Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 mei 2021
Op 5 mei jl. heeft Nederland, net als diverse andere Europese landen en de Europese
Commissie, informatie ontvangen van Israël over vermeende banden tussen Palestijnse
organisaties en de door de Europese Unie tot terroristische organisatie aangemerkte
Popular Front for the Liberation of Palestine (PLFP). Onder deze organisaties behoren
UAWC en twee organisaties die indirect door Nederland gefinancierd worden in een mensenrechtenprogramma
met UNDP.
De informatie die betrekking heeft op UAWC zal door Israël worden gedeeld met het
externe onderzoeksbureau Proximities en worden betrokken bij het lopende onderzoek
dat door Nederland is ingesteld. Het EU Bureau voor Fraudebestrijding «OLAF» zal uit
voorzorg nader onderzoek doen naar twee organisaties die de EU rechtstreeks financiert.
De informatie betreffende de door Nederland indirect gefinancierde organisaties is
door het Ministerie van Buitenlandse Zaken getoetst en biedt geen concreet bewijs
van banden met PFLP. Het kabinet wacht daarom de uitkomsten van het EU-onderzoek af
en zal daarna eventuele vervolgstappen nemen.
Zoals gemeld in de beantwoording op vragen van de leden Van der Staaij, De Roon en
Voordewind (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3572) is het kabinet ermee bekend dat twee voormalige medewerkers van UAWC verdacht worden
van een bomaanslag op 23 augustus 2019, die wordt toegeschreven aan de PFLP. In eerste
instantie leek er geen relatie te zijn tussen Nederlandse budgetten en de werkzaamheden
van deze voormalige medewerkers. Vorig jaar bleek echter bij nader archiefonderzoek
naar aanleiding van Kamervragen dat beide personen weliswaar geen onderdeel uitmaakten
van de projectgroep die verantwoordelijk was voor de uitvoering van het door Nederland
gefinancierde project, maar wel (een deel van hun) salaris ontvingen als onderdeel
van de overheadkosten in het contract met UAWC. Hierop is direct besloten om verdere
betalingen aan UAWC aan te houden en een extern onderzoek te laten verrichten.
Zoals gemeld in de beantwoording op de vragen van het lid Kuzu (Aanhangsel Handelingen
II 2020/21, nr. 1697) resulteerde deze opschorting van de Nederlandse financiering ertoe dat geplande
activiteiten, waar lokale gemeenschappen, individuele ondernemers en boeren soms al
een eigen bijdrage voor gemaakt hebben of hebben gepland, geen of slechts gedeeltelijke
doorgang kunnen vinden. Voor nog niet verrichte activiteiten vindt het kabinet de
noodzaak van het onderzoek en opschorting van betaling opwegen tegen deze, voor de
boeren, nadelige situatie.
De bevriezing van financiering betekende echter tevens dat er ook betalingen zijn
aangehouden voor werkzaamheden die door aannemers en boeren zijn gemaakt vóór het
Nederlandse besluit op 9 juli 2020. Het gaat hierbij om activiteiten die vallen binnen
het project, zoals het aanleggen van een weg, het nivelleren van land of het aanleggen
van een irrigatiesysteem. Deze aanzienlijke openstaande rekeningen kunnen bij nog
langer uitstel van betaling leiden tot aanzienlijke economische schade voor de boeren
en ondernemers, te midden van de COVID-19 pandemie. Het gaat om totaal 292.088 EUR
voor activiteiten die door aannemers en boeren vóór de bevriezing zijn verricht.
De urgentie om tot een tussentijdse oplossing voor deze problematiek te komen is vergroot,
nu afronding van het externe onderzoek pas begin juli wordt verwacht vanwege de beperkingen
als gevolg van Covid-19. Eerder werd nog uitgegaan van begin mei (zie ook Kamerstuk
23 432, nr. 480).
Het ministerie heeft samen met de post onderzocht of betalingen aan de aannemers en
boeren alsnog gedaan kunnen worden op zo’n manier dat kan worden gegarandeerd dat
de eventuele betalingen niet via UAWC lopen. Er is vastgesteld dat de betaling kan
geschieden via een consortiumpartner van UAWC, waarbij er geen sprake zal zijn van
betaling aan of via UAWC. Een externe auditor zal die betalingen vooraf en achteraf
toetsen.
Ik heb besloten om deze betaling onder deze voorwaarden niet langer aan te houden.
Dit besluit heeft uitsluitend betrekking op deze specifieke betalingen aan aannemers
en boeren, en is geen indicatie over mogelijke toekomstige samenwerking met UAWC in
een nieuw programma. Een besluit daarover zal pas genomen worden na afronding van
het externe onderzoek. De opschorting van de financiering aan UAWC blijft hiermee
gewaarborgd totdat het externe onderzoek is afgerond.
Zoals toegezegd houd ik u op de hoogte van relevante ontwikkelingen.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag