23 429
Inwerkingtreding van en aanpassing van wetgeving aan de wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen (Invoeringswet schuldsaneringsregeling natuurlijke personen)

nr. 8
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 29 mei 1995

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

a. Na onderdeel R wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

RA. In artikel 210a van Boek 8 wordt «artikel 60, tweede lid, eerste zin, derde lid en vierde lid, van de Faillissementswet» vervangen door: de artikelen 60, tweede lid, eerste zin, derde lid en vierde lid, en 299b, derde tot en met vijfde lid, van de Faillissementswet.

b. Na onderdeel S wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

SA. In artikel 820a van Boek 8 wordt «artikel 60, tweede lid, eerste zin, derde lid en vierde lid, van de Faillissementswet» vervangen door: de artikelen 60, tweede lid, eerste zin, derde lid en vierde lid, en 299b, derde tot en met vijfde lid, van de Faillissementswet.

B

In artikel II wordt na onderdeel C een onderdeel ingevoegd, luidende:

CA. Na artikel 479k wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

TWEEDE AFDELING C

Van executoriaal beslag onder derden betreffende de rechten uit een overeenkomst van levensverzekering

Artikel 479l

Het beslag op de rechten die voor de geëxecuteerde als verzekeringnemer voortvloeien uit een overeenkomst van levensverzekering als omschreven in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, geschiedt uitsluitend op de wijze zoals in de tweede afdeling is bepaald, voor zover daarvan in deze afdeling niet wordt afgeweken.

Artikel 479m

1. Nadat de verzekeraar verklaring heeft gedaan als bedoeld in artikel 476a, is de executant bevoegd tot het uitoefenen van:

a. het recht op het doen afkopen van de levensverzekering;

b. het recht om de begunstiging te wijzigen ten behoeve van de geëxecuteerde of diens nalatenschap.

2. De geëxecuteerde is bevoegd op de bij de verzekeraar gebruikelijke voorwaarden de levensverzekering te belenen ter voldoening, voor zover mogelijk, van hetgeen aan de executant verschuldigd is.

3. Het door de verzekeraar ingevolge belening of uitkering van de levensverzekering aan de geëxecuteerde of diens nalatenschap verschuldigde bedrag, valt onder het beslag.

Artikel 479n

1. De executant is verplicht bij deurwaardersexploit aan de geëxecuteerde mededeling te doen welke van de in artikel 479m, eerste lid, bedoelde rechten hij wil uitoefenen. Hij doet een afschrift van het exploit toekomen aan de verzekeraar.

2. Indien de executant de levensverzekering wil doen afkopen, houdt het exploit op straffe van nietigheid de vermelding in dat de geëxecuteerde binnen twee weken na de dag waarop het exploit is uitgebracht aan de executant en de verzekeraar bij aangetekende brief mededeling kan doen dat hij de levensverzekering overeenkomstig artikel 479m, tweede lid, wil belenen.

3. De executant kan de in artikel 479m, eerste lid, bedoelde bevoegdheid uitoefenen zodra twee weken zijn verstreken na de dag waarop het exploit bedoeld in het eerste lid is uitgebracht. Heeft de geëxecuteerde een mededeling gedaan als bedoeld in het tweede lid, dan kan de executant de levensverzekering evenwel eerst doen afkopen zodra vier weken na die mededeling zijn verstreken en de belening niet heeft plaatsgevonden.

Artikel 479o

1. Indien de executant de levensverzekering heeft doen afkopen of de geëxecuteerde deze overeenkomstig artikel 479m, tweede lid, heeft beleend, vervalt het beslag met betrekking tot die verzekering zodra de verzekeraar het uit die afkoop of die belening verschuldigde bedrag aan de deurwaarder heeft voldaan.

2. Indien de executant met betrekking tot een levensverzekering de begunstiging heeft gewijzigd, vervalt die wijziging door de beëindiging van het beslag op die verzekering.

Artikel 479p

1. Indien de geëxecuteerde of een begunstigde door een afkoop van de levensverzekering of een wijziging van de begunstiging onredelijk zou worden benadeeld, verbiedt de president op diens vordering geheel of ten dele die afkoop of wijziging. De in de vorige volzin bedoelde vordering kan slechts worden ingesteld binnen twee weken na de dag waarop het exploit bedoeld in artikel 479n, eerste lid, is uitgebracht.

2. Zolang op een vordering als bedoeld in het eerste lid niet is beslist, kan de executant de levensverzekering niet doen afkopen of de begunstiging wijzigen.

Artikel 479q

Indien met betrekking tot een levensverzekering door verschillende schuldeisers beslag is gelegd, geschiedt de voortzetting van de executie door degene die het oudste executoriaal beslag heeft gelegd. Wordt de executie door de legger van dit beslag niet voortgezet, dan neemt degene die het daaropvolgende beslag heeft gelegd, de executie over.

C

In de in artikel XX opgenomen wijziging van artikel 5, derde lid, van de Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken wordt «Faillissement van de huurkoper» vervangen door: Faillissement van de huurverkoper.

D

Na artikel XLIX wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XLIX-A

Artikel XI van de Wet van 26 januari 1995 tot vaststelling en invoering van titel 15 (Het luchtvaartuig) van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 71) wordt gewijzigd als volgt:

Het in onderdeel A opgenomen artikel 299, derde lid, komt te luiden:

3. De artikelen 57 tot en met 59a zijn van overeenkomstige toepassing.

E

Na artikel LIII worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL LIV

Indien op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, de Wet van 26 januari 1995 tot vaststelling en invoering van titel 15 (Het luchtvaartuig) van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 71) nog niet in werking is getreden, wordt artikel I van die wet als volgt gewijzigd:

In artikel 8.15.2.2 wordt «artikel 60, tweede lid, eerste zin, derde lid en vierde lid, van de Faillissementswet» vervangen door: de artikelen 60, tweede lid, eerste zin, derde lid en vierde lid, en 299b, derde tot en met vijfde lid, van de Faillissementswet.

ARTIKEL LIV-A

Indien op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, de Wet van 26 januari 1995 tot vaststelling en invoering van titel 15 (Het luchtvaartuig) van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 71) in werking is getreden, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

Artikel LIV wordt vervangen door:

In artikel 1316 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek wordt «artikel 60, tweede lid, eerste zin, derde lid en vierde lid, van de Faillissementswet» vervangen door: de artikelen 60, tweede lid, eerste zin, derde lid en vierde lid, en 299b, derde tot en met vijfde lid, van de Faillissementswet.

Toelichting

Onderdelen A, D en E

Bij de vierde nota van wijziging in het wetsvoorstel tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen (22 969, nr. 20) is onder meer het in dat wetsvoorstel opgenomen artikel 299, derde lid, van de Faillissementswet gewijzigd. In dat artikellid was oorspronkelijk artikel 60 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing verklaard. In de plaats daarvan is bij die vierde nota van wijziging ten aanzien van de retentor in de schuldsaneringsregeling een nieuw artikel 299b opgenomen. In verband daarmee behoeven de artikelen 210a en 820a van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek aanpassing. Onderdeel A van de onderhavige nota van wijziging heeft daarop betrekking.

Genoemde aanpassingen in de vierde nota van wijziging in het wetsvoorstel 22 969 leiden er tevens toe dat een nadere regeling nodig is in verband met de Wet van 26 januari 1995 tot vaststelling en invoering van titel 15 (Het luchtvaartuig) van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 71). De onderdelen D en E voorzien daarin.

Onderdeel B

Bij brief van 5 december 1994 aan de vaste commissie voor Justitie heeft het Verbond van Verzekeraars commentaar geleverd op de regeling omtrent de uitwinning van levensverzekeringen zoals die was opgenomen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen (kamerstukken II 1993/94, 22 969, nr. 12). De desbetreffende regeling is bij vierde nota van wijziging in dat wetsvoorstel aangepast (22 969, nr. 20). In voornoemde brief van 5 december 1994 heeft het Verbond tevens aangegeven een regeling omtrent het derdenbeslag inzake levensverzekeringen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gewenst te achten. Voor dit onderwerp werd eerder de aandacht gevraagd in het voorlopig verslag en het eindverslag in het wetsvoorstel 22 969 (nrs. 5 en 9). In het licht van de aanpassingen zoals opgenomen in de vierde nota van wijziging in het wetsvoorstel 22 969 is met het Verbond overleg gevoerd omtrent een in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op te nemen regeling met betrekking tot executoriaal derdenbeslag inzake levensverzekeringen. Dit overleg heeft geresulteerd in de bij de onderhavige nota van wijziging in onderdeel B opgenomen regeling. Hierbij wordt overigens aangetekend dat de thans voorgestelde regeling opnieuw zou kunnen worden bezien bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel, houdende vaststelling van titel 7.17 (verzekering) en titel 7.18 (lijfrente) van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II 1985/86, 19 529).

De onderhavige regeling wil de uitwinning van de rechten die voor de verzekeringnemer voortvloeien uit een overeenkomst van levensverzekering, slechts via derdenbeslag onder de verzekeraar mogelijk maken. De verwijzing in artikel 479l naar de tweede afdeling brengt dat mee. Beslag onder de verzekeringnemer is daarmee niet toegestaan. Dit is ook niet bezwaarlijk omdat een dergelijk beslag dat zou moeten leiden tot verkoop van de uit de verzekering voortvloeiende rechten, doorgaans een zeer lage opbrengst zal hebben.

Evenals bij de in het wetsvoorstel 22 969 opgenomen artikelen 21a en 295a van de Faillissementswet, wordt in de onderhavige regeling bij de uitwinning van de rechten van de verzekeringnemer als uitgangspunt gehanteerd dat deze alleen kunnen worden uitgeoefend op de wijze zoals de verzekeringnemer dat jegens de verzekeraar kan. De beslaglegger heeft derhalve niet meer rechten dan de verzekeringnemer. Dit betekent dat de beslaglegger de in artikel 479m, eerste lid, genoemde beschikkingshandelingen alleen kan verrichten indien ook de verzekeringnemer deze bevoegdheden heeft, en dan nog alleen onder dezelfde voorwaarden zoals die voor de verzekeringnemer gelden.

Nadat de verzekeraar overeenkomstig artikel 476a verklaring heeft gedaan van de verzekeringen die door het beslag zijn getroffen, is de executant bevoegd tot het uitoefenen van het recht op het doen afkopen van de levensverzekering en tot de wijziging van de begunstiging daarvan ten behoeve van de geëxecuteerde of diens nalatenschap, een en ander echter alleen voor zover de verzekeringnemer of de begunstigde daardoor niet onredelijk benadeeld worden. Zowel de geëxecuteerde, als de gunstigde die menen dat sprake zou zijn van onredelijke benadeling kunnen op grond van artikel 479p, eerste lid, de executant dagvaarden teneinde de voorgenomen afkoop of de voorgenomen wijziging door de president geheel of ten dele te doen verbieden. Teneinde veilig te stellen dat deze belanghebbenden tijdig de president kunnen adiëren, is de executant verplicht bij deurwaardersexploit aan de geëxecuteerde mededeling te doen van zijn voornemen tot afkoop of wijziging van de begunstiging, waarna hij twee weken na het uitbrengen van dit exploit daar niet toe over kan gaan. Zie artikel 479n, eerste en derde lid.

Aan het criterium «onredelijke benadeling» is in de rechtspraak ten aanzien van de uitwinning van levensverzekeringen bij derdenbeslag reeds invulling gegeven. Het criterium is ontleend aan artikel 474bb, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Onredelijke benadeling bij de uitwinning zal kunnen worden aangenomen indien het een levensverzekering met verzorgingskarakter betreft. Hierbij staat primair het belang van de begunstigde voorop. Daarbij is onder meer van belang of een dergelijke voorziening nog noodzakelijk is naast eventueel reeds elders bestaande aanspraken, zoals die ingevolge de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, al dan niet verplichte (bedrijfs- of beroeps)pensioenregelingen, lijfrenten en dergelijke. Is met andere woorden de verzekering niet de enige oudedags- of nabestaandenvoorziening, dan zal uitwinning doorgaans eerder kunnen worden toegestaan. Ook is het mogelijk dat een levensverzekering slechts gedeeltelijk het karakter van een oudedags- of nabestaandenvoorziening heeft. In dat geval zal de president bepalen tot welk bedrag de bevoegdheid tot uitwinning mag strekken, en zal deze voor het overige verbieden. Voorts is denkbaar dat de president bij het al dan niet verbieden van de afkoop of wijziging van de begunstiging mee laat wegen of de verzekeringnemer gezien zijn gezondheidstoestand nog een nieuwe verzekering kan sluiten. Verder kan de uitwinning van een levensverzekering onredelijk benadelend zijn indien de executant ook verhaal kan nemen op andere vermogensbestanddelen waarvan de executie voor de verzekeringnemer minder bezwaarlijk is.

Doorgaans zal een executant een levensverzekering doen afkopen. Indien deze evenwel niet afkoopbaar is, is voor de executant een wijziging van de begunstiging de enige mogelijke weg. Verder kan het gezien de voor de executant bij afkoop in acht te nemen termijnen raadzaam zijn om de begunstiging reeds te wijzigen. Voordat de executant immers bevoegd is de verzekering te doen afkopen, kan het verzekerde risico eindigen en de verzekering tot uitkering komen, waardoor afkoop niet meer mogelijk is. Bij wijziging van de begunstiging komt de uitkering dan toch voor de executant ter beschikking. De beslaglegger dient er rekening mee te houden dat zonder wijziging van de begunstiging een uitkering die verschuldigd is aan een derde-begunstigde buiten het beslag valt. Indien namelijk een derde als begunstigde is aangewezen, heeft de verzekeringnemer geen recht op de voor de derde bestemde uitkering. De verzekerde som wordt op grond van een eigen recht verkregen en dus niet uit het vermogen van de verzekeringnemer.

Belangrijk in de thans voorgestelde regeling is dat de verzekeringnemer afkoop door de executant kan voorkomen door de verzekering tijdig te belenen. De verzekeringnemer zal daartoe de verzekering dienen te belenen voor het bedrag dat hij aan de executant verschuldigd is. Kan de verzekering voor slechts een lager bedrag beleend worden, dan zal de verzekeringnemer de verzekering voor dit bedrag dienen te belenen. In beide gevallen vervalt het beslag met betrekking tot die verzekering. Zie artikel 479m, tweede lid, en 479o, eerste lid. Dat het beslag ook vervalt indien de verzekering voor slechts een lager bedrag beleend kan worden dan het bedrag dat aan de geëxecuteerde verschuldigd is, is te rechtvaardigen met het feit dat belening in de plaats komt van afkoop. Immers, bij afkoop is ook de afkoopwaarde in dat geval onvoldoende om de executant volledig te voldoen, terwijl bij afkoop de verzekering eindigt en daarmee ook het beslag vervalt.

Belening heeft voor de verzekeringnemer het voordeel dat de levensverzekering in stand blijft en de uitkering uiteindelijk toekomt aan degene voor wie de verzekeringnemer dat bedoeld had. Overigens hangt het van de verzekering af of, en onder welke voorwaarden deze te belenen is. Het doen van een mededeling door de geëxecuteerde dat hij tot belening wenst over te gaan, laat overigens onverlet de bevoegdheid van de executant om tot wijziging van de begunstiging over te gaan. Met het oog op de termijnen die gelden voor de belening en het eventueel alsnog tot afkoop overgaan indien de belening niet tot stand komt, kan het voor de executant gewenst doen zijn van deze bevoegdheid gebruik te maken. Op die wijze kan worden zeker gesteld dat bij het eventueel tot uitkering komen van de levensverzekering vóórdat de belening is gerealiseerd, het uit te keren bedrag voor de executant ter beschikking komt. Dit laat uiteraard onverlet dat een voorgenomen wijziging van de begunstiging onredelijk benadelend kan zijn, in welk geval de president gevraagd kan worden deze te verbieden.

In artikel 479m, derde lid, is bepaald dat het bedrag dat de verzekeraar ingevolge een belening verschuldigd wordt, onder het beslag valt. Omdat daarmee de verzekeraar ingevolge artikel 477, eerste lid, verplicht is dit bedrag aan de deurwaarder te voldoen, wordt veilig gesteld dat dit bedrag daadwerkelijk aan de executant ten goede komt. Ook is om iedere onduidelijkheid uit te sluiten in artikel 479m, derde lid, bepaald dat een uitkering aan de geëxecuteerde of diens nalatenschap onder het beslag valt. Dit is vooral van belang indien de verzekeringnemer, dan wel de executant, de nalatenschap als begunstigde heeft aangewezen. Met het aanwijzen van de nalatenschap komt een opeisbare en verschuldigde uitkering in de nalatenschap van de geëxecuteerde en wordt daarmee vatbaar voor verhaal door schuldeisers. Omdat in dat geval de uitkering door de nalatenschap evenwel op grond van een eigen recht wordt verkregen kan er onenigheid bestaan over de vraag of de uitkering onder het beslag valt. Door deze vastlegging is het duidelijk dat een uitkering die gedurende het beslag verschuldigd wordt aan de nalatenschap van de geëxecuteerde, door de verzekeraar voldaan dient te worden aan de deurwaarder.

Teneinde veilig te stellen dat de verzekeringnemer op de hoogte is van de mogelijkheid om een voorgenomen afkoop door belening te voorkomen, dient in het deurwaardersexploit als bedoeld in artikel 479n, eerste lid, de verzekeringnemer van deze mogelijkheid op de hoogte te worden gebracht. Tevens dient het exploit melding te maken van de wijze waarop dit geëffectueerd kan worden, een en ander op straffe van nietigheid. Zie artikel 479n, tweede lid. De verzekeringnemer die afkoop wil voorkomen dient binnen twee weken na de dag waarop het exploit is uitgebracht aan de executant en de verzekeraar bij aangetekende brief mededeling te doen dat hij de verzekering wil belenen. Alsdan heeft hij vier weken de tijd om deze belening te doen plaatsvinden (vergelijk artikel 479n, derde lid, tweede volzin). Heeft niet binnen deze vier weken de belening plaatsgevonden, dan kan de executant tot afkoop overgaan. De termijn van vier weken biedt voor de geëxecuteerde en de executant tevens de ruimte voor onderhandelingen tot het treffen van een regeling voor een andere wijze waarop de schuld kan worden voldaan.

Door de verplichting van zowel de executant om een afschrift van het deurwaardersexploit aan de verzekeraar te doen toekomen, als door de verplichting van de geëxecuteerde om ook aan de verzekeraar bij aangetekende brief mededeling te doen van een eventueel voornemen van belening, is veilig gesteld dat de executant niet zonder inachtneming van de voorgeschreven termijnen de verzekering door de verzekeraar laat afkopen. De verzekeraar kan immers aan de hand van de verschillende dagtekeningen eenvoudig nagaan of de executant daartoe bevoegd is.

Indien bij belening of (gedeeltelijke) afkoop de verzekeraar het verschuldigde bedrag aan de deurwaarder heeft voldaan, vervalt het beslag op de verzekering die is beleend of die (gedeeltelijk) is afgekocht. Mocht de executant ook de begunstiging hebben gewijzigd, dan vervalt daarmee ook deze wijziging. Zie artikel 479o. Dit is van belang indien de verzekering nog niet tot uitkering is gekomen. De uitkering komt dan weer toe aan degene die oorspronkelijk als begunstigde was aangewezen.

In het geval door meer dan een schuldeiser beslag is gelegd op een levensverzekering, kan het probleem ontstaan dat de verscheidene schuldeisers op verschillende met elkaar tegenstrijdige wijzen de verzekering willen uitwinnen. Artikel 479q bepaalt voor dat geval dat de voortzetting van de executie geschiedt door degene die het oudste beslag heeft gelegd. Artikel 478 geeft vervolgens een regeling voor het geval niet bij voorbaat vaststaat dat alle beslagleggers uit de door de verzekeraar verschuldigde geldsommen zullen kunnen worden voldaan.

Ten slotte zij nog opgemerkt dat evenals bij de in het wetsvoorstel 22 969 voorgestelde artikelen 21a en 295a van de Faillissementswet, ter vermijding van interpretatieproblemen het begrip «levensverzekering» in artikel 479l nader is gedefinieerd door te verwijzen naar de definitie van «overeenkomst van levensverzekering» in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993. Deze verwijzing is gebruikelijk (vgl. art. 45, vierde lid, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964) en is nagenoeg gelijk aan de definitie in het wetsvoorstel tot vaststelling van titel 7.17 (19 529).

Onderdeel C

In artikel XX is een verschrijving geslopen doordat in het te wijzigen artikel 5, derde lid, van de Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken wordt gesproken van «Faillissement van de huurkoper». Dat moet zijn: Faillissement van de huurverkoper. Deze verschrijving wordt thans hersteld.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven