23 530 Verdragen in voorbereiding

Nr. 137 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 december 2022

Graag bied ik u, mede namens de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering, hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken tijdens de behandeling door de Tweede Kamer van het wetsvoorstel over een verdrag met de Dominicaanse Republiek inzake de afbakening van de maritieme zeegrens. Een afschrift van deze brief zal ook verzonden worden aan de Staten van Curaçao.

In de onderhandelingsfase van verdragen worden Aruba, Curaçao en Sint Maarten (hierna: «de Landen») op verschillende manieren zo vroeg mogelijk geïnformeerd. Het doel van het vroegtijdig informeren is dat de Landen al in een vroeg stadium in de totstandkomingsfase kunnen overwegen of een verdrag voor het Land relevant kan zijn en wat eventueel voor de implementatie van een verdrag nodig zou zijn.

Elk kwartaal ontvangen de Landen de periodieke lijst met ontwerpverdragen, waarop alle verdragen staan vermeld die nog niet tot stand gekomen zijn. Daarnaast ontvangt de werkgroep vroegsignalering, waarin ook een vertegenwoordiger van elk van de Landen zitting heeft, nadere informatie over de strekking van de ontwerpverdragen die nieuw op de periodieke lijst met ontwerpverdragen staan. Zodra de onderhandelingen over een verdrag gaande zijn, wordt een informerende brief toegezonden aan elk van de Landen, waarin wordt toegelicht wat het betreffende verdrag beoogt te regelen. In een later stadium, wanneer de onderhandelingen zijn afgerond, wordt aan de Landen de vraag voorgelegd of zij medegelding wensen bij een verdrag. In toenemende mate vinden bovendien virtuele overleggen plaats tussen de ministeries in Den Haag en de Landen om nader te spreken over specifieke verdragen.

Op 25 oktober jl. heb ik tijdens het Koninkrijksoverleg Buitenlandse Betrekkingen met de premiers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten kort gesproken over de onderlinge samenwerking op het gebied van verdragen. Er is een groot aantal verdragen, waarvan de medegelding door de Landen wordt gewenst, maar waarvan de medegelding nog niet is gerealiseerd. Reden hiervoor is meestal dat implementatiemaatregelen, waaronder uitvoeringswetgeving, nog niet gereed zijn. De premiers gaven alle drie aan dat het grootste struikelblok het gebrek aan institutionele capaciteit is. Dit is een probleem dat overigens breder speelt dan enkel ten aanzien van verdragen.

Gelet op de opgelopen achterstanden in de medegelding van verdragen voor de Landen ben ik een project gestart om deze achterstanden in te lopen en om te bekijken op welke wijze achterstanden in de toekomst kunnen worden voorkomen. Het project heeft niet als doel het structureel vergroten van de institutionele capaciteit in de Landen. Het project omvat concrete acties voor een intensievere verdragssamenwerking tussen de vier landen binnen het Koninkrijk, waaronder het in samenspraak met de Landen oppakken van een klein aantal verdragen waarvoor uitvoeringswetgeving nog nodig is en het vergroten van het bewustzijn onder de ministeries in Den Haag van de rol van de Landen bij verdragen. Dit laatste vindt ook aansluiting bij het voornemen van de Staatssecretaris om zich in te zetten voor het creëren van meer bewustzijn onder de ministeries van verdragen voor Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

Waar het de wens tot vergroten van de democratische controle betreft, heb ik aangegeven dat het kabinet open staat voor dialoog. In het coalitieakkoord is het voornemen opgenomen om het democratisch tekort bij de besluitvorming door de Tweede Kamer over voorstellen van rijkswet op te heffen, door ruimte te geven voor een proportionele stem van de Caribische landen. De Staatssecretaris zal dit onderwerp bespreken met de premiers tijdens een vierlandenoverleg in Sint Maarten, op 12 en 13 januari a.s. De Kamer zal over de uitkomsten van dit overleg worden geïnformeerd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra

Naar boven