23 432 De situatie in het Midden-Oosten

Nr. 511 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 februari 2024

Conform mijn toezegging gedaan tijdens het Commissiedebat Gymnich van 30 januari 2024, stuur ik u hierbij de reactie op uw verzoek met betrekking tot de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof (IGH) in de rechtszaak tussen Zuid-Afrika en Israël inzake vermeende schendingen van het Genocideverdrag ten aanzien van Palestijnen in de Gazastrook.

Zuid-Afrika heeft de procedure op 29 december 2023 bij het IGH aangespannen met de indiening van een verzoekschrift. Op 26 januari 2024 heeft het IGH uitspraak gedaan over het verzoek tot het opleggen van voorlopige maatregelen dat ingediend was door Zuid-Afrika.1 De conclusies van het Hof zijn gebaseerd op een voorlopig oordeel ten aanzien van de eigen bevoegdheid en de ontvankelijkheid van de claims van Zuid-Afrika alsmede de plausibiliteit van de rechten van Zuid-Afrika. Het Hof kan zijn oordeel ten aanzien van deze punten herzien in een volgende fase nadat het de partijen hierover gehoord heeft. Volgens het Hof is het aannemelijk dat er rechten van Zuid-Afrika in het geding zijn in dit geschil, namelijk het recht van Palestijnen om niet onderworpen te worden aan handelingen die zijn verboden in het Genocideverdrag en het recht van Zuid-Afrika om naleving door Israël van de verplichtingen onder het Genocideverdrag te eisen. Om te voorkomen dat het geschil verergert, en te verzekeren dat het Hof zich hierover kan buigen, heeft het Hof het gerechtvaardigd geacht voorlopige maatregelen op te leggen. Deze uitspraak is dus nog geen oordeel over de inhoud van het verzoekschrift van Zuid-Afrika.

De voorlopige maatregelen die het Hof heeft opgelegd verplichten Israël om (a) alle maatregelen te treffen binnen zijn vermogen om genocide te voorkomen; (b) onmiddellijk zorg te dragen dat zijn eigen militairen geen genocide plegen; (c) alle maatregelen te treffen binnen zijn vermogen om het aanzetten tot genocide te vervolgen en bestraffen; (d) onmiddellijk en effectieve maatregelen te treffen om de levering van urgente basisvoorzieningen en humanitaire hulp mogelijk te maken; (e) effectieve maatregelen te treffen om bewijs met betrekking tot beschuldigingen van genocide veilig te stellen en vernietiging daarvan te voorkomen; en (f) binnen een maand aan het Hof te rapporteren over de genomen maatregelen. Deze rapportage blijft vertrouwelijk totdat het Hof overgaat tot openbaarmaking.

Het Hof spreekt in de uitspraak over voorlopige maatregelen ook zijn ernstige zorgen uit over de humanitaire crisis in Gaza en roept op tot vrijlating van de gegijzelden. Het kabinet draagt de boodschappen van humanitaire hulpverlening, vrijlating van gegijzelden, het voorkomen van burgerslachtoffers en het handelen in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht uit sinds de verschrikkelijke terroristische aanval door Hamas op 7 oktober 2023, en zal dit blijven doen.

De uitspraak is bindend voor de beide partijen in de procedure voor het Hof, te weten Zuid-Afrika en Israël. Nederland respecteert de uitspraak en roept de partijen op de uitspraak na te leven, ook in de bilaterale contacten. De volgende stap in de procedure is de indiening door Zuid-Afrika bij het IGH van een inhoudelijke onderbouwing van het verzoekschrift. Israël kan vervolgens bezwaar maken tegen de bevoegdheid van het Hof en/of de ontvankelijkheid van de claims van Zuid-Afrika. Het Hof zal zich dan eerst over deze bezwaren moeten buigen om te beoordelen of de inhoudelijke behandeling van de claims kan worden voortgezet.

De Minister van Buitenlandse Zaken, H.G.J. Bruins Slot

Naar boven