Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 december 2022
Graag bied ik u, mede namens de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering,
hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
tijdens de behandeling door de Tweede Kamer van het wetsvoorstel over een verdrag
met de Dominicaanse Republiek inzake de afbakening van de maritieme zeegrens. Een
afschrift van deze brief zal ook verzonden worden aan de Staten van Curaçao.
In de onderhandelingsfase van verdragen worden Aruba, Curaçao en Sint Maarten (hierna:
«de Landen») op verschillende manieren zo vroeg mogelijk geïnformeerd. Het doel van
het vroegtijdig informeren is dat de Landen al in een vroeg stadium in de totstandkomingsfase
kunnen overwegen of een verdrag voor het Land relevant kan zijn en wat eventueel voor
de implementatie van een verdrag nodig zou zijn.
Elk kwartaal ontvangen de Landen de periodieke lijst met ontwerpverdragen, waarop
alle verdragen staan vermeld die nog niet tot stand gekomen zijn. Daarnaast ontvangt
de werkgroep vroegsignalering, waarin ook een vertegenwoordiger van elk van de Landen
zitting heeft, nadere informatie over de strekking van de ontwerpverdragen die nieuw
op de periodieke lijst met ontwerpverdragen staan. Zodra de onderhandelingen over
een verdrag gaande zijn, wordt een informerende brief toegezonden aan elk van de Landen,
waarin wordt toegelicht wat het betreffende verdrag beoogt te regelen. In een later
stadium, wanneer de onderhandelingen zijn afgerond, wordt aan de Landen de vraag voorgelegd
of zij medegelding wensen bij een verdrag. In toenemende mate vinden bovendien virtuele
overleggen plaats tussen de ministeries in Den Haag en de Landen om nader te spreken
over specifieke verdragen.
Op 25 oktober jl. heb ik tijdens het Koninkrijksoverleg Buitenlandse Betrekkingen
met de premiers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten kort gesproken over de onderlinge
samenwerking op het gebied van verdragen. Er is een groot aantal verdragen, waarvan
de medegelding door de Landen wordt gewenst, maar waarvan de medegelding nog niet
is gerealiseerd. Reden hiervoor is meestal dat implementatiemaatregelen, waaronder
uitvoeringswetgeving, nog niet gereed zijn. De premiers gaven alle drie aan dat het
grootste struikelblok het gebrek aan institutionele capaciteit is. Dit is een probleem
dat overigens breder speelt dan enkel ten aanzien van verdragen.
Gelet op de opgelopen achterstanden in de medegelding van verdragen voor de Landen
ben ik een project gestart om deze achterstanden in te lopen en om te bekijken op
welke wijze achterstanden in de toekomst kunnen worden voorkomen. Het project heeft
niet als doel het structureel vergroten van de institutionele capaciteit in de Landen.
Het project omvat concrete acties voor een intensievere verdragssamenwerking tussen
de vier landen binnen het Koninkrijk, waaronder het in samenspraak met de Landen oppakken
van een klein aantal verdragen waarvoor uitvoeringswetgeving nog nodig is en het vergroten
van het bewustzijn onder de ministeries in Den Haag van de rol van de Landen bij verdragen.
Dit laatste vindt ook aansluiting bij het voornemen van de Staatssecretaris om zich
in te zetten voor het creëren van meer bewustzijn onder de ministeries van verdragen
voor Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).
Waar het de wens tot vergroten van de democratische controle betreft, heb ik aangegeven
dat het kabinet open staat voor dialoog. In het coalitieakkoord is het voornemen opgenomen
om het democratisch tekort bij de besluitvorming door de Tweede Kamer over voorstellen
van rijkswet op te heffen, door ruimte te geven voor een proportionele stem van de
Caribische landen. De Staatssecretaris zal dit onderwerp bespreken met de premiers
tijdens een vierlandenoverleg in Sint Maarten, op 12 en 13 januari a.s. De Kamer zal
over de uitkomsten van dit overleg worden geïnformeerd.
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra