nr. 25
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 14 juni 1996
Bij de mondelinge behandeling van bovengenoemde wetsvoorstellen met uw
Kamer op 6 juni jl. bleef nog een aantal vragen onbeantwoord. Daarvan zegde
ik toe dat daar schriftelijk op zou worden gereageerd. Hierbij voldoe ik aan
deze toezegging.
De heer De Graaf vroeg mij nog nader in te gaan op het verplegings- en
behandelingsplan. Zoals ik bij de mondelinge behandeling reeds aangaf, zijn
het verplegingsplan en het behandelingsplan in beginsel twee gescheiden plannen,
doch zal er in de meeste gevallen een grote samenhang tussen beide bestaan.
Doel van de terbeschikkingstelling is zowel de verpleging als de behandeling
van ter beschikking gestelden. In afwijking van bij voorbeeld de regeling
binnen het gevangeniswezen kent de TBS-sector geen algemene regimes. In plaats
daarvan worden in het verplegingsplan zaken vastgelegd als het in- en externe
vrijhedenbeleid, de mate van omgang met personen buiten de afdeling en het
activiteitenprogramma van de betrokkene. In het behandelingsplan worden de
voorgenomen behandelactiviteiten opgenomen waarmee de verpleegde instemt.
De uitvoering van het verplegings- en behandelingsplan is geen grond voor
de beperking van rechten, de verpleegde gegeven in de Beginselenwet. In dit
opzicht is het noemen hiervan in de memorie van toelichting (p.15) minder
gelukkig. Evenmin wordt in artikel 2, tweede lid, de uitvoering van het verplegings-
en behandelingsplan als beperkingsgrond genoemd. Dit artikel geeft het kader
weer (het beginsel van minimale beperkingen) waarbinnen beperkingen
op grondrechten verder in de wet worden uitgewerkt.
De heer Bremmer vroeg voorts wanneer het regeringsstandpunt op het rapport
Doelmatig behandelen kan worden verwacht. De minister van VWS en ik hopen
dit regeringsstandpunt nog vóór het zomerreces bij uw Kamer
in te dienen.
De heer Bremmer vroeg tevens in te gaan op zijn vraag waarom in het wetsvoorstel
24 256 steeds wordt gesproken over «een in de uitspraak aangewezen
instelling» en niet expliciet over de reclassering. De terminologie
«een in de uitspraak gewezen inrichting» is overgenomen uit de
bestaande tekst van de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Zoals blijkt
uit de toelichting bij het huidige artikel 38 van dit wetboek (kamerstukken
II 1971/72, 11 932, p.17) zal dit inderdaad doorgaans de reclassering
betreffen. Het kan echter zijn dat de betrokkene al vanwege een andere instelling
hulp en steun krijgt. Het dient dan mogelijk te zijn deze instelling de opdracht
te geven. Hierbij kan gedacht worden aan instellingen op het gebied van de
geestelijke gezondheidszorg. Bij het opstellen van een Wet op de reclassering,
ter vervanging van de Reclasseringsregeling 1995, zal ik nader bezien of deze
formulering de meest adequate is. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting vóór
het eind van dit jaar aan de Raad van State voor advies kunnen worden voorgelegd.
Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om op het punt van de evaluatie
van de wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen een opmerking
te plaatsen. Het evaluatieverslag zal in januari 1997 aan de Staten-Generaal
worden aangeboden. In antwoord op de vraag van de heer Rehwinkel of dit onderzoek
ook de positie van ter beschikking gestelden in niet-justitiële inrichtingen
omvat, heb ik, naar ik mij nu realiseer, ten onrechte bevestigend geantwoord.
Dit aspect is niet in het evaluatieonderzoek opgenomen. Helaas is dat op dit
moment ook niet meer toe te voegen, aangezien de onderzoeken reeds deze maand
worden afgesloten. Als alternatief zeg ik hierbij toe dit aspect bij de evaluatie
van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden te betrekken.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager