nr. 56
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 september 2002
Onder verwijzing naar het verzoek van de leden Koenders (PvdA) en De Graaf
(D66), zoals gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden op 3 september,
bericht ik u als volgt.
Het lijdt weinig twijfel dat Irak beschikt over massavernietigingswapens.
De vraag is vooral welke en hoeveel. Bij de wapeninspecties door de VN, die
eind 1998 werden afgebroken, bleek Irak te beschikken over een aanzienlijk
arsenaal aan massavernietigingswapens (MVW). Bovendien behoort Irak tot de
zeer weinige landen die deze wapens ooit werkelijk hebben ingezet, namelijk
in de oorlog met Iran en tegen de eigen – Koerdische – bevolking.
Er bestaat naar mijn mening geen twijfel dat Irak na het vertrek van de VN
wapeninspecteurs (UNSCOM), en ondanks het bestaan van het controleregime voor
wat betreft de invoer van «dual use» goederen is doorgegaan met
ontwikkeling van met name biologische en chemische wapens. De dreiging die
daarvan uitgaat is reëel en wordt, naarmate de tijd verstrijkt, steeds
ernstiger.
In de periode na 11 september 2001 is duidelijk geworden dat de internationale
gemeenschap zich actiever dient in te zetten om een einde te maken aan de
risico's die zijn verbonden aan deze situatie. In de Nederlandse visie, gedeeld
door de EU-partners zoals bleek tijdens het jongste Gymnich overleg te Helsingör,
dient Irak thans onmiddellijk te voldoen aan de eisen die terzake door de
VN Veiligheidsraad zijn gesteld (laatstelijk in resolutie 1284), te weten
de «onvoorwaardelijke en onmiddellijke terugkeer van de wapeninspecteurs,
die onbelemmerd hun werk moeten kunnen doen». In concreto betekent dit
de toelating door Irak van het klaarstaande team van wapeninspecteurs (thans
UNMOVIC geheten), onder leiding van de heer Hans Blix. Dat is waar Irak aan
moet voldoen en daarover kan geen enkel misverstand bestaan.
Dinsdag 2 september jl. sprak de Secretaris-Generaal van de VN en marge
van de top in Johannesburg met de Iraakse vice-premier Tariq Aziz. SG Annan
verklaarde na afloop dat hij in dit stadium niet kon zeggen dat Irak een beslissing heeft genomen de VN inspecteurs toe te laten. Hij voegde
daaraan toe dat Irak bepaalde garanties verlangt.
De regering acht deze aanhoudende weigering van Irak om de VN-wapeninspecteurs
onvoorwaardelijk toe te laten niet aanvaardbaar. Irak beweert weliswaar geen
massavernietigingswapens meer in zijn bezit te hebben, maar het is aan Irak
om dit te bewijzen, en wel door mee te werken aan het door de internationale
gemeenschap opgelegde inspectieregime.
Ik acht de op Irak uitgeoefende druk van groot belang om dit land te bewegen
tot uitvoering van alle relevante VN-resoluties. Wanneer uiteindelijk die
druk, waaronder ik nadrukkelijk ook de Amerikaanse uitspraken met betrekking
tot de optie van militaire actie reken, onvoldoende zou blijken, sluit ik
niet bij voorbaat uit dat inderdaad militair optreden, met het doel de naleving
van de relevante VR-resoluties af te dwingen, aan de orde kan komen. Een dergelijk
militair optreden zou, zowel in de regio als daarbuiten, het gewenste politieke
draagvlak kunnen verwerven door een nieuwe VR-resolutie terzake. De regering
acht een dergelijke resolutie wenselijk.
Tijdens het Gymnich overleg werd door alle partners het belang van consultaties
met de VS onderstreept. Het verheugt mij dat de VS zich hiertoe bereid hebben
verklaard. Een eerste gelegenheid daartoe voor de EU wordt geboden door de
ontmoeting die de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU volgende week
te New York zullen hebben met hun ambtgenoot Colin Powell en marge van de
Algemene Vergadering van de VN. Daarbij zal van Nederlandse zijde ook aandacht
worden gevraagd voor de opstelling van de buurlanden van Irak. Mede in dat
verband hecht Nederland groot belang aan een actieve Amerikaanse inzet om
voortgang te boeken bij een oplossing van het Israelisch-Palestijns conflict.
Bovendien zal ik aandacht vragen voor de toekomst van Irak na een eventueel
militair optreden en de gevolgen van een en ander voor de verhoudingen binnen
de regio.
De Amerikaanse regering heeft gesteld dat de dreiging die uitgaat van
het bezit door Irak van MVW kan worden bezworen door een verandering van regime
in Bagdad. Over de wijze waarop, en in het bijzonder omtrent de eventuele
inzet van militaire middelen, bestaat in Washington thans nog geen vastomlijnd
plan.
Vooropgesteld zij dat zeer weinigen in Irak en in de rest van de wereld
een verandering van regime in Bagdad zouden betreuren, gezien de uitzonderlijke
wreedheid van het regime, de onderdrukking van de bevolking en de ernst en
intensiteit van mensenrechtenschendingen. Een verbetering van de situatie
in Irak zou tevens kunnen leiden tot een terugkeer van de vele vluchtelingen,
waarvan een aanzienlijk deel ook in ons land een toevlucht heeft gevonden.
Naar Nederlands inzicht, dat binnen de EU en in de rest van de wereld
breed wordt gedeeld, moet de aandacht vooralsnog gericht blijven op de dreiging
die uitgaat van de Iraakse MVW. Indien als uitkomst van het te volgen VN-traject
als «ultimum remedium» moet worden overgegaan tot militaire actie,
hetgeen – nogmaals – niet bij voorbaat valt uit te sluiten, zou
«regime change» daarvan overigens een gevolg kunnen zijn.
Inmiddels wordt in kringen van de Iraakse oppositie in ballingschap gesproken
over de toekomst van Irak, nadat een verandering van regime zou hebben plaatsgevonden.
Dat is een zaak die allereerst de Irakezen zelf aangaat. Berichten als zou
de Nederlandse regering al hebben ingestemd met het organiseren van een conferentie
door de Iraakse oppositie in Nederland zijn niet juist. Een verzoek
terzake – dat overigens niet nodig is – van de zijde van de Iraakse
oppositie heeft de regering niet bereikt.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. G. de Hoop Scheffer