23 432
De situatie in het Midden-Oosten

nr. 85
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 februari 2003

Graag bied ik u hierbij, mede namens de Minister-President en de Minister van Defensie, de reactie aan op uw verzoek van 18 februari, met kenmerk 203-021, inzake de recente ontwikkelingen met betrekking tot Irak.

Extra ER inzake Irak

Op 17 februari jl. vond een door het Griekse Voorzitterschap ingelaste extra bijeenkomst van de Europese Raad – en daaraan voorafgaand van de RAZEB – plaats inzake de kwestie Irak, naar aanleiding van de presentatie van het rapport van de heren Blix en El Baradei in de Veiligheidsraad op 14 februari. Op verzoek van het Voorzitterschap heeft de Minister-President hem op 14 februari bijgevoegde brief gezonden,1 waarin het Nederlandse standpunt uiteen wordt gezet.

De bijeenkomst leverde een uiterst intensieve en openhartige discussie op tussen de Lidstaten. Hoewel niet alle meningsverschillen van tafel zijn, leverde de bijeenkomst een krachtige, gezamenlijke positie op die als bijlage bij deze brief is gevoegd. Daarmee toont de Unie zich eensgezind over de absolute noodzaak van volledige medewerking van Saddam Hoessein met de VN-inspecteurs en de urgentie van deze medewerking. De noodzaak voor Irak om tot volledige ontwapening over te gaan is en blijft het centrale element van EU-beleid. Een oorlog is niet onontkoombaar, maar gebruik van geweld wordt in laatste instantie niet uitgesloten.

Voorafgaand aan het diner van regeringsleiders en ministers van Buitenlandse Zaken was er een ontmoeting met de voorzitter van het Europees Parlement, Pat Cox, en met de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan. De SGVN sprak zijn diepe bezorgdheid uit over de crisis rond Irak. Ook maakte hij zich zorgen over de humanitaire situatie in dit land. Irak moest nadrukkelijk gewezen worden op het feit dat VNVR-resolutie 1441 een laatste waarschuwing betrof. Daartoe moest de politieke en militaire druk onverminderd hoog blijven. De SGVN stelde zich zorgen te maken over de verdeeldheid binnen de VR en wees in dit verband op het belang van eensgezindheid binnen de Unie evenals op het belang van goede samenwerking met de Verenigde Staten. Hij benadrukte de noodzaak dat Irak zich ontwapent. Hierbij zou de Veiligheidsraad uiteindelijk ten volle zijn verantwoordelijkheid moeten nemen, mede in het belang van het welslagen van de internationale multilaterale samenwerking in het algemeen en de toekomstige rol van de Verenigde Naties in het bijzonder.

Binnen de Unie bestaat volledige consensus over de ernst van de huidige situatie. De Europese Raad bevestigt in zijn conclusies1 zijn volledige steun aan Resolutie 1441 en de noodzaak van volledige en verifieerbare ontmanteling van massavernietingswapens in Irak. Het is aan het regime in Irak deze crisis te beëindigen. De eerste verantwoordelijkheid voor verdere besluitvorming omtrent de ontwapening van Irak ligt bij de VN-Veiligheidsraad, die kan blijven rekenen op de steun van de Unie bij de uitvoering van haar verantwoordelijkheden. Ook Nederland heeft in dit verband gewezen op de precedentwerking die van de afloop van deze crisis, en de rol van de Veiligheidsraad daarin, zal uitgaan naar de rest van de wereld.

De Europese Raad steunt het werk van de VN wapeninspecteurs, die hun werk moeten kunnen blijven uitoefenen zolang als de Veiligheidsraad dat nodig acht. Tegelijkertijd stelt de Raad dat inspecties niet onbeperkt kunnen doorgaan indien dit niet gepaard gaat met volledige medewerking van Irakese zijde. Nederland heeft in dit verband benadrukt dat de bewijslast nog altijd – conform resolutie 1441 – bij Saddam Hoessein ligt en niet bij de inspecteurs. Alleen volledige naleving door Irak van resolutie 1441 en actieve, onmiddellijke en onvoorwaardelijke medewerking met UNMOVIC en IAEA kan tot een vreedzame oplossing van de crisis leiden, niet een enkele versterking van het inspectieregime. Aangezien is gebleken dat Saddam alleen maar bereid is tot (enige) medewerking onder druk, dient deze druk ook gehandhaafd te blijven.

Een centraal element in de boodschap van de Europese Raad is de urgentie van het vinden van een oplossing. Resolutie 1441 biedt Irak een laatste kans die het nu snel dient te benutten. De Europese Raad erkent dat politieke druk via eensgezindheid en vastberadenheid van de internationale gemeenschap, alsook militaire druk door middel van militaire opbouw in de regio essentieel zijn geweest voor de terugkeer van de inspecteurs naar Irak. Deze factoren blijven essentieel om volledige medewerking van Bagdad af te dwingen. Gebruik van geweld om Irak te ontwapenen is in laatste instantie een optie die op tafel moet blijven. Er dient geen misverstand over te bestaan dat ook de Europese Unie de uitvoering van resolutie 1441 als een uiterst serieuze aangelegenheid ziet. De Regering ziet hier ook een bijzondere verantwoordelijkheid voor de drie grootste landen binnen de Unie om het onderling eens te worden.

Regeringsleiders spreken de wil uit om samen te werken met de Arabische landen en de Arabische Liga. Betrokken landen hebben een belangrijke rol te spelen om Saddam Hoessein ervan te overtuigen dat hij volledig moet meewerken. De Europese Raad benadrukt ook het belang van voortgang in het vredesproces tussen Israël en de Palestijnen. Daartoe zal hij zich blijven inzetten voor een spoedig begin van implementatie van de Road Map van het Kwartet.

Tenslotte is de Regering ook tevreden met de oproep van de Europese Raad om bij het streven naar de ontwapening van Irak nauw te blijven samenwerken met alle partners en in het bijzonder de Verenigde Staten. Met de SGVN is de regering van mening dat de internationale gemeenschap eensgezind en vastberaden de volledige uitvoering van Resolutie 1441 moet zekerstellen, in het belang van de vrede en stabiliteit in de regio en van een menswaardige toekomst voor alle betrokken volkeren.

In een separate bijeenkomst op het niveau van regeringsleiders op 18 februari zijn de kandidaat-lidstaten door de EU-Troika op de hoogte gebracht van de uitkomsten van de Europese Raad.

Ontwikkelingen in de NAVO

Op zondag 16 februari jl. heeft het Defence Planning Committee van de NAVO (waar Frankrijk niet in vertegenwoordigd is), nadat Duitsland en België hiermee akkoord waren gegaan, overeenstemming bereikt over planning van voorzorgsmaatregelen voor de bescherming van bondgenoot Turkije.

Het pakket waarover overeenstemming is bereikt bevat de volgende elementen (volledige tekst van het NAVO/DPC-besluit van 16 februari jl. (SG(2003)0181 is bijgevoegd bij deze brief):1

• Herhalen van steun aan de VN om Irak te bewegen tot volledige uitvoering van VR-resolutie 1441 zoals door de NAVO-bondgenoten reeds onderschreven tijdens de Top van Praag.

• Noteren dat het Bondgenootschap op verzoek van Turkije met consultaties onder artikel 4 van het NAVO-Verdrag is begonnen.

• Aangeven dat de voorzitter van het Militair Comité aan de NAVO-Raad «planning requirements and timelines» voor het versterken van de verdediging van Turkije heeft voorgelegd.

• Verzoek aan NATO Military Authorities (NMA), als gevolg van het Turkse verzoek aan de NAVO, om militair advies te geven over de volgende mogelijke missies:

– preventieve ontplooiing in Turkije van AWACS onder commando van SACEUR voor defensieve doeleinden, die nodig zijn voor verkenning, «early warning» en de handhaving van de integriteit van het Turkse luchtruim,

– NAVO-steun voor de mogelijke ontplooiing van TMD (theatre missile defence) systemen van bondgenoten in Turkije en hun incorporatie in het NATO Integrated Extended Air Defence System,

– NAVO-steun voor mogelijke ontplooiing door bondgenoten van verdedigingsmiddelen tegen biologische en chemische wapens in Turkije.

• Machtigen van SACEUR om direct contact te onderhouden met de nationale militaire autoriteiten van de bondgenoten over bovengenoemde mogelijke defensieve missies. De NAVO militaire autoriteiten is gevraagd om de contingency planning voor de versterking van de verdediging van Turkije «up to date» te houden.

• In het besluit is nog eens expliciet aangegeven dat de NAVO het spoor van de Verenigde Naties om te zoeken naar een vreedzame oplossing ondersteunt en dat het besluit uitsluitend de verdediging van Turkije betreft.

Het Defence Planning Committee zal over de implementatie van de verdedigende maatregelen voor Turkije snel een besluit nemen.

Briefing van UNMOVIC en IAEA

Op 14 februari hebben hoofd UNMOVIC Blix en de voorzitter van IAEA El Baradei de Veiligheidsraad gebrieft.

Blix en El Baradei gaven aan dat Irak sinds hun eerdere rapportage op 27 januari en de speech van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Powell op 5 februari jl. een aantal stappen heeft gezet om tot verbeterde medewerking te komen en sommige openstaande vragen te beantwoorden. Over het algemeen is sprake van operationele medewerking («process»), maar laat de inhoudelijke medewerking («substance») nog steeds te wensen over. Zo heeft Irak nog steeds geen duidelijkheid verschaft over een aantal openstaande vragen en, aldus Blix, «this is perhaps the most important problem we are facing». Bovendien blijkt uit de briefings dat Irak onder meer een verboden raketprogramma heeft, dat het door UNSCOM vernietigde productiefaciliteiten heeft herbouwd en dat het 32 ton van het hoogwaardige explosief HMX uit de door het IAEA verzegelde voorraad heeft verwijderd, zonder dat het duidelijk kan maken wat hiermee is gebeurd.

Irak heeft in de afgelopen weken en tijdens het bezoek van Blix en El Baradei aan Bagdad op 8 en 9 februari onder andere documenten overhandigd met betrekking tot de import van uranium, de verwerving van aluminium buizen alsmede anthrax, VX en «bacterial growth material». Deze documenten bevatten echter geen nieuwe gegevens. Tevens informeerde Blix de VR dat, korte tijd vóór het bezoek van de inspecteurs aan Bagdad, drie Iraakse wetenschappers waren geïnterviewd onder UNMOVIC voorwaarden – dat wil zeggen zonder de aanwezigheid van Iraakse autoriteiten. Helaas, stelde Blix, hebben dergelijke interviews sindsdien niet meer plaatsgevonden.

Tijdens het bezoek heeft Irak aangekondigd alsnog U2-vluchten toe te zullen laten. De eerste surveillance vlucht heeft op 17 februari plaatsgevonden.

Blix maakte ook bekend dat Irak wel degelijk verplichtingen heeft geschonden: de Al Samoud 2 raket heeft een groter bereik dan de toegestane 150 km. Daarnaast wordt naar het maximale bereik van de Al Fatah raket – ook in Iraaks bezit – nog nader onderzoek gedaan. Tenslotte gaf Blix aan dat de ontwapening van Irak binnen betrekkelijk korte termijn zou kunnen plaatsvinden «if immediate, active and unconditional cooperation with UNMOVIC and the IAEA were to be forthcoming». Een impliciete erkenning dat er van een dergelijke medewerking tot op heden geen sprake is.

Na afloop van de briefing gaven de VR-leden – veelal vertegenwoordigd door hun ministers van Buitenlandse Zaken – een eerste reactie op de briefing van de inspecteurs. De VR-leden waren het erover eens dat Irak in de voorgaande twee weken enkele stappen in de juiste richting had gezet, maar verbonden daar verschillende conclusies aan. VS, VK, Spanje en Bulgarije benadrukten dat er nog steeds niet actief werd meegewerkt door Irak. Zij concludeerden dat er sprake is van «further material breach». Aan de andere kant zagen Frankrijk, Rusland, China, Duitsland en Syrië in de ontwikkelingen van de afgelopen weken de bevestiging dat men op de goede weg was en dat het aantal inspecteurs moet worden verhoogd en de missie versterkt. Andere VR-leden kozen een tussenpositie door zowel te wijzen op het tekortschieten van het Iraakse regime als de wens uit te spreken de inspecties nog enige tijd te gunnen. Het VK stelde vast dat geen enkel VR-lid beweerde dat Irak volledig meewerkte.

Conclusie

Uit de briefings van Blix en El-Baradei komt naar voren dat Irak na drie maanden enkele stappen heeft gezet, in reactie op uitdrukkelijke vragen van de inspecteurs. Het lijkt erop dat diplomatieke en militaire druk enig effect heeft gehad.

Niettemin overheerst de bezorgdheid ten aanzien van Irak omdat Bagdad nog steeds niet in overeenstemming met Veiligheidsraadsresolutie 1441 handelt. Irak heeft een laatste kans gekregen om te ontwapenen en dient die kans te benutten door actief mee te werken. Tot dusver is daarvan nog altijd geen sprake.

Irak moet nu eindelijk antwoord geven op de vele, al sinds 1998 openstaande vragen met betrekking tot zijn wapenvoorraden en -programma's.

De voortgang die is geboekt is onvoldoende. Het kernprobleem, de ontwapening van Irak, blijft bestaan. De regering is volledig gecommitteerd aan de uitvoering van resolutie 1441 en de vreedzame oplossing die deze resolutie biedt. Echter, hiervoor is volledige medewerking van Saddam Hoessein noodzakelijk. Slechts met deze medewerking kan een militaire interventie worden voorkomen.

Irak kan niet steeds blijven tijdrekken door op het allerlaatste moment enkele concessies te doen; evenmin kunnen de inspecties tot in het oneindige doorgaan. De internationale gemeenschap kan niet eindeloos op Irak blijven wachten. Nog steeds geldt, zoals de heer Blix op 27 januari jl. zei, dat Irak nog steeds niet tot een volledige aanvaarding is gekomen van de ontwapeningseisen die het land zijn opgelegd. Het is aan Irak alleen om te bewijzen dat het daadwerkelijk wil ontwapenen. In dit verband is de vergelijking, door Blix, met de actieve coöperatie destijds van Zuid-Afrika bij het ontmantelen van zijn nucleaire wapensprogramma veelzeggend.

De internationale politieke en militaire druk op Irak moet verder worden opgevoerd. De regering ziet de gang van zaken in de EU en de NAVO als een bevestiging van haar beleid en is voornemens dit voort te zetten.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven