nr. 7
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 juni 1995
Over de stand van zaken van het bovengenoemde wetsvoorstel bericht ik
u, mede namens de Minister van Justitie, het volgende. Op 16 januari 1995
(Kamerstukken II 1994/95, 23 470, nr. 6) heb ik u bericht dat ik aan
de Werkgroep voor aspecten van rechtsbescherming in het belastingrecht advies
heb gevraagd over het hiervoor genoemde wetsvoorstel. De Werkgroep heeft inmiddels
advies uitgebracht. Zij besteedt daarin vooral aandacht aan de voorstellen
tot invoering van een boete bij definitieve aanslag en de introductie van
een aparte boete-inspecteur. De Werkgroep adviseert om beide voorstellen voortgang
te doen vinden. Ter informatie heb ik een kopie van dit advies bijgevoegd
(bijlage 1)1.
Onlangs heeft de Werkgroep mij tevens enkele aanbevelingen gedaan over
de mogelijkheid voor belastingplichtigen om snel het oordeel van een onafhankelijke
rechter in te roepen. In dat kader beveelt zij aan op korte termijn over te
gaan tot de invoering van een voorlopige voorziening in het fiscale procesrecht,
en te komen tot een gemakkelijker toegankelijke kort-gedingprocedure in belastingzaken.
Een voorlopige voorziening zou mogelijk moeten zijn bij alle beslissingen,
waartegen bezwaar of beroep is ingesteld. In verband hiermee wordt tevens
in overweging gegeven een aantal beslissingen waartegen nu geen rechtsmiddelen
openstaan voor bezwaar en beroep vatbaar te maken. Op die manier wordt, door
het voorstel tot gelijktijdige introductie van een voorlopige voorziening,
ook bij die beslissingen dus een snelle beoordeling van de rechter mogelijk.
De Werkgroep is voornemens nader advies uit te brengen over de vraag welke
beslissingen hiervoor in aanmerking zouden kunnen komen. Een kopie van het
advies heb ik eveneens bijgevoegd (bijlage 2)
Het advies over de invoering van een voorlopige voorziening in fiscale
zaken spreekt mij aan, als een goede mogelijkheid om de rechtspositie van
de belastingplichtige te verbeteren. Naar mijn mening kunnen belastingplichtigen
er in sommige gevallen mee gebaat zijn om een fiscaal geschilpunt snel voor
de rechter te kunnen brengen, vanwege de daarmee voor hen gemoeide spoedeisende
belangen. Een voorlopige voorziening door de rechter kan in dat
geval uitkomst bieden. In dat verband neem ik ook de aanbeveling van de Werkgroep
ter harte over de kort-gedingprocedure. Het kort geding, dat wordt ingesteld
bij de burgerlijke rechter, fungeert als een soort «vangnet» in
geschillen waarin de gewone fiscale rechtsmiddelen niet van toepassing zijn.
Zowel het wetsvoorstel 23 470 als het wetsvoorstel herziening fiscaal
procesrecht betreffen mede de rechtspositie van de belastingplichtige. Ik
acht het daarom gewenst dat het eerstgenoemde wetsvoorstel niet eerder in
werking treedt dan het laatstgenoemde, zodat voor de belastingplichtigen in
één keer de wijzigingen in hun rechtspositie duidelijk worden.
Op dit moment bereidt de Minister van Justitie een wetsvoorstel voor tot
herziening van het fiscale procesrecht. Het streven is deze herziening zo
veel mogelijk te laten aansluiten bij de regeling in hoofdstuk 8 van de Algemene
wet bestuursrecht. In hoofdstuk 8 is onder meer een regeling opgenomen omtrent
de voorlopige voorziening; het ligt derhalve voor de hand om de aanbeveling
van de Werkgroep over een fiscale voorlopige voorziening in het kader van
dit wetsvoorstel te realiseren. Het wetsvoorstel tot herziening van het fiscale
procesrecht zal waarschijnlijk begin 1996 bij uw Kamer aanhangig worden gemaakt.
Het streven is gericht op inwerkingtreding per 1 januari 1997.
Voor het wetsvoorstel 23 470 betekent het voorgaande, dat de voorziene
datum van inwerkingtreding eveneens wordt gesteld op 1 januari 1997. Aan de
memorie van antwoord, die wordt vergezeld van een nota van wijziging, wordt
thans de laatste hand gelegd; zij zal binnenkort bij Uw Kamer worden ingediend.
Met de gelijktijdige inwerkingtreding van beide voorstellen hoop ik per
1 januari 1997 te komen tot een evenwichtig pakket van maatregelen.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend