23 432

Nr. 330 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 april 2012

In de regeling van werkzaamheden op 3 april 2012 heeft het lid Peters gevraagd om een brief over het standpunt van het kabinet over het zgn. Area C-rapport van de EU Heads of Missions (HoMs) in de Palestijnse Gebieden (PG) en de wijze waarop en wanneer dat is ingenomen en gecommuniceerd met Europa en de Tweede Kamer.

Het bedoelde rapport is geschreven op initiatief van de HoMs in Oost-Jeruzalem en Ramallah en op 5 september 2011 naar Brussel gestuurd, voorzien van een annex met beleidsaanbevelingen. Het is in december op ambtelijk niveau in Brussel besproken. Het rapport is niet geagendeerd of aan de orde gekomen in de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken (RBZ).

Bij opstelling van het rapport en bij de behandeling ervan in Brussel bleek dat de EU-Lidstaten geen overeenstemming konden bereiken over mogelijke aanbevelingen die in de annex waren verwerkt. Meerdere Lidstaten, waaronder Nederland, hadden bezwaar tegen onderdelen daarvan. Met de feitelijke analyse in het rapport zelf konden de Lidstaten in grote lijnen wel instemmen.

Het rapport (inclusief annex) is een intern werkdocument van de EU. Vrijgave ervan is dan ook niet aan de orde. Op 12 januari 2012 is het gelekt naar de media. Het lid Peters heeft hieraan gerefereerd in het dertig-leden debat van 18 januari over de uitlatingen van de premier van Turkije.

Ik roep in herinnering dat ik in dat debat heb gesteld de procedure die aan de orde is met betrekking tot de HoMs rapporten tegen het licht te willen houden, teneinde misverstanden te voorkomen over de status die een dergelijk rapport op enig moment heeft.

Duidelijk moet blijven dat beleid gemaakt wordt in de hoofdsteden en in Brussel, teneinde het primaat van de politiek te garanderen. Dit heeft ertoe geleid dat Nederland een algemene reserve legt op de inhoud van HoMs-rapporten, met name gericht op de aanbevelingen, totdat betere afspraken zijn gemaakt tussen EU-lidstaten en EDEO over waarborging van vertrouwelijkheid van informatie-uitwisseling en de status van de aanbevelingen die aan de rapporten verbonden zijn.

Dit voorbehoud doet niet af aan de mate waarin Nederland meewerkt aan de totstandkoming van deze rapporten.

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

Naar boven