Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 februari 2024
Conform mijn toezegging gedaan tijdens het Commissiedebat Gymnich van 30 januari 2024,
stuur ik u hierbij de reactie op uw verzoek met betrekking tot de uitspraak van het
Internationaal Gerechtshof (IGH) in de rechtszaak tussen Zuid-Afrika en Israël inzake
vermeende schendingen van het Genocideverdrag ten aanzien van Palestijnen in de Gazastrook.
Zuid-Afrika heeft de procedure op 29 december 2023 bij het IGH aangespannen met de
indiening van een verzoekschrift. Op 26 januari 2024 heeft het IGH uitspraak gedaan
over het verzoek tot het opleggen van voorlopige maatregelen dat ingediend was door
Zuid-Afrika.1 De conclusies van het Hof zijn gebaseerd op een voorlopig oordeel ten aanzien van
de eigen bevoegdheid en de ontvankelijkheid van de claims van Zuid-Afrika alsmede
de plausibiliteit van de rechten van Zuid-Afrika. Het Hof kan zijn oordeel ten aanzien
van deze punten herzien in een volgende fase nadat het de partijen hierover gehoord
heeft. Volgens het Hof is het aannemelijk dat er rechten van Zuid-Afrika in het geding
zijn in dit geschil, namelijk het recht van Palestijnen om niet onderworpen te worden
aan handelingen die zijn verboden in het Genocideverdrag en het recht van Zuid-Afrika
om naleving door Israël van de verplichtingen onder het Genocideverdrag te eisen.
Om te voorkomen dat het geschil verergert, en te verzekeren dat het Hof zich hierover
kan buigen, heeft het Hof het gerechtvaardigd geacht voorlopige maatregelen op te
leggen. Deze uitspraak is dus nog geen oordeel over de inhoud van het verzoekschrift
van Zuid-Afrika.
De voorlopige maatregelen die het Hof heeft opgelegd verplichten Israël om (a) alle
maatregelen te treffen binnen zijn vermogen om genocide te voorkomen; (b) onmiddellijk
zorg te dragen dat zijn eigen militairen geen genocide plegen; (c) alle maatregelen
te treffen binnen zijn vermogen om het aanzetten tot genocide te vervolgen en bestraffen;
(d) onmiddellijk en effectieve maatregelen te treffen om de levering van urgente basisvoorzieningen
en humanitaire hulp mogelijk te maken; (e) effectieve maatregelen te treffen om bewijs
met betrekking tot beschuldigingen van genocide veilig te stellen en vernietiging
daarvan te voorkomen; en (f) binnen een maand aan het Hof te rapporteren over de genomen
maatregelen. Deze rapportage blijft vertrouwelijk totdat het Hof overgaat tot openbaarmaking.
Het Hof spreekt in de uitspraak over voorlopige maatregelen ook zijn ernstige zorgen
uit over de humanitaire crisis in Gaza en roept op tot vrijlating van de gegijzelden.
Het kabinet draagt de boodschappen van humanitaire hulpverlening, vrijlating van gegijzelden,
het voorkomen van burgerslachtoffers en het handelen in overeenstemming met het humanitair
oorlogsrecht uit sinds de verschrikkelijke terroristische aanval door Hamas op 7 oktober
2023, en zal dit blijven doen.
De uitspraak is bindend voor de beide partijen in de procedure voor het Hof, te weten
Zuid-Afrika en Israël. Nederland respecteert de uitspraak en roept de partijen op
de uitspraak na te leven, ook in de bilaterale contacten. De volgende stap in de procedure
is de indiening door Zuid-Afrika bij het IGH van een inhoudelijke onderbouwing van
het verzoekschrift. Israël kan vervolgens bezwaar maken tegen de bevoegdheid van het
Hof en/of de ontvankelijkheid van de claims van Zuid-Afrika. Het Hof zal zich dan
eerst over deze bezwaren moeten buigen om te beoordelen of de inhoudelijke behandeling
van de claims kan worden voortgezet.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.G.J. Bruins Slot