door: naar hun oordeel.

D

Onder toevoeging van het lidnummer «1» voor de bestaande tekst, wordt aan artikel 39 een tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Artikel 37, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

E

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid worden de woorden «Gedeputeerde staten kunnen» vervangen door: Het orgaan dat tot verlening van de vergunning bevoegd is, kan.

2. In het derde lid worden de woorden «gedeputeerde staten» vervangen door: het orgaan dat tot verlening van de vergunning bevoegd is.

F

Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot deze voorschriften en beperkingen nadere regels worden gesteld.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

G

Artikel 63 komt te luiden:

Artikel 63

1. Indien Onze Minister bevoegd is tot verlening van een vergunning zendt hij een afschrift van het verzoek om een vergunning en van de ontvangstbevestiging aan gedeputeerde staten van de provincies en burgemeester en wethouders van de gemeenten, waarin de handeling, waarvoor de vergunning wordt verlangd, zal geschieden.

2. Indien gedeputeerde staten bevoegd zijn tot verlening van een vergunning zenden zij een afschrift van de stukken, bedoeld in het eerste lid, aan burgemeester en wethouders van de gemeenten, bedoeld in het eerste lid, alsmede aan Onze Minister.

3. Gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders, kunnen binnen acht weken na de op de ontvangstbevestiging vermelde datum bij het tot verlening van de vergunning bevoegd orgaan hun zienswijze naar voren brengen.

H

Na artikel 78 wordt een nieuw artikel 78a ingevoegd, luidende:

Artikel 78a

Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde, terzake van handelingen waarvoor hij ingevolge artikel 36, zesde lid, bevoegd is vergunning te verlenen.

I

In artikel 94, eerste lid, vervalt het nummer «79».

J

In de artikelen 96, derde lid, en 99 worden de woorden «artikel 36, derde lid,» vervangen door: artikel 36, vierde lid,.

K

In artikel 106 wordt de zinsnede «de artikelen 36, eerste en derde lid,» vervangen door: de artikelen 36, eerste en vierde lid,.

Toelichting

Onderdeel A

Dit onderdeel betreft een redactionele aanpassing.

Onderdeel B

In het voorgestelde artikel 36, eerste lid, wordt rekening gehouden met het voorstel de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in bepaalde gevallen vergunning te laten verlenen, in plaats van gedeputeerde staten. Het zal daarbij gaan om vergunningen voor het verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen handelingen in de Waddenzee. In dit verband zij verwezen naar paragraaf 1.4 van het algemeen deel van deze nota. Om een basis te creëren voor het bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen van handelingen wordt voorgesteld aan artikel 36 een zesde lid toe te voegen. Omdat in de Waddenzee meerdere beschermde natuurmonumenten zijn gelegen, wordt voorgesteld de Waddenzee als zodanig niet met name in de wet te noemen, maar bij voornoemde maatregel van bestuur aan te geven om welke natuurmonumenten het gaat. Daarbij zal aansluiting worden gezocht bij de monumenten gelegen in het Waddenzeegebied die in de PKB Waddenzee zijn aangegeven.

Het nieuwe derde lid van artikel 36 wordt voorgesteld om de criteria uit de Habitatrichtlijn en daarmee het voorzorgsbeginsel wettelijk vast te leggen. Ingevolge artikel 36, eerste lid, geldt een algemene vergunningplicht voor mogelijk schadelijke handelingen in een beschermd natuurmonument.

Het nieuwe derde lid van artikel 36 ziet in het bijzonder op handelingen die significante gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden. Voor deze handelingen kan, indien niet zeker is dat ze de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet aantasten, slechts vergunning worden verleend indien er zwaarwegende openbare belangen bestaan die het verlenen van zo'n vergunning noodzakelijk maken. Deze bepaling strekt tot implementatie van artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn.

De bijzondere afweging die in het derde lid van artikel 36 voor handelingen met significante gevolgen wordt geschetst, betekent noch dat voor handelingen die minder ingrijpend van aard geen vergunning behoeft te worden aangevraagd, noch dat voor deze handelingen automatisch vergunning wordt verleend. Steeds zal bij de beoordeling van een vergunningaanvraag een belangenafweging moeten plaatsvinden waarbij het belang van bescherming van natuurwaarden uit de aard der zaak zwaar weegt.

Onderdeel C

In artikel 38, vierde lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «naar zijn oordeel» vervangen door: naar hun oordeel, aangezien gedeputeerde staten bevoegd zijn kennis te geven dat het beheersplan niet wordt verlengd.

Onderdeel D

Artikel 39, tweede lid, verklaart artikel 37, derde lid, van overeenkomstige toepassing. Het is immers ook bij wijziging van een beheersplan wenselijk dat de betreffende wijziging ter kennis wordt gebracht van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, en van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het beschermd natuurmonument waarop het beheersplan betrekking heeft, is gelegen.

Onderdeel E

Ook dit onderdeel houdt verband met het feit dat wordt voorgesteld de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bevoegdheid te verlenen tot het afgeven van vergunningen voor bepaalde handelingen in de Waddenzee.

Aangezien als gevolg van dit voorstel zowel gedeputeerde staten als de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vergunningverlenend orgaan kunnen zijn, dient dit onderscheid in artikel 61 van het wetsvoorstel te worden gemaakt.

Onderdeel F

In dit onderdeel wordt voorgesteld in artikel 62, eerste lid, te bepalen dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de voorschriften en beperkingen waaronder een vergunning kan worden verleend. Van deze mogelijkheid zal onder meer gebruik kunnen worden gemaakt indien het op grond van internationale verplichtingen nodig is nadere regels te stellen ten aanzien van de aan de vergunning voor handelingen met mogelijk schadelijke gevolgen voor beschermde natuurmonumenten te verbinden voorschriften.

Onderdeel G

Voor een toelichting op dit punt wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel E.

Onderdeel H

Het nieuw ingevoegde artikel 78a regelt de bevoegdheid voor de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij om bestuursdwang te kunnen uitoefenen, in die gevallen waarin hij ook tot vergunningverlening bevoegd is. De provincies zijn op basis van de Provinciewet reeds bevoegd tot het uitoefenen van bestuursdwang in de gevallen waarin zij bevoegd zijn vergunning te verlenen.

Onderdeel I

Dit onderdeel betreft een redactionele aanpassing in verband met het vervallen van artikel 79.

Onderdelen J en K

Deze onderdelen houden verband met de vernummering van artikel 36, derde lid, tot artikel 36, vierde lid.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Naar boven