23 478
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

nr. 9
EINDVERSLAG

Vastgesteld 11 september 1995

De vaste commissie voor Justitie1 heeft, na kennisneming van de memorie van antwoord en de daarbij horende nota van wijziging, de behoefte de regering nog nadere vragen en opmerkingen voor te leggen.

Onder het voorbehoud dat de vragen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de regering in de memorie van antwoord een groot deel van de door deze leden gestelde vragen afdoende heeft beantwoord. Wel is het opmerkelijk dat de regering zoveel tijd nodig had voor de memorie van antwoord en het in het verlengde daarvan gewijzigde wetsvoorstel.

Voor de PvdA-fractie resten nog enkele vragen en onduidelijkheden. Ook is er sprake van interpretatieverschillen tussen enerzijds de regering en anderzijds de leden van deze fractie, bij voorbeeld als het gaat om het voor het publiek herkenbare onderscheid tussen het uniform van een medewerker van een particuliere beveiligingsorganisatie en een politie-uniform.

Nog altijd zien teveel medewerkers van particuliere beveiligingsorganisaties er als pseudo-politieagenten uit. De kleuren van het uniform en het overhemd, de vorm van de pet, de wijze waarop communicatieapparatuur gedragen wordt, en andere kenmerken wekken op zijn minst de indruk dat particuliere beveiligingsorganisaties een gelijkenis met politie-ambtenaren nastreven. De leden van de PvdA-fractie achten dit in strijd met de strekking van het amendement-Smits/Middel dat in 1991 is aanvaard.

De leden van de PvdA-fractie verschillen met de regering van mening over de wenselijkheid van een klachtenregeling voor het optreden van particuliere bureaus, temeer daar de toch al druk bezette politie in beginsel voornamelijk op eigen initiatief een toezichthoudende taak vervult. Ook is het deze leden niet bekend dat de particuliere beveiligingsbranche zelf werk heeft gemaakt of zal maken van het opstellen van een klachtenprocedure. Regelgeving in dezen lijkt deze leden dan ook wenselijk zo niet noodzakelijk te zijn.

De leden van de CDA-fractie zijn de regering erkentelijk voor de uitvoerige wijze waarop zij is ingegaan op de vragen en opmerkingen die in het voorlopig verslag zijn gemaakt. Desondanks zijn er op een aantal onderdelen nog een aantal vragen en opmerkingen te maken.

Het is deze leden opgevallen dat in de memorie van antwoord staat dat het onbekend is in hoeverre andere Europese landen wetgeving kennen op het terrein van de particuliere recherchebureaus.

Dat België Nederland vooraf ging met wetgeving met betrekking tot de particuliere recherchebureaus is ongetwijfeld te danken aan de verdiensten van de heer Poirrot. De regering stelt dat in de praktijk het feit dat de wet- en regelgeving van landen met betrekking tot de particuliere beveiligingsorganisaties verschilt, nooit tot problemen aanleiding heeft gegeven. Daarom is er, zo wordt gesteld, geen directe aanleiding om te streven naar harmonisatie op Europees niveau voor regelgeving met betrekking tot deze branche. Voor zover de leden van de CDA-fractie hebben kunnen nagaan, komt het regelmatig voor, ook bij het zich niet voordoen van problemen ten aanzien van verschillende regelgeving op een bepaald terrein, dat de Europese Commissie met initiatieven voor Europese richtlijnen komt. Mede gelet op de te verwachten bijzondere groei van de particuliere beveiligingsorganisaties in vrijwel alle landen van de Europese Unie kan het van belang zijn dat er op dit punt enige coördinatie komt. Zeker waar een explosieve groei is te verwachten, is het naar de mening van de leden van de CDA-fractie interessanter om al in een vroegtijdig stadium de wet- en regelgeving binnen de lidstaten van de Europese Unie op elkaar af te stemmen.

Met instemming hebben deze leden in de memorie van antwoord kunnen gelezen dat de particuliere geld- en waardentransportbedrijven vallen onder de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Het beeld van de geld- en waardentransport- auto's is niet meer weg te denken uit het stads- en dorpsbeeld. Wel is het deze leden opgevallen dat er op de berijders van geld- en waardentransportauto's blijkbaar geen verkeersregels van toepassing zijn. Graag worden zij geinformeerd over de mate waarin de betrokken bedrijven bevoegdheden zijn verleend om van het normale verkeerspatroon af te wijken.

De regering wijst een verplichting tot het bijhouden van een register waarin staat vermeld welke goederen worden vervoerd ten behoeve van opdrachtgevers, af. Zij betwijfelt of een registratie- en meldingsplicht zinvol zou kunnen zijn. De leden van de CDA-fractie blijven voorstander van een meldingsplicht. Zij zien niet in wat er tegen is om een meldingsplicht te introduceren, zeker indien een verzender of ontvanger van het geld ten aanzien van de legitimiteit van de financiele middelen niets hoeft te vrezen.

De leden van de CDA-fractie zijn de regering erkentelijk dat zij naar aanleiding van gemaakte opmerkingen in het voorlopig verslag een nota van wijziging heeft ingediend waardoor in artikel 8 van dit wetsvoorstel ook opleidingseisen worden gesteld aan personeel dat werkzaam is bij particuliere recherchebureaus.

De leden van de VVD-fractie danken de regering voor de beantwoording van de vragen die zij in het voorlopig verslag hebben gesteld en voor de reactie die de regering naar aanleiding van hun opmerkingen heeft gegeven. Toch heeft de regering deze leden nog niet geheel overtuigd, wat in het hierna volgende zal blijken.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord en de nota van wijziging. De (particuliere) beveiligingsbranche groeit en dreigt daardoor onoverzichtelijk te worden. Het is nu van belang tot een deugdelijke, integrale wettelijke regeling te komen. Daarom willen deze leden in dit eindverslag aandacht vragen voor enkele onderdelen van het wetsvoorstel die naar hun mening nadere bestudering behoeven.

Voorts hebben de leden van de D66-fractie vernomen dat eind vorig jaar afspraken tussen de Raad van Hoofdcommissarissen en de Vereniging Particuliere Beveiligingsbranche in een convenant zijn vastgelegd. Deze leden zouden het op prijs stellen als de regering nader uiteen wil zetten hoe deze afspraken zich verhouden tot dit wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie delen mee nog niet eerder in de gelegenheid te zijn geweest zich uit te spreken over dit wetsvoorstel. Het gewijzigd voorstel van wet geeft hun die kans wel.

Allereerst merken deze leden daarom op dat zij het een goede zaak vinden dat er nadere regels worden gesteld voor particuliere beveiligingsbedrijven respectievelijk recherchebureaus. Vanuit de praktijk is de noodzaak daartoe duidelijk gebleken. Zij beoordelen dit wetsvoorstel, in het bijzonder waar het nadere voorwaarden voor de kwaliteit en de betrouwbaarheid van bovengenoemde organisaties formuleert, positief.

Desalniettemin roept het gewijzigde voorstel van wet enkele vragen op die zij in het onderstaande zullen stellen.

De leden van de SP-fractie vragen of de belangen van de burgers in dit wetsvoorstel voldoende gewaarborgd zijn, nu er geen directe controle is op de dagelijkse werkzaamheden van de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

De leden van de SP-fractie hebben vastgesteld dat in de voorafgaande schriftelijke voorbereiding al is gesproken over een klachtenregeling. De regering zegt dat klachten over het optreden van de organisaties bij het ministerie van Justitie of de politie kunnen worden ingediend. Zij wil het aan de onderscheidene branches zelf overlaten op dit punt initiatieven te ontplooien.

De leden van de SP-fractie geven de voorkeur aan een officiële regeling waarbij geklaagd kan worden bij een onafhankelijke instantie. Zij vragen de regering of het haar bekend is of de branche bereid is zelf een klachtenregeling te maken. De leden van de SP-fractie zijn in elk geval van mening dat niet eindeloos op de branche in dit verband gewacht moet worden, maar dat er een termijn gesteld moet worden. Bij uitblijven van een regeling binnen de te stellen termijn zal de overheid zelf stappen moeten ondernemen.

Zoals gezegd vindt de regering dat de klachten bij het ministerie van justitie of de politie kunnen worden ingediend. De leden van de SP-fractie hebben nergens kunnen vinden of er voor deze klachten een speciale procedure wordt ontworpen. Vooralsnog is niet duidelijk hoe een klacht zal worden behandeld.

De leden van de SP-fractie betwijfelen daarnaast of de politie nu wel de meest geschikte instantie is om dit soort klachten te behandelen. Immers, de politie werkt vaak samen met de hier bedoelde organisaties en bureaus en er is een grote mate van verwantschap tussen het werk van beide.

Tenslotte kan betwijfeld worden, zeker waar het inbreuken op de privacy betreft, of de politie wel voldoende deskundigheid bezit.

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

Met betrekking tot het verlenen van een vergunning aan een particuliere beveiligingsorganisatie of een particulier recherchebureau stelt de regering dat naast de regionale politie over een besluit tot het verlenen van een vergunning advies wordt gevraagd aan de procureur-generaal in wiens ambtsgebied de vergunning-aanvrager gevestigd is. Is in deze niet-limitatieve opsomming ook de BVD ingesloten als organisatie waaraan advies gevraagd kan worden, aldus vragen de leden van de CDA-fractie.

Deze leden blijven van opvatting dat een administratieve boete van maximaal 25 000 gulden te laag is. Teleurgesteld zijn zij over de reactie dat in dit wetsvoorstel het maximum van de administratieve boete 2,5 maal zo hoog zal zijn als het thans is. De regering stelt dat er nu geen aanwijzingen zijn dat dit een te laag maximum zou zijn. Dit is geen steekhoudende redenering. Immers, de boete van 25 000 gulden is nog nooit, althans niet onder de vigerende wet, gegeven. Daarnaast is een bedrag van f 10 000 gulden nu, en 25 000 gulden straks dermate laag dat zich situaties kunnnen voordoen dat het verkregen voordeel de hoogte van de boete vele malen overtreft. Beter ware het om in de wet de hoogte van de administratieve boete mede te laten bepalen door het economisch voordeel dat een overtreder met het vergrijp heeft behaald.

De regering blijft er voor om het toezicht op de naleving van de wet te laten zoals deze nu is, namelijk bij de politie die bij haar taakvervulling staat onder het gezag van de officier van justitie. Uiteraard hoort de procureur-generaal erop toe te zien dat de politie in zijn ambtsgebied haar taak in het kader van de wet naar behoren vervult. De vraag is evenwel hoe systematisch en regelmatig dit toezicht plaatsvindt. Is er bij het toezicht op de particuliere beveiligingsorganisaties niet eerder sprake van een passief toezicht; namelijk, het registreren en administratief controleren? Dat de toezichtsfunctie bij de politie ligt, vinden de leden van de CDA-fractie onvoldoende. Er moet tenminste worden aangegeven welk beleid geformuleerd is met betrekking tot het werkelijk uitoefenen van het toezicht op particuliere beveiligingsorganisaties en -recherchebureaus. Indien in de praktijk blijkt dat de politie wegens haar vele taken onvoldoende toekomt aan een actief toezicht op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus zal alsnog kunnen worden overwogen om op een andere vorm van toezicht over te gaan, zoals zij hebben voorgesteld in het voorlopig verslag. De regering wijst een controle-orgaan dat door de eigen sector in stand wordt gehouden af. Zij is van opvatting dat een nadeel hiervan is dat het beleid van dit controle-orgaan minder direct te beïnvloeden is.

Graag willen de leden van de CDA-fractie in dit kader wijzen op het toezicht dat door de Verzekeringskamer wordt uitgeoefend op de Nederlandse verzekeringsmaatschappijen. De bevoegdheden van de Verzekeringskamer en van de minister van Financiën zijn bij wet geregeld. De bekostiging van de Verzekeringskamer wordt voor 100 procent gedragen door de onder-toezicht-geplaatsten.

Zou het absoluut ondenkbaar zijn dat een soortgelijk toezicht en een soortgelijke financiering worden gecreeerd voor de particuliere beveiligingssector en de particuliere recherchebureaus?

Op bladzijde 9 van de memorie van antwoord stelt de regering dat van een recherchebureau slechts sprake is, indien in de uitoefening van een beroep of een bedrijf en met winstoogmerk recherchewerkzaamheden voor derden worden verricht. De leden van de CDA-fractie merken op dat het winstoogmerk niet onder alle omstandigheden een kenmerk behoeft te zijn van een bedrijf. Continuïteit is voor veel bedrijven vaak relevanter. Zij maken deze opmerking omdat het geenszins de bedoeling van de regering zal zijn geweest dat het particuliere recherchebureau dat toevallig geen winstoogmerk kent, daardoor buiten de toezichtscriteria van deze wet zou vallen.

3. Verhouding tussen politie en beveiligingsorganisaties

3.1. Onderscheiden taken

Het al eerder door de leden van de PvdA-fractie aangeduide «grijze gebied» waarop de taken van enerzijds de politie en anderzijds de particuliere beveiligingsorganisties elkaar raken of zelfs overlappen, lijkt in toenemende mate het werkterrein van de laatstgenoemde te worden. Deze suggestie kan althans gelezen worden in hetgeen de regering daarover opmerkt op bladzijde 11 van de memorie van antwoord. De leden van de PvdA-fractie vragen of zo niet in de hand wordt gewerkt dat burgers de indruk hebben voor verscheidene aangelegenheden niet meer terecht te kunnen bij de in velerlei ogen overbelaste politie, zodat zij hun toevlucht moeten nemen tot het particuliere initiatief. Enerzijds betreft dit de particuliere beveiligingsorganisaties – recentelijk kwam de gemeente Wassenaar hiermee in de publiciteit –, anderzijds moet gewezen worden op actuele «spontane» burgerinitiatieven als reactie op drugsoverlast (Rotterdam) of gedoogde tippelzones (Groningen).

De leden van de CDA-fractie zouden van de regering een uiteenzetting willen krijgen over de opvattingen van de heer B. Staal, directeur van Randon Beveiligingsbedrijf B.V. te Diemen, die stelt dat een aantal recherchetaken van de politie overgeheveld dient te worden naar de particuliere beveiligingssector.

De leden van de SP-fractie constateren dat in de voorafgaande schriftelijke voorbereiding reeds is stilgestaan bij een mogelijke overlapping tussen de werkzaamheden van de politie en particuliere beveiligingsorganisaties. Ook is in dit verband al gesproken over de stadswachten. Volgens de regering is er geen sprake van overlapping.

De leden van de SP-fractie zijn daar nog niet zo zeker van. Wat is bij voorbeeld te denken van een wijk waar in het kader van een specifiek project stadswachten opereren, maar door de burgers een particuliere beveiligingsorganisatie te hulp wordt geroepen, uiteraard tegen betaling? Moeten de stadswachten zich dan terugtrekken of het particuliere bedrijf? Acht de regering het denkbaar dat de overheid hier terugtreedt bij voorbeeld wegens het tekort aan politiepersoneel en afspraken maakt met het particuliere bedrijf? De leden van de SP-fractie zouden dit een onjuiste gang van zaken vinden. Zij vernemen graag de visie van de regering op dit punt. Biedt dit wetsvoorstel mogelijkheden om dit soort ontwikkelingen tegen te gaan?

3.2. Verbod nevenfunctie

In het voorlopig verslag hebben de leden van de D66-fractie gevraagd naar een concreet voorbeeld van een situatie waarin uitzonderlijke omstandigheden aanleiding geven tot een ontheffing van het verbod. De regering geeft de volgende uitleg: «Indien het gaat om werkzaamheden die niet bijdragen aan de commerciële doelstellingen van de organisatie, of het betreft werkzaamheden die niet het karakter dragen van beveiligingswerkzaamheden of advisering daarover, is het denkbaar dat een ontheffing wordt verleend onder de beperkende voorwaarde dat zij alleen geldt voor het verrichten van die specifieke werkzaamheden.» Deze uitleg maakt nog steeds niet duidelijk aan welke werkzaamheden wél moet worden gedacht om voor ontheffing in aanmerking te komen. Kan de regering een indicatie geven van de aard van de werkzaamheden die tot ontheffing kunnen leiden en de frequentie waarmee van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt?

Voorts acht de regering het in haar memorie van antwoord niet nodig het verbod van nevenfunctie voor opsporingsambtenaren uit te breiden naar de periode nadat de opsporingsbevoegdheden zijn vervallen. Zij meent dat er geen aanwijzingen zijn voor een noodzaak om artikel 5, tweede lid, in deze zin uit te breiden.

Indien die noodzaak wel zou bestaan, ziet de regering meer in het nemen van maatregelen die voorkomen dat opsporingsambtenaren gegevens aan onbevoegden overdragen. De leden van de D66-fractie vinden de redenering van de regering niet overtuigend. Waarop baseert de regering haar oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat er «Old Boys Network»-praktijken bestaan, die een uitbreiding van het verbod van nevenfunctie in bovenstaande zin rechtvaardigen? Deze leden menen dat er uit de praktijk toch ook signalen zijn die het tegendeel doen vermoeden. Is het waar dat de Registratiekamer voornemens is het netwerk in kaart te brengen, en onlangs aan het College van Procureurs-Generaal heeft voorgesteld een landelijk meldpunt te openen? Graag zouden deze leden van eventuele voornemens en ontwikkelingen op de hoogte worden gebracht.

Aan welke maatregelen denkt de regering overigens indien zij het heeft over «maatregelen om te voorkomen dat opsporingsambtenaren gegevens aan onbevoegden overdragen»?

4. Reikwijdte van de wet

4.1. Beveiligingsorganisaties

Op bladzijde 16 van de memorie van antwoord gaat de regering in op de criteria voor een beveiligingsorganisatie, maar onduidelijk blijft of geïnstitutionaliseerde burgerinitiatieven op niet commerciële grondslag in beginsel ook onder de reikwijdte van de wet vallen, aldus de leden van de PvdA-fractie.

In het verlengde daarvan kan ook gewezen worden op «ordediensten» bij popconcerten, suppoosten in en vooral rondom voetbalstadiums en dergelijke. Graag vernemen deze leden een nadere reactie van de regering.

4.2. De overheid

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat er tevens een wijziging is voorzien van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) waardoor de functie van de dienst Multi-Bedrijven van de Gemeente Rotterdam behouden kan blijven.

De leden van de VVD-fractie zijn geenszins overtuigd geraakt door de reactie op hun vraag waarom voorschriften die nu worden voorgesteld voor de particuliere branche niet gelden voor de overheidsbeveiliging. Zelfs de verwijzing in de memorie van antwoord op bladzijde 20 naar de gerechtvaardigde verwachting dat overheidspersoneel correct optreedt jegens burgers overtuigde hen niet. De leden van de VVD-fractie vragen de regering hen er nogmaals van te overtuigen dat overheidsbeveiligers inderdaad niet aan dezelfde eisen behoeven te voldoen als particuliere collega's.

Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor de bepaling in de Wet sociale werkvoorziening, artikel 17a van het gewijzigd voorstel van wet. Na lezing van de passages over deze bepaling in de memorie van antwoord op de bladzijden 19 en 20, vragen deze leden of de werknemers waarop de WSW ziet, redelijkerwijs aan de in het wetsvoorstel gestelde opleidings- en andere eisen kunnen voldoen. Of gelden deze eisen voor hen niet, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie willen met betrekking tot de reikwijdte van dit wetsvoorstel enkele categorieën beveiligingswerkzaamheden onderscheiden en deze nader bekijken.

Tot de eerste categorie behoren de beveiligingswerkzaamheden verricht door particuliere beveiligingsorganisaties, waarop naar letter van de wet dit wetsvoorstel volledig van toepassing is. De reikwijdte van de wet ten aanzien van deze categorie spreekt voor zichzelf.

Als tweede categorie willen deze leden aanmerken de overheidsdiensten die beveiligingswerkzaamheden voor de overheid verrichten. Deze overheidsdiensten vallen niet onder het wettelijk regime. Aangezien het niet om diensten voor derden gaat, worden zij ook niet geraakt door het verbod van artikel 5, eerste lid. Een wettelijk regime voor deze categorie is volgens de regering niet nodig, omdat het eigen is aan de taak voor de overheid zorg te dragen voor de naleving van de normen en de correcte vervulling van de werkzaamheden. Deze leden vragen echter of deze categorie volledig buiten beeld moet blijven in de voorgestelde wettelijke regeling. Deze leden menen dat de rechtszekerheid en het algemeen belang ermee gediend zouden zijn indien op deze beveiligingswerkzaamheden dezelfde opleidings- en vakbekwaamheidseisen van toepassing zijn. Het belang van bekwaamheid wordt overigens door de regering zelf onderstreept in de memorie van toelichting onder 5.1 en in het bijzonder in de memorie van antwoord onder artikel 7 (bladzijde 34). Met gelijke opleidings- en vakbekwaamheidseisen wordt bovendien voorkomen dat er onbevredigende situaties kunnen ontstaan als genoemd op bladzijde 20 van de memorie van antwoord, waarin dezelfde beveiligingswerkzaamheden worden verricht door zowel overheidsmedewerkers zónder vergunning als medewerkers van particuliere bureaus mét vergunning. Hoe denkt de regering over uitbreiding van de reikwijdte van het wetsvoorstel op dit punt?

Een derde categorie beveiligingswerkzaamheden die kan worden onderscheiden is die van overheidsdiensten die op grond van artikel 5, vierde lid, van het wetsvoorstel ontheffing hebben om beveiligingswerkzaamheden voor derden te verrichten.

In het bijzonder de uitzondering die voor beveiligingswerkzaamheden in het kader van de WSW wordt gemaakt, bevestigt voor de leden van de D66-fractie de onhelderheid die het huidige voorstel op dit punt teweeg brengt. Aan de ene kant zegt de regering dat een WSW-werkverband in feite functioneert als een bedrijf dat tegen betaling diensten verricht en geen overheidstaken jegens burgers vervult. Het is geen dienst belast met een overheidstaak, waardoor niet gevreesd hoeft te worden voor taakvermenging. De regering stelt voor om artikel 13 van de WSW te wijzigen. Hiermee wordt een wettelijke grondslag verleend aan de beveiligingswerkzaamheden die door WSW-werkverbanden worden verricht, waardoor ze niet onder het verbod van artikel 5, eerste lid, van dit wetsvoorstel vallen. Afsluitend zegt de regering dat het belang van de sociale werkvoorziening enerzijds en de waarborgen van de WSW anderzijds, rechtvaardigen dat in het kader van de sociale werkvoorziening eenvoudige beveiligingswerkzaamheden voor derden worden verricht.

De leden van de D66-fractie willen er geen twijfel over laten bestaan dat zij het belang van sociale werkverbanden groot achten. De wettelijke uitzondering willen zij niet op voorhand afwijzen. Deze leden zien echter geen overtuigende reden om hier opleidingseisen en de vergunningplicht achterwege te laten. In de eerste plaats onderstreept de regering zelf de gelijkenis met een bedrijf dat tegen betaling diensten verricht. En bovendien betreft het beveiligingswerkzaamheden die worden verricht voor derden. Er is dus niet direct sprake van een overheidstaak en ook niet van overheidsdiensten die voor de overheid beveiligingswerkzaamheden verrichten. De beveiligingswerkzaamheden die in WSW-verband voor derden worden verricht, kunnen aldus concurrentievervalsend werken ten opzichte van particuliere beveiligingsorganisaties die zich volgens dit wetsvoorstel wél aan opleidingseisen en vergunningplicht moeten houden. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat hier de voordelen van het beginsel van «gelijke monniken, gelijke kappen» wellicht zwaarder wegen dan de overwegingen van regeringszijde. Deze leden vragen de regering bovenstaande argumenten nogmaals in overweging te nemen.

In algemene zin willen de leden van de D66-fractie beklemtonen dat er behoefte is aan duidelijkheid en in het bijzonder ook herkenbaarheid voor burgers. Er is sprake van een wildgroei aan organisaties die zich bezighouden met beveiliging van de maatschappij. Een goed doel op zichzelf, maar helderheid in taken en bevoegdheden is wenselijk.

4.3. Recherchebureaus

De leden van de VVD-fractie spreken hun bezorgdheid uit over het ontbreken van grenzen aan verkrijging van gegevens en analyse daarvan. Terwijl in naam van de zorgvuldigheid geen regeling teveel is in dit wetsvoorstel, geldt bij verkrijging en analyse van gegevens slechts een rechtmatigheidstoets achteraf. Welke mogelijkheden heeft de burger van wie gegevens zijn verkregen en eventueel geanalyseerd om te controleren of een en ander inderdaad rechtmatig is geschied?

De leden van de D66-fractie zijn ingenomen met de aanpassing van artikel 8, waardoor ook opleidingseisen gesteld worden aan personeel werkzaam bij particuliere recherchebureaus.

Met betrekking tot de vragen in welke mate samenwerking tussen publieke en private opsporingsorganisaties bestaat, wachten de leden van de D66-fractie met belangstelling eventuele bevindingen van de parlementaire enquêtecommissie af. Voorts blijft voor deze leden een lastig punt dat bedrijfsrecherchediensten niet onder de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen. Veel bedrijven, in het bijzonder banken, beschikken over een omvangrijke eigen recherchedienst. Deze recherchebureaus beschikken over enorme gegevensbestanden en verrichten uitgebreide onderzoeken op hun marktgebied. Er bestaat een reële kans dat recherchewerkzaamheden zich zullen uitstrekken tot buiten het bedrijf zelf en dat ze de persoonlijke levenssfeer raken. Deze leden verzoeken de regering of zij nogmaals in overweging wil nemen of opneming van de bedrijfsrecherchebureaus in de wettelijke regeling mogelijk en wenselijk is.

De leden van de SP-fractie merken dat er bij voorbeeld geen grenzen zijn gesteld aan het schaduwen en onderzoeken van burgers door recherchebureaus. Hetzelfde geldt voor het verzamelen van gegevens van burgers. Deze leden vragen daarom of er niet een gedragscode voor persoonsregistraties moet worden voorgeschreven, en of niet op zijn minst in overleg met de branche-organisaties afspraken moeten worden gemaakt over de opstelling van een dergelijke gedragscode. Graag vernemen zij de visie van de regering hierover.

5. Waarborgen voor kwaliteit en betrouwbaarheid

5.1. Personeel

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in te gaan op de onlangs bekend gemaakte rapportage van het onderzoeksbureau Research voor Beleid, dat in opdracht van de Unie BHLP onderzoek heeft verricht naar de arbeidsomstandigheden in de particuliere beveiligingsbranche. Uit dit onderzoek (zomer 1994) zou blijken dat er wat betreft arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden sprake is van regelrechte misstanden in de particuliere beveiligingsbranche.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de rechtspositie van de particuliere beveiligingsorganisatie die na vier weken nog geen reactie op het toestemmingsverzoek voor een nieuw personeelslid ingevolge het voorgestelde artikel 7 eerste of tweede lid heeft ontvangen.

5.2. Installatie van alarmapparatuur

De leden van de VVD-fractie zijn niet overtuigd door het antwoord op de opmerkingen van deze leden over de rechtsgrond van de bepaling dat een particuliere alarmcentrale alleen diensten mag verlenen aan een derde die eveneens voldoet aan eisen uit een ministeriele regeling ingevolge deze wet. Het komt de leden van de VVD-fractie voor dat en dergelijk voorschrift toch op gespannen voet staat met de vrije markt, waarop juist de particuliere bureaus opereren. Deze leden vragen de regering daar nader op in te gaan.

6. Uitvoering en handhaving

6.1. Toezicht

De twijfels die de leden van de D66-fractie hebben over het opdragen van de toezichttaak aan de politie zijn niet weggenomen. De regering ontkent in de memorie van antwoord dat er vervlechting tussen (taken van) politie en particuliere beveiligingsorganisaties bestaat. Wellicht is «vervlechting» inderdaad niet het juiste woord om de relatie tussen politie en particuliere beveiliging aan te geven. Inderdaad hebben politie enerzijds en particuliere beveiligingsorganisaties anderzijds onderscheiden taken en bevoegdheden. Echter zowel particuliere beveiligingsorganisaties als politie in de uitoefening van hun taken maken gebruik van gegevens, die zij weliswaar in een verschillend kader en met een verschillend doel hanteren. Juist in het kader van samenwerking en ook in de uitoefening van toezicht door de politie op de naleving van deze wet, wordt met een uitwisseling van gegevens een gevoelig punt geraakt. Deze leden kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat hier sprake is van een «grijs gebied». Deze leden verwijzen naar opmerkingen die zij hebben gemaakt over de gevaren van een «Old boys network».

Daarnaast hebben de leden van de D66-fractie vragen met betrekking tot de concrete uitoefening van de bevoegdheden die in artikel 11, tweede en derde lid, zijn toegekend aan de ambtenaren bedoeld in het eerste lid. De bevoegdheden in bepalingen verschaffen de desbetreffende ambtenaren instrumenten om informatie te vergaren over beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. In welke mate gebruik zal worden gemaakt van deze bevoegdheden en dus de toezichthoudende taak actief zal worden uitgeoefend, blijft in het midden. Wat met de vergaarde informatie wordt gedaan, is evenmin duidelijk. Deze leden vragen in hoeverre er sprake is van een uniform (centraal of decentraal) beleid ter zake. Voorts lijkt het deze leden wenselijk om de informatiestromen te coördineren, teneinde versnippering en verspreiding van informatie tegen te gaan. Hoe denkt de regering over het inrichten van een soort centraal verzamelpunt voor op grond van artikel 11 verkregen informatie?

De voorzitter van de commissie,

V. A. M. van der Burg

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V.A.M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Groenman (D66), Korthals (VVD), Janmaat (CD), De Hoop Scheffer (CDA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M.M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (AOV), Rabbae (GroenLinks), J.M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B.M. de Vries (VVD), O.P.G. Vos (VVD).

Plv. leden: Koekkoek (CDA), Van den Berg (SGP), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Biesheuvel (CDA), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Van Heemst (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Boogaard (AOV), Sipkes (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Te Veldhuis (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Apostolou (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD).

Naar boven