23 432
De situatie in het Midden-Oosten

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 25 maart 1996

Van 13 tot en met 17 februari 1996 bracht ik een bezoek aan de Gazastrook en Westelijke Jordaanoever om mij op de hoogte te stellen van de voortgang van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsprogramma met de Palestijnen en inzicht te verkrijgen in de bredere politieke en sociaal-economische context waarin het programma wordt uitgevoerd. Tijdens dit bezoek sprak ik met President Arafat en vertegenwoordigers van de Palestijnse Autoriteit, leden van de Palestijnse Raad, vertegenwoordigers van internationale organisaties en de EU, alsook met vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties en NGO's. Daarnaast bezocht ik een aantal door Nederland gefinancierde projecten. Na een korte samenvatting van de algemene indrukken die ik tijdens dit bezoek opdeed, volgt een verslag van de besprekingen die ik met de diverse gesprekspartners voerde.

Samenvatting

Mijn indrukken van de huidige situatie in de Gazastrook en Westelijke Jordaanoever kunnen als volgt worden samengevat. De gevoelens van frustratie en uitzichtloosheid aan Palestijnse zijde lijken toe te nemen waardoor het draagvlak voor het vredesproces onder de Palestijnse bevolking onder druk komt te staan. Er hebben zich in de afgelopen maanden weliswaar positieve ontwikkelingen voorgedaan, zoals de aanvang van lsraëlische «redeployment» in de Westelijke Jordaanoever en het plaatsvinden van de eerste Palestijnse verkiezingen, maar een aantal ontwikkelingen blijft zorgen baren.

Sinds de aanvang van het vredesproces is nog maar weinig tastbare verbetering opgetreden in de levensomstandigheden van de Palestijnse bevolking. De werkloosheid is erg hoog en de voorzieningen in de sociale sectoren zoals onderwijs en gezondheidszorg zijn onvoldoende. De verliezen als gevolg van de afsluiting van de grenzen door Israël (de afgelopen 15 maanden waren de grenzen 250 dagen gesloten) worden geschat op minstens US$ 3 mln. per dag; investeringen blijven grotendeels uit en economische ontwikkeling is nog aan vele beperkingen onderhevig. Ook de uitvoering van hulpactiviteiten ondervindt hier een negatief effect van.

De voortzetting van de uitbreiding van Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, de aanleg van «by-pass roads» en de daarmee gepaard gaande landonteigening leiden tot toenemende frustratie onder de Palestijnse bevolking. Ook lijkt de Palestijnse Autoriteit, in zijn streven de voortgang in de vredesonderhandelingen met Israël te verzekeren, in toenemende mate repressief op te treden, hetgeen een gevaar betekent voor het democratisch gehalte van de Palestijnse samenleving. Daarnaast leiden centralisme en onduidelijkheid aan Palestijnse zijde omtrent competentie van de verschillende ministeries tot trage besluitvorming en gebrek aan prioriteitenstelling.

De internationale gemeenschap onderkent het belang van de verbetering van de sociaal-economische situatie van de Palestijnse bevolking voor de voortgang van het vredesproces en het op termijn realiseren van een duurzame vrede in het Midden-Oosten. Evenals andere donoren heeft de Nederlandse regering in de afgelopen twee en een half jaar, sinds de ondertekening van de «Declaration of Principles», de hulp voor de Palestijnen aanzienlijk opgevoerd. De verbetering van de levensomstandigheden van de Palestijnse bevolking zou een remmende invloed op extremisme kunnen hebben die immers in belangrijke mate zijn voedingsbodem in sociaal-economische uitzichtloosheid vindt. Het is dan ook in dat verband betreurenswaardig dat de sociaal-economische situatie in de Gazastrook en Westelijke Jordaanoever nog zo weinig vooruitgang vertoont. Het tegendeel lijkt het geval; als gevolg van de geschetste ontwikkelingen ontstaat een situatie die radicalisering in de hand werkt.

Tegen de achtergrond van de geschetste problematiek is het zaak de uitvoering van hulpactiviteiten met voortvarendheid voort te zetten. Ik ben voornemens de hulp aan de Palestijnen waarvoor ik in 1996 f 60 mln. beschikbaar stelde, waar mogelijk in eerste instantie in te zetten voor activiteiten die op korte termijn concrete resultaten boeken. Daarnaast ben ik van mening dat de internationale donorgemeenschap actief aandacht moet blijven schenken aan de bredere context waarin de hulpactiviteiten zich voltrekken opdat de doelstelling van de hulpinspanningen, het bereiken van sociaal-economische verbetering en politieke stabiliteit, gerealiseerd kan worden.

Verslag van besprekingen

Onderhoud met President Arafat en vertegenwoordigers van de Palestijnse Autoriteit

Op diens uitnodiging bracht ik te Gaza een bezoek aan President Arafat. Ik bracht hem gelukwensen over met zijn verkiezing tot president van de Palestijnse Autoriteit (PA), en sprak de hoop uit dat het in gang gezette democratiseringsproces onverminderd zou worden voortgezet. Op mijn vraag wanneer de recent verkozen Palestijnse Raad bijeen zou komen, noemde Arafat de datum 12 maart; tegen die tijd zou de wettelijk gestelde termijn voor afhandeling van klachten tegen verkiezingsuitslagen zijn verlopen.

Er werd gesproken over het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsprogramma ten behoeve van de Palestijnen en de Nederlandse betrokkenheid bij de haven in Gaza alsmede de beoogde industrieparken. Ik gaf aan dat Nederland naast samenwerking met de PA tevens belang hecht aan voortzetting van samenwerking met Palestijnse NGO's. Ik vroeg Arafat wanneer de ICRC weer toegang tot Palestijnse gevangenissen zou worden verleend. Arafat gaf aan dat e.e.a. op een misverstand berustte en dat deze organisatie welkom was. President Arafat ging voorts in op het vredesproces en uitte scherpe kritiek op de afsluiting van de grenzen en de sociaal-economische consequenties daarvan, de uitbreiding van de nederzettingen en de aanleg van «by-pass roads» op de Westoever. Beroepen op de VS in dezen te interveniëren haalden niets uit, aldus Arafat. Mijn gesprekspartner vroeg aandacht voor het lot van de circa 4000 Palestijnen die nog immer in Israëlische gevangenschap verkeerden, waarvan de meesten politieke gevangenen waren. Arafat verzocht mij tenslotte steun te verlenen aan de Azhar universiteit in Gaza en de Palestijnse Rode Halve Maan, m.n. ten behoeve van de activiteiten van deze organisatie onder de Palestijnse vluchtelingen in Libanon.

Naast het onderhoud met President Arafat ontmoette ik ook andere vertegenwoordigers van de PA zoals de Minister van Onderwijs, de Minister van Arbeid, de Plaatsvervangend Minister van Gezondheidszorg en de Politiecommandant te Gaza. Met de Minister van Planning en Internationale Samenwerking, Dr Nabil Shaath, die op dat moment demissionair was, had ik een informeel gesprek over mogelijke Nederlandse betrokkenheid bij de versterking van de institutionele capaciteit van het Ministerie van Planning en Internationale Samenwerking en de beoogde reorganisatie van de ministeries van de PA. Een van de door Nederland gefinancierde activiteiten die in samenwerking met het Ministerie van Planning en Internationale Samenwerking wordt uitgevoerd, betreft het Gaza milieu profiel project dat ik in Gaza uitgebreid bezocht. In het kader van dit project werd een milieuprofiel bestaande uit diverse delen opgesteld en werd assistentie verleend aan het «Environmental Planning Department» (EPD) dat verantwoordelijk is voor de formulering van beleid en uitvoering van interventies op het gebied van milieubeheer. Tijdens de uitvoering van dit project, waarvoor een tweede fase in voorbereiding is, werden veelbelovende resultaten behaald. Zo werd een strategie ontwikkeld om aandacht voor milieu-aspecten te integreren in de beleidsvorming van andere ministeries.

Tijdens mijn bezoek aan het Ministerie van Onderwijs te Ramallah alwaar ik een onderhoud had met Minister Yasser Amro, werd ingegaan op de onderwijsinfrastructuur die gedurende de bezetting ernstig is verwaarloosd. Het aantal schoolgebouwen is ontoereikend voor de grote aantallen leerlingen en verkeren bovendien in slechte staat. Op diens verzoek deelde ik mijn gesprekspartner mede bereid te zijn evenals in 1995 ook voor dit jaar een bijdrage te leveren aan de rehabilitie van schoolgebouwen en de financiering van de drukkosten van de schoolboeken. Het beleid van het Ministerie van Onderwijs is er mede op gericht de capaciteit op het gebied van middelbaar technisch en vakonderwijs te vergroten. Deze ontwikkeling zal op termijn moeten resulteren in een kleiner aantal studenten dat gebruik maakt van hoger universitair onderwijs. In dit kader werd de Nederlandse steun aan de twee landbouwscholen in Al-Aroub en Beit Hanoun gememoreerd. Van Palestijnse zijde werd het verzoek gedaan of dit project, waarvoor UNDP de uitvoerende instantie is, uitgebreid kan worden. Ik bracht later een bezoek aan de landbouwschool in Al-Aroub waar ook vertegenwoordigers van UNDP aanwezig waren.

In Gaza ontmoette ik de Plaatsvervangend Minister van Gezondheid, de heer Munzer Sharif. Evenals in de onderwijssector wordt de PA in de sector gezondheidszorg geconfronteerd met een gebrekkige fysieke infrastructuur en onvoldoende middelen om uitbreiding van de capaciteit en verbetering van de diensten te realiseren. De bezetting heeft belangrijke gevolgen gehad voor de gezondheidssector. Het niveau van de gezondheidszorg en de kwaliteit van de medische apparatuur is duidelijk achtergebleven in vergelijking met de situatie in omringende landen. Zo bedraagt het aantal beschikbare bedden in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever 1 per 1000 inwoners. Aangezien de gezondheidszorgsector recent werd toegevoegd aan het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsprogramma met de Palestijnen zijn, behalve enkele activiteiten op het gebied van geestelijke gezondheidszorg en het recent geïdentificeerde project ter ondersteuning van het Maqased ziekenhuis, dat ik tijdens mijn verblijf in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever bezocht, nog relatief weinig activiteiten in deze sector ontplooid. Met de Plaatsvervangend Minister werd ingegaan op de hulpbehoeften aan Palestijnse zijde en de mogelijkheden van Nederlandse participatie in deze. Hierbij kwamen aan de orde de rehabilitatie en uitbreiding van «maternal health care centres», inrichting van laboratoria in «primary health care centres», trainingen van (para)medisch personeel op het gebied van voedingsleer en management.

In Gaza had ik een onderhoud met Politiecommandant Generaal Majoor Nasser Youssef. Wij spraken over de door Nederland verzorgde trainingen op het gebied van openbare orde handhaving en cursussen die door andere donoren worden verstrekt. Nasser Youssef uitte waardering voor de Nederlandse cursus en de inzet van de Nederlandse politietrainers. Hij gaf aan dat de training bijdraagt aan technieken van handhaving van de openbare orde en het voorkomen van geweld. Hij onderschreef mijn mening dat de inrichting van een Palestijnse politiemacht naar westers model, waarbij de politie geïntegreerd is in de samenleving en bescherming aan burgers biedt, van groot belang is. In deze transitiefase, echter, is de voornaamste zorg van het Palestijns leiderschap het broze vredesproces te beschermen tegen aanvallen van tegenstanders die uit zijn op het frustreren van de onderhandelingen, aldus Nasser Youssef. Hij stelde dat de grote omvang en ruime taakstelling van het Palestijnse veiligheidsapparaat zijn ingegeven door de Israëlische veiligheidsbehoefte. Op mijn vraag op welke wijze klachten van burgers omtrent het optreden van de politie worden behandeld, antwoordde mijn gesprekspartner dat deze, op aanwijzing van Arafat, aan de procureur-generaal worden voorgelegd. Ik gaf aan dat de instelling van een onafhankelijke instantie (b.v. ombudsman) die dergelijke klachten in behandeling zou nemen, wellicht een alternatief vormt dat bij zou kunnen dragen aan het democratische gehalte van de Palestijnse samenleving.

Gesprekken met leden van de Palestijnse Raad

Ik sprak met mevrouw Hanan Ashrawi en de heer Hayder Abd al-Shafi in hun woning in respectievelijk Ramallah en Gaza. Mevrouw Ashrawi en de heer Abd al-Shafi zijn tijdens de eerste Palestijnse verkiezingen die op 20 januari van dit jaar werden gehouden, gekozen tot leden van de Palestijnse Raad. Beiden waren als Palestijnen uit de Bezette Gebieden lid van de Palestijnse delegatie bij de vredesonderhandelingen van Madrid en zijn thans actief in het kader van democratiserings- en mensenrechtenactiviteiten in de gebieden onder Palestijns bestuur.

In beide gesprekken werd ingegaan op de algemene sociaal-economische situatie in de Gazastrook en Westelijke Jordaanoever, de vredesonderhandelingen met Israël en de democratisering en mensenrechtenaspecten in de Palestijnse samenleving. Mijn gesprekspartners toonden zich pessimistisch over het vredesproces. Ten eerste vrezen zij dat met de huidige gang van zaken, waarbij Israël op diverse fronten de akkoorden blijft schenden (nederzettingen, landonteigening, etc.) de frustratie onder de Palestijnse bevolking doet toenemen en de positie van de PA in de finale onderhandelingen verder zal verzwakken. Mevrouw Ashrawi sprak in dit verband van een gebrek aan onderhandelingsstrategie aan Palestijnse zijde. Volgens mijn gesprekspartners hebben de vredesonderhandelingen nog maar bitter weinig dividend opgeleverd voor de Palestijnen in zowel politieke als economische zin. De sociaal-economische omstandigheden van de gemiddelde Palestijn zijn verslechterd, de grenzen zijn vaker gesloten dan ooit. Daarenboven zien de Palestijnen zich geconfronteerd met een in toenemende mate autoritair en repressief optredend leiderschap dat het veiligheidsbelang van Israël als eerste prioriteit ziet, aldus mijn gesprekspartners. Ik gaf aan dat de nieuw verkozen Palestijnse Raad een belangrijke rol wacht in het waarborgen van democratisering en bescherming van de mensenrechten in de gebieden onder Palestijns bestuur.

Gesprekken met vertegenwoordigers van internationale organisaties en de EU

In Oost-Jeruzalem had ik een onderhoud met de heer Tomas Dupla, vertegenwoordiger van de Europese Commissie bij de Palestijnse Autoriteit. Tijdens dit onderhoud werd ingegaan op de Palestijnse verkiezingen, waarbij de EU de verkiezingswaarneming coördineerde, het EU-hulpprogramma ten behoeve van de Palestijnen en de voortgang bij de uitvoering van de hulpactiviteiten. De heer Dupla ging in dit kader in op de problemen die zich voordoen bij de implementatie van projecten. Hij noemde enerzijds de restricties met betrekking tot invoer van hulpgoederen en anderzijds de onduidelijkheid aan Palestijnse zijde met betrekking tot prioriteitenstelling en competenties van de verschillende ministeries.

Voorts sprak ik met de heer Dan Deasy, plaatsvervangend directeur van de United Nations Relief and Works Agency (UNRWA) in de Westelijke Jordaanoever. UNRWA beheert sinds 1950 Palestijnse vluchtelingenkampen in de Gazastrook en Westelijke Jordaanoever, Syrië, Jordanië en Libanon. De heer Deasy gaf aan dat de samenwerking met de PA goed verloopt. Er vindt regelmatig overleg plaats over activiteiten die UNRWA in de gebieden ontplooit. Na de ondertekening van de «Declaration of Principles» ontwikkelde UNRWA het «Peace Implementation Programme» (PIP) dat een groot aantal projecten bevat gericht op verbetering van de levensomstandigheden in de kampen. Nederland heeft in het verleden, naast de jaarlijkse bijdrage aan de reguliere begroting van UNRWA, bijdragen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van specifieke projecten in met name de onderwijssector. Ik gaf aan met het oog op de zorgwekkende werkloosheid, bereid te zijn wederom een bijdrage te leveren aan activiteiten die op korte termijn kunnen starten en een belangrijke inkomensgenererende component bevatten. Voorts werd kort ingegaan op het project «Coastal Defense Wall» dat de erosie voor de kust van het vluchtelingenkamp «Beach Camp» in de Gazastrook beoogt tegen te gaan.

In Gaza had ik een onderhoud met de heer Terje Larsen, United Nations Special Coordinator in the Occupied Territories (UNSCO), die betrokken is geweest bij de geheime Oslo onderhandelingen die uiteindelijk leidden tot de ondertekening van de «Declaration of Principles». De heer Larsen werd door de SGVN aangesteld om onder meer de programma's van de diverse VN-instellingen die actief zijn in Gaza en de Westoever te coördineren. Mijn gesprekspartner toonde zich tijdens het onderhoud pessimistischer over de situatie in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever en de voortgang van het vredesproces dan bij voorgaande ontmoetingen. De Palestijns-Israëlische onderhandelingen over infrastructurele projecten zoals industrieparken, de zeehaven en de luchthaven, die van vitaal belang zijn voor de ontwikkeling van de Palestijnse economie, stuiten herhaaldelijk op problemen. Ook Larsen signaleerde toenemende bezorgdheid aan Palestijnse zijde naar aanleiding van onder andere het optreden van veiligheidsdiensten en de onduidelijke taakafbakening tussen de Palestijnse ministeries. Ik sprak voorts met Larsen over het trainingsprogramma ten behoeve van de Palestijnse politie waar Nederland in samenwerking met andere donoren onderdelen van verzorgt en dat door UNSCO wordt gecoördineerd. Ik gaf aan dat het wenselijk is een evaluatie van het trainingsprogramma uit te voeren en verzocht UNSCO deze te coördineren.

Ik sprak met Wereldbank vertegenwoordiger de heer Odin Knudsen in zijn kantoor bij Jeruzalem. De Wereldbank speelt als secretariaat van de Ad Hoc Liaison Committee (AHLC) een belangrijke rol in de coördinatie van de hulpinspanningen van de internationale donorgemeenschap ten behoeve van de Palestijnen. De Wereldbank beheert daarnaast een aantal fondsen, zoals het Johan Jorgen Holst Fund voor de financiering van de operationele kosten van de Palestijnse Autoriteit waar ook Nederland aan bijdraagt. Tijdens de Ministeriële Conferentie voor economische assistentie aan de Palestijnen die op 9 januari jl. in Parijs plaatsvond, heb ik f 16 mln. voor dit fonds toegezegd. De heer Knudsen gaf aan dat de Wereldbank er de voorkeur aan geeft dat uitgaven die op korte termijn gerealiseerd kunnen worden ten laste van het Holst Fund voornamelijk besteed worden in het kader van een bepaald volet van dit fonds dat voorziet in uitvoering van inkomensgenererende activiteiten. Voorts werd ingegaan op de geringe voortgang die geboekt wordt bij de voorbereiding van de grotere infrastructurele werken waarvan verwacht wordt dat zij een positieve invloed op de economische ontwikkeling in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever zullen hebben. Ik informeerde de heer Knudsen dat de milieu effect rapportage voor de haven inmiddels gereed is en overlegd is aan de PA. Ik gaf aan bereid te zijn de maatregelen ter compensatie van de kusterosie voor de duur van vijf jaar te financieren waarna de PA deze kosten in het reguliere budget dient op te nemen. Mijn gesprekspartner ging vervolgens in op de moeilijkheden in de onderhandelingen tussen Israël en de PA inzake de realisatie van de haven, de luchthaven en de industrieparken. De restricties die Israël aan de Palestijnen oplegt hebben betrekking op zowel technische, administratieve als veiligheidzaken. Dit alsmede de zwakke positie van de PA, momenteel is de helft van de ministers demissionair, leidt ertoe dat deze voor de Palestijnse economie belangrijke investeringen nog immer niet gerealiseerd zijn.

Gesprek met mensenrechtenorganisaties en NGO's

Ik had een gesprek met vertegenwoordigers van een vijftal bekende Palestijnse mensenrechten organisaties en NGO's die alle direct dan wel indirect door Nederland worden gesteund. Daags tevoren had ik onder begeleiding van een dezer organisaties een uitgebreide rondleiding in Oost-Jeruzalem en omgeving en bezochten wij de nederzetting «Ma'ale Adumim» waar uitgebreide bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd. De «by-pass roads» die de nederzettingen met elkaar en met Israël verbinden en waarvoor land wordt onteigend en Palestijnse huizen worden verwoest, worden in een snel tempo aangelegd. Ook bezochten wij in Oost-Jeruzalem huizen van Palestijnen die gedeeltelijk zijn geconfisceerd ten behoeve van lsraëlische kolonisten.

Tijdens het onderhoud met vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties en NGO's werd ingegaan op de situatie in de gebieden onder Palestijns bestuur. Mijn gesprekspartners spraken hun zorg uit over de proliferatie van min of meer eigenmachtig opererende Palestijnse veiligheidsdiensten en -instanties. Zij maakten melding van mensenrechtenschendingen als aantasting van de persvrijheid, intimidatie en arrestatie van journalisten, ontoelaatbare praktijken in detentiecentra, de instelling, op aandrang van Israël en de VS, van een staatsveiligheidshof teneinde snelrecht toe te passen op «tegenstanders van het vredesproces». Deze zorgwekkende ontwikkelingen zijn volgens mijn gesprekspartners enerzijds terug te voeren op de achtergrond van het huidige leiderschap dat onvoldoende oog heeft voor het belang van de «civil society» en «rule of law». Anderzijds worden deze ontwikkelingen ook veroorzaakt door het vredesproces zelf dat de veiligheidsbehoeften van Israël centraal stelt en het Palestijnse leiderschap dwingt alles in het werk te stellen om aan dit belang tegemoet te komen. Mijn gesprekspartners zeiden veel hoop te hebben gevestigd op de totstandkoming, via vrije en eerlijke verkiezingen, van een werkelijk democratisch bestel. Echter, voor en tijdens de verkiezingen hebben zich zoveel onrechtmatigheden voorgedaan dat de uitslag aan geloofwaardigheid miste. De internationale waarneming was niet meer geweest dan een politieke exercitie ter legitimering van het bestaande regime. De vertegenwoordigers van de mensenrechtenorganisaties stelden dat de internationale gemeenschap – ten onrechte – meer waarde hecht aan het ogenschijnlijk welslagen van een (beschadigd) vredesproces, dan aan de prijs die daarvoor ook op mensenrechtengebied door de Palestijnse bevolking wordt betaald. Mijn gesprekspartners benadrukten dat de enige manier om duurzame vrede met Israël te realiseren, naast uiteraard een onderhandelingsresultaat dat voldoet aan minimale Palestijnse rechtvaardigheidsverlangens, was het creëren van een democratisch bestel in de Palestijnse samenleving waar politieke stabiliteit en economische ontwikkeling een kans krijgen.

In Gaza bezocht ik een door Nederland gefinancierd project dat uitgevoerd wordt door de internationale NGO «Save the Children Federation» (SCF) en dat zich richt op de verbetering van de levensomstandigheden in arme bevolkingscentra in met name de Gazastrook. Zo worden in een arme wijk in Gaza-stad door middel van actieve participatie van de lokale bevolking werkzaamheden uitgevoerd ter verbetering van de afvalwaterverwerking en vastvuilverwerking die in de huidige situatie een directe bedreiging vormen voor de gezondheidssituatie van met name de kinderen.

Ik bracht voorts een bezoek aan het kantoor van de NGO «Gaza Mental Health Care Programme» (GMHCP) alwaar ik een onderhoud had met de directeur Dr Iyad al-Sarraj. Dr al-Sarraj is tevens de opvolger van Hanan Ashrawi als Commissionar General van de «Independent Commission of Citizens Rights» (ICCR). Deze organisatie is door de PA in het leven geroepen en vormt een onafhankelijk forum dat toezicht houdt op democratisering en de mensenrechtensituatie in de gebieden onder Palestijns bestuur. Dr al-Sarraj illustreerde dat de kritische houding van de ICCR, die van groot belang is voor de geloofwaardigheid van deze organisatie en het draagvlak onder de bevolking, niet altijd in dank wordt afgenomen door het leiderschap. De activiteiten van de ICCR richten zich op het signaleren van klachten van de Palestijnse bevolking waarna deze aan de PA worden voorgelegd. Volgens Dr al-Sarraj is de PA onvoldoende actief bij de behandeling van deze klachten. Mijn gesprekspartner gaf aan dat de ICCR voor haar functioneren afhankelijk is van donorbijdragen en vroeg of Nederland een bijdrage kan leveren. Voorts werd gesproken over de activiteiten van het GMHCP die zich richten op het verlenen van geestelijke gezondheidszorg aan Palestijnen in de Gazastrook die als gevolg van de bezetting en de conflictsituatie op directe of indirecte wijze geconfronteerd werden met geweld. Volgens Dr al-Sarraj zijn de gevolgen voor de Palestijnse samenleving groot en kunnen nog generaties lang doorwerken. In samenwerking met diverse gespecialiseerde instantie, waaronder ook Nederlandse, wordt invulling gegeven aan het programma.

Een ander door Nederland gefinancierd project op het gebied van geestelijke gezondheidszorg betreft de samenwerking met YMCA die in de Westoever een programma heeft opgezet voor het verlenen van assistentie aan slachtoffers van het conflict ten tijde van de Intifadah. De doelgroep bestaat grotendeels uit jonge mannen die door middel van onder meer medische bijstand, therapie en scholing in de samenleving gereïntegreerd worden. Een terugkerend probleem is dat wanneer de betrokkenen na de verleende assistentie in het kader van het YMCA programma een bestaan in de Palestijnse samenleving trachten op te bouwen, zij geconfronteerd worden met economische uitzichtsloosheid als gevolg van de hoge werkloosheid en de geringe mogelijkheden voor ontplooiing van economische activiteiten. Gezien het feit dat enerzijds de omvang van de groep jongeren die in een dergelijke positie verkeert groot is en gestaag toeneemt en anderzijds de vooruitzichten op economische verbetering somber zijn, neemt het potentieel van sociale instabiliteit in de Palestijnse samenleving toe.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

J. P. Pronk

Naar boven