nr. 62
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 oktober 2002
Onder verwijzing naar de Regeling van Werkzaamheden d.d. 29 oktober 2002
wil ik hieronder ingaan op vragen die bij die gelegenheid werden gesteld door
het lid Koenders.
Nederland noch de EU zijn direct betrokken bij het overleg dat thans plaatsvindt
binnen de VN Veiligheidsraad over een mogelijke nieuwe resolutie inzake Irak.
Dit overleg vindt plaats op basis van een Amerikaans-Brits ontwerp, dat door
de VS officiëel is ingediend (tekst bijgevoegd).1 Er is voorts sprake van informele teksten van de zijde van Frankrijk
en van de Russische Federatie.
De laatstgenoemde tekst stelt slechts weinig eisen aan Irak en draagt
nauwelijks bij tot de noodzakelijke aanscherping van het inspectieregime.
Deze tekst lijkt vooral tactische Russische doelen te dienen, zowel in de
discussie met de VS als tegenover het Iraakse regime.
Binnen het kader van het gebruikelijke EU-overleg informeren lidstaten
die lid van de Veiligheidsraad zijn (thans Ierland als gekozen lid, naast
de permanente leden Frankrijk en het VK) conform art. 19 van het VEU de andere
lidstaten terzake. Gewoontegetrouw zijn Frankrijk en het VK evenwel geneigd
in VR-kader hun nationale posities voorop te stellen. Wel heeft de EU bij
de recente, zogenaamde «open session» van de Veiligheidsraad een
eigen verklaring afgelegd, waarin met name het belang van aanscherping van
het inspectieregime is benadrukt.
De VS is bij de laatste versie van zijn ontwerp Frankrijk tegemoetgekomen
door voor te stellen dat, na vaststelling door de wapeninspecteurs dat Irak
tekortschiet bij het nakomen van zijn verplichtingen, de Veiligheidsraad terzake
opnieuw beraad zal voeren.
De discussie draait thans met name nog om bepaalde elementen in de Amerikaanse
tekst, in het bijzonder het opvoeren daarin van het begrip «material
breach». Het noemen van dit begrip wordt door Frankrijk opgevat
als een bevestiging van de visie dat lidstaten van de VN op dit moment al
gemachtigd zijn «alle noodzakelijke middelen», waaronder ook militair
geweld, toe te passen om de uitvoering door Irak van alle bestaande relevante
VR-resoluties af te dwingen. De regering meent eveneens, zoals ik eerder in
uw Kamer heb uiteengezet, dat die machtiging op dit moment strikt juridisch
gezien al bestaat. Een nieuwe resolutie die machtigt tot gebruik van geweld
blijft, ook in het licht van de huidige discussie, evenwel politiek wenselijk.
Het versterken van het inspectieregime is een centraal element van het
Amerikaanse voorstel. De EU heeft zich uitgesproken voor een nieuwe VR-resolutie
die verzekert dat de VN-inspecteurs (het team van UNMOVIC onder leiding van
de heer Hans Blix en dat van het IAEA onder leiding van de heer Mohammed El-Baradei)
hun taken op het gebied van ontwapening en monitoring, zoals geeist door de
relevante VR-resoluties, effectief kunnen uitvoeren.
De regering meent dat er een goede kans bestaat dat de discussie in de
Veiligheidsraad zal leiden tot een nieuwe resolutie, waarmee een aangescherpt
inspectieregime zal worden ingesteld. De meest betrokken uitvoerders –
met name de heer Blix – hebben al te kennen gegeven dat dit het succes
van hun werkzaamheden zal bevorderen. Irak zal na de eerste noodzakelijke
stap van het uitspreken van bereidheid om de VN-wapeninspecteurs weer toe
te laten, de volgende stappen moeten zetten die leiden tot het hoofddoel,
de ontmanteling van zijn massavernietigingswapens.
De EU is van mening dat slechts sterke, internationale druk Irak hiertoe
zal dwingen, hetgeen steeds de Nederlandse inzet in dit overleg is geweest.
Vragen omtrent een mogelijke verandering van het bestuur van Irak zijn
op dit moment niet aan de orde, evenmin als Nederlandse deelname aan eventuele
militaire actie. Nederland heeft – anders dan de VS – geen overleg
gevoerd met vertegenwoordigers van de Iraakse oppositie over een eventueel
toekomstig bestuur van Irak. Contacten die sinds het verzenden van mijn brief
van 4 september jl. hebben plaatsgevonden betroffen een door de Iraakse
oppositie in Europa te organiseren conferentie.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. G. de Hoop Scheffer