Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 23328 nr. 73 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 23328 nr. 73 |
Vastgesteld 1 mei 2001
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 29 maart en 10 april 2001 overleg gevoerd met minister Hermans van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:
– de brief van de minister van OCW d.d. 20 december 2000 inzake stand van zaken zij-instroom (OCW-01-07);
– de brief van de staatssecretaris van OCW d.d. 17 oktober 2000 ter aanbieding van het onderzoek «Mobiliteit en voortijdig vertrek van directeuren (m/v) in het primair en voortgezet onderwijs» (OCW-00-1235);
– de brief van de minister van OCW d.d. 23 oktober 2000 ter aanbieding van de arbeidsmarkteffectrapportage (OCW-00-1281);
– de brief van de minister van OCW d.d. 2 november 2000 ter aanbieding van het rapport «Vijfkwartsmaat» inzake aanpak lerarentekort vier grootste gemeenten (OCW-00-1356);
– de brief van de minister van OCW d.d. 7 november 2000 inzake verzilvering MOA-budget (OCW-00-1357);
– de brief van de minister van OCW d.d. 13 november 2000 ter aanbieding van de rapporten «De praktijk van het taakbeleid» en «Taken en werkdruk managers in PO, VO en BVE» (OCW-00-1454);
– de brief van de minister van OCW d.d. 14 december 2000 inzake toezeggingen naar aanleiding van het AO Maatwerk 2 van 30 augustus 2000 (23 328, nr. 72);
– antwoorden op de vragen van de leden Hamer en Van Bommel over de lerarenopleidingen;
– de brief van de minister van OCW d.d. 19 maart 2001 inzake de stand van zaken bij het zij-instroomtraject (OCW-01-352).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Barth (PvdA) merkt op dat de arbeidsmarktrapportages laten zien dat het lerarentekort nog steeds schrijnend is. De maatschappelijke urgentie is groot. Het aantal vacatures stijgt nog steeds.
De zij-instroom werkt nog niet zoals het zou moeten. De fractie van de PvdA heeft tientallen brieven ontvangen waaruit blijkt dat mensen die graag in het onderwijs willen instromen, van het kastje naar de muur worden gestuurd. Enthousiaste mensen raken verstrikt in de bureaucratie. Veel scholen struikelen over de kosten van het assessment. Zij draaien immers voor deze kosten op, maar weten nooit zeker of het een investering is in het personeelsbestand. Haalt iemand het assessment niet, dan is het geld vergeefs besteed. Voor veel scholen is dat net een brug te ver. Zij kunnen het zich niet veroorloven om dat risico te nemen. Kan de minister niet een deel van de kosten van het assessment voor zijn rekening nemen?
De voorlichting aan de mensen die naar het onderwijs willen, maar ook aan de scholen, kan beter. Er zijn nog steeds scholen die nog nooit gehoord hebben van de zij-instroom of die niet weten hoe een assessment werkt. Uit de cijfers van de minister blijkt dat 3000 mensen voor de zij-instroom op de wachtlijst staan. Dit enthousiasme mag niet verloren gaan. Mevrouw Barth dringt er daarom bij de minister op aan deze onkunde, onwil en bureaucratie actief te bestrijden.
De zij-instromer wordt betaald op basis van zijn laatstverdiende inkomen. Daardoor is zijn salaris soms hoger dan het salaris van de leraar die hem moet begeleiden. Dat steekt. Het is daarom van belang dat scholen de ruimte krijgen om goed personeelsbeleid te voeren en dat snel iets wordt gedaan aan de arbeidsvoorwaarden in het onderwijs. De salarisstructuur in het onderwijs moet zo gezond wordt gemaakt dat dit soort zaken kunnen worden opgevangen. De commissie-Van Rijn geeft een heldere analyse van de arbeidsvoorwaarden bij de overheid. Het is belangrijk dat deze gelegenheid wordt aangegrepen voor het realiseren van een nieuwe functiewaardering in het onderwijs. Daarmee kan recht worden gedaan aan de positie van de leraar en andere mensen in het onderwijs. Hun salarisschalen zijn nu afgeleid van die van de rijksambtenaar, terwijl de kern van het onderwijs, namelijk het lesgeven, geen enkele invloed heeft op de arbeidsvoorwaarden. Dat is geen goede zaak. Beloningsdifferentiatie moet gewoner worden dan het nu is en voor de mensen die zich niet meer kunnen inzetten, moet binnen het personeelsbeleid een voorziening worden getroffen in de vorm van verlof, scholing en dergelijke.
Het zou goed zijn als de minister niet alleen via cao-onderhandelingen naar een oplossing zoekt, maar ook probeert met de bonden een convenant te sluiten waarin tot een nieuwe functiewaardering wordt overgegaan en meer ruimte wordt geboden voor flexibiliteit en maatwerk. Pertinente onrechtvaardigheden – een leraar verdient minder naarmate de kinderen aan wie hij lesgeeft jonger zijn, leraren worden ingeschaald op grond van een ooit behaald diploma – kunnen daarmee worden bestreden. Mevrouw Barth heeft begrepen dat nu onderhandelingen worden gevoerd over de cao voor het voortgezet onderwijs, waarin meer ruimte voor scholen ontstaat, maar dat het de sociale partners aan de middelen ontbreekt om een en ander uit te voeren. Hoe denkt de minister hierover?
In het convenant met de G4 stelt de minister extra geld beschikbaar voor het oplossen van de problemen. Mevrouw Barth wil de problemen van de G4 niet bagatelliseren, maar vindt deze aanpak wel beperkt. Hoe staat het bijvoorbeeld in Almere? Ook regio's die geen actie hebben gevoerd, maar wel met grote problemen kampen, moeten kunnen profiteren van zo'n oplossing.
De minister zal een onderzoek doen naar lesuitval in het basisonderwijs als gevolg van het lerarentekort. Het is duidelijk dat een driedaagse schoolweek volgens de wet niet mag, ook niet als noodmaatregel, maar de inspectie moet ook op de een of andere manier kunnen optreden als een school geen zij-instromer wil en toch kinderen naar huis stuurt.
Mevrouw Hamer (PvdA) gaat in op de grote problemen bij de lerarenopleidingen. Een aantal lerarenopleidingen voor het voortgezet onderwijs (VO) geeft aan te moeten sluiten. In het verslag van de HBO-raad over het gesprek tussen de minister en de raad wordt echter niets over het sluiten van lerarenopleidingen VO vermeld. Heeft de minister daar wel over gesproken, of vond de raad het niet belangrijk genoeg om het te vermelden?
In de praktijk worden mensen die graag in het onderwijs willen instromen niet alleen van het kastje naar de muur gestuurd, zij die zich willen aanmelden, krijgen ook vaak te horen dat men niet precies weet welke opleiding ze moeten volgen, waar ze terechtkunnen, enz. Ook die mensen gaan verloren. Hoe kan dit worden voorkomen?
De minister geeft in zijn brief aan dat de lerarenopleidingen wachtlijsten hebben. Hij wil de commerciële instellingen in stelling brengen voor het oplossen van de wachtlijsten. Dat verbaast mevrouw Hamer. De opleidingen kampen juist met een tekort aan studenten en de HBO-raad geeft aan dat juist deze nieuwe doelgroep volume kan maken. Deze stroom verdunnen door de commerciële instellingen in stelling te brengen, lijkt mevrouw Hamer daarom niet zo goed. Overigens plaatst de HBO-raad nogal wat kanttekeningen bij de 3000 geïnteresseerden die op de wachtlijst staan. Hoe kan het dat opleidingen moeten sluiten omdat zij een tekort aan studenten hebben, terwijl studenten geen plek kunnen vinden?
Wie een tweede studie wil volgen aan dezelfde hbo-opleiding krijgt daar geen geld voor. Ook de opleidingen worden daarvoor niet gecompenseerd. De minister heeft toegezegd, hiervoor een regeling te treffen. Hoe staat het daarmee? Wanneer is overigens de vaste regeling voor de betaalde lio-plaatsen (leraar in opleiding) gereed?
De heer Rabbae (GroenLinks) vindt het een wonder dat er nog steeds mensen zijn die zich met hart en ziel inzetten voor het onderwijs. Het ziekteverzuim is er bijna het hoogst van alle sectoren, ongeveer 50% van het personeel is ouder dan 45 jaar, er is een salarisachterstand, de werkdruk is groot en het aantal leerlingen per docent is 20% meer dan het OESO-gemiddelde. Op een gegeven moment is de maat vol, ook voor de politiek. Het idee van de zij-instroom als oplossing van het lerarentekort leek goed, maar in de praktijk blijkt de berg een muis te hebben gebaard.
Om de aantrekkelijkheid van het beroep leraar een impuls te geven, is een meerjarenfinancieringsplan nodig. De minister heeft nog drie dagen de tijd om dit plan te presenteren. Gebeurt dat niet, dan zal in ieder geval de fractie van GroenLinks in actie komen. Anders blijft de zaak op de onderhandelingstafel liggen en komt niets naar buiten waaruit blijkt dat het veld weer vertrouwen kan hebben in de politiek. Het is eveneens van belang dat de minister duidelijk aangeeft, welke inzet hij nastreeft voor het oplossen van de achterstand waarop de commissie-Van Rijn heeft gewezen.
Staatssecretaris Adelmund heeft al eerder verklaard dat het verschil in salariëring tussen de zogenaamde witteboordenleraren en de vmbo-leraren overbrugd moet worden. Welke inzet plegen staatssecretaris en minister om deze overbrugging mogelijk te maken? Al met al is duidelijk dat een nieuwe functiewaardering van de verschillende functies binnen het onderwijs en een nieuwe indeling van de schalen noodzakelijk zijn, zodat mensen die onder zware omstandigheden moeten werken, dat terugzien in hun salaris.
Een aantal opleidingen heeft te maken gehad met een dreigende sluiting. Dat heeft te maken met het feit dat de opleidingen niet gefinancierd worden aan de hand van een basisbedrag, maar naar rato van het aantal studenten en de output. Wil de minister dit meteen herstellen? De opleidingen tezamen kampen met een tekort van 30 mln. Is de minister daarvan op de hoogte en welke oplossing ziet hij hiervoor?
De fractie van GroenLinks was en is voor de zij-instroom. Het verschil tussen het aantal mensen dat zich aanmeldt en het aantal dat daadwerkelijk in de sector te werk wordt gesteld, is evenwel groot. Dat heeft een paar oorzaken. Zij-instromers worden aangemerkt als stapelaars, zodat zij zelf moeten opkomen voor de kosten van hun opleiding. Wat is dit voor een pietluttige benadering van een gigantisch probleem? Deze kosten moeten gewoon voor hen betaald worden. Zij-instromers haken vaak af als in de praktijk blijkt dat zij soms een dag hier kunnen werken en dan weer enkele uren daar. De minister kan hierop weinig invloed uitoefenen, maar het is wel van belang daarover met de sector afspraken te maken. Verder worden zij-instromers niet door alle scholen geaccepteerd. Het verschil in salaris kan daarbij een rol spelen. De zij-instroom is een hoopvolle constructie, maar kan alleen effect sorteren als deze blokkades worden opgeheven.
De stage van de lio's moet betaalbaar gesteld kunnen worden. Sommige studenten zoeken bijbaantjes, bij AH, in een café. Waarom wordt hun geen bijbaantje aangeboden in de school zelf, bijvoorbeeld als onderwijsassistent? Het experiment met het inzetten van onderwijsassistenten ter verlichting van de werkdruk van docenten is succesvol gebleken. Is de minister bereid dit experiment te generaliseren?
Mevrouw Lambrechts (D66) is behoorlijk geschrokken van de laatste cijfers over de lerarentekorten. Het aantal vacatures in het PO en VO, het aantal onbevoegden voor de klas en het ziekteverzuim stijgen nog steeds. Niet helder is in hoeverre de zij-instromers of de herintreders hieraan tegemoet kunnen komen. Kan de minister overigens nog iets zeggen over de herintreders? Daarover is in de stukken nog weinig te lezen.
In de arbeidsmarktrapportage van oktober schetst de minister twee scenario's: het rampscenario en het successcenario. De cijfers van beide scenario's maken duidelijk dat het onderwijs zich in het rampscenario bevindt. Betekent dit niet dat nog meer moet gebeuren om uit het dal te komen? Welk beleid is daarvoor in de komende jaren nodig? Aan de adviezen van de commissie-Van Rijn zal zeker gewerkt moeten worden. Mevrouw Lambrechts verwacht dan ook dat de minister bij de voorjaarsnota voorstellen zal doen.
Uit de arbeidsmarktrapportage blijkt dat de klassenassistenten nog ruimte bieden. De prijs van de klassenassistent, uitgedrukt in fre's (formatierekeneenheid), leidt er echter toe dat deze mogelijkheid onvoldoende wordt benut. De minister heeft eerder toegezegd, dit aspect te bekijken. Kan hij aangeven waarom deze mogelijk niet wordt benut en waarom de assistent zo duur is? De overladenheid en de discussie over de clustering van de vakken kan er wel degelijk toe bijdragen dat leraren ontmoedigd het onderwijs verlaten. Er moet wat aan het inkomen en de werkdruk worden gedaan en de HOS-kwestie moet worden opgelost.
Het ziekteverzuim blijft stijgen. In het speciaal onderwijs is het zelfs al 11%. Wil de minister opnieuw kijken naar het voorstel van D66 om tot persoonlijke scholingsbudgetten en zo mogelijk tot integratiebudgetten over te gaan? Nog steeds blijven scholingsbudgetten op de plank liggen. Deze koppelen aan individuele leerkrachten zou heel goed zijn.
Vorig jaar is met de minister afgesproken dat de lerarenopleiding een kwaliteitsimpuls moet krijgen, dat de opleiding in principe een publieke zaak moet blijven en dat gezorgd moet worden voor een goede spreiding over het land. Kan de minister aangeven wat hier sinds oktober vorig jaar aan is gedaan? Mevrouw Lambrechts heeft de indruk dat er niet veel is gebeurd.
De zij-instroom is niet alleen een kwestie van nood, maar biedt ook kansen. Er is echter nog veel onduidelijkheid en bureaucratie. Goed opgeleide en gemotiveerde mensen haken al gefrustreerd af voordat zij de school binnenwandelen. De minister wijt dit aan de kwantiteit van het assessment, maar de HBO-raad noemt de slechte afstemming van het traject op de school als oorzaak. Voordat aan een oplossing kan worden gewerkt, moet wel duidelijk zijn wat de oorzaak precies is. Op welke manier het assessment ook vorm krijgt, met de kwaliteit ervan mag niet gesjoemeld worden. Het draagvlak op scholen is over het algemeen al krap. Dan mag niet ook nog eens te gemakkelijk een geschiktheidsverklaring worden afgegeven. Het is mevrouw Lambrechts niet helder hoe de verantwoordelijkheid voor het gehele traject -aanmelding, begeleiding naar de scholen, voorlichting van de scholen, het assessment, de aanstelling – vorm heeft gekregen. Zij heeft het gevoel dat bij elk stapje een barrière genomen moet worden.
De minister neemt een groot deel van de kosten voor de zij-instroom in de G4 over. Het idee om de assessmentskosten over te nemen als impuls voor het wegnemen van de onduidelijkheid is heel goed. Waarom kunnen deze kosten niet voor een of twee jaar ook in de rest van het land worden overgenomen?
Het is mevrouw Lambrechts gebleken dat BAPO'ers (bevordering arbeidsparticipatie ouderen) en FPU'ers inmiddels wel kunnen vervangen, maar niet op de eigen school, terwijl zij daar juist het makkelijkst inzetbaar zijn. Het is niet de bedoeling dat een BAPO'er op deze manier zijn salaris jarenlang tot 100% aanvult, maar vervanging gedurende een aantal weken of maanden moet toch mogelijk zijn.
De heer Slob (ChristenUnie) baart het zorgen dat ondanks de genomen maatregelen het aantal vacatures in het onderwijs wederom is gestegen. Daarom moet er rekening mee worden gehouden dat de spanningen op de onderwijsarbeidsmarkt nog verder zullen oplopen. De oplossing van het lerarentekort is een zaak van lange adem. De politiek mag niet in een mineurstemming geraken, maar moet er toch een tandje bij doen. Voor een structurele oplossing is het vooral van belang te investeren in de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Ook moet een meerjareninvesteringsplan worden opgesteld. Daarnaast moet keihard gewerkt worden aan het concretiseren van het beleid dat in de afgelopen jaren in gang is gezet.
Uit de brieven van de minister blijkt dat 3000 kandidaten zich hebben opgegeven voor het zij-instroomtraject, maar dat sinds de inwerkingtreding van de Interimwet zij-instroom slechts 375 kandidaten zijn onderworpen aan een assessment. Dat verschil is veel te groot. Waar ligt dat aan? De heer Slob heeft vernomen dat scholen door de hoge kosten per zij-instromer terughoudend zijn bij het in dienst nemen van een zij-instromer. Misschien speelt het ook een rol dat de interim-wet van kracht is geworden terwijl de lerarenopleidingen en de scholen er nog niet helemaal klaar voor waren. De helft van het aantal lerarenopleidingen doet nog niet mee en de opleiding van assessortrainers is pas in november gestart. Het scholen van opleidingsdocenten is zelfs pas dit jaar begonnen. De geïnteresseerden voor dit traject leefden wellicht in de veronderstelling dat allerlei faciliteiten al aanwezig waren. Mogelijk heeft dit een verkeerd beeld opgeroepen. Het is de heer Slob overigens opgevallen dat de HBO-raad opmerkt dat de lerarenopleidingen in principe over voldoende capaciteit beschikken om docenten op te leiden. Dat er op dit moment zo weinig zij-instromers worden opgeleid, komt volgens de raad doordat de vraag van scholen naar zij-instromers nog beperkt is. Zijn de problemen – capaciteit, assessment, scholing – wel zo groot als de minister schetst?
Om het capaciteitsprobleem bij de assessments op te lossen, wil de minister de markt openen. Als tijdelijke maatregel heeft de heer Slob daar geen moeite mee, maar het kan geen structurele oplossing zijn. Pabo's en lerarenopleidingen zijn bij uitstek geschikt voor het uitvoeren van assessments. Als ook andere instellingen daaraan mee doen, kan dat ten koste gaan van de kwaliteit. De problemen die zich thans bij de assessments voordoen, zijn vooral aanloopproblemen en kunnen opgelost zijn als alle lerarenopleidingen meedoen en voldoende toegerust zijn.
Het benaderen van de arbeidsreserve, de herintreders, heeft zo'n 17 000 geïnteresseerden opgeleverd. Tot nu toe zijn echter slechts 3200 herintreders bemiddeld. 1500 mensen volgen een opfriscursus. Is de groep die uiteindelijk afhaakt, niet erg groot en waarom haken deze mensen af? Dat kan de minister zich eigenlijk niet permitteren.
In 1997 is al geconstateerd dat er een mismatch was tussen het aanbod van extra uren als gevolg van de verzilvering van de arbeidsduurverkorting en de vraag naar leraren. Hoe staat er daar in 2001 mee? Een goede uitvoering van de ADV-verzilvering kan op jaarbasis toch zo'n 3500 fre's opleveren. Ook dat kan bijdragen aan een verdere minimalisering van het lerarentekort.
Mevrouw Van der Hoeven (CDA) refereert allereerst aan het interpellatiedebat van twee weken geleden over de problemen bij het onderwijs. Het verlichten van de werkdruk, het bekostigen van het onderhoud van de scholen, het aanpassen van de werkomgeving, etc., is toen neergelegd in een CDA-motie die door de oppositie werd gesteund. Zij vindt het jammer dat D66, die de minister er nu wel toe aanzet meer te doen, deze motie niet heeft gesteund.
In het jaar 2000 zijn alle onderwerpen die nu aan de orde zijn, al aan bod geweest. Een aantal toezeggingen is gedaan, maar de problemen zijn nog niet opgelost. Nog steeds is niet helder waarom zoveel jonge mensen niet het onderwijs instromen of in de eerste twee jaar het beroep van leraar alweer verlaten. Het is daarom van belang dat de minister een reactie geeft op de oplossingsrichtingen en aanbevelingen van de commissie-Van Rijn. Het is wellicht niet mogelijk om meteen aan alle aspecten daarvan aandacht te schenken, maar het is wel van belang dat de volgende zaken eruit wordt gelicht: 1. een versnelde taak-, functie- en beloningsdifferentiatie, 2. het vernieuwen van de lerarenopleidingen met ruimte voor functiewaardering en ruimte voor scholen om binnen de wettelijke kaders zelf invulling te geven aan een aantal taken waarvoor zij zich gesteld zien, 3. het opnemen van de bachelor-masterstructuur binnen de lerarenopleidingen voor extra aantrekkingskracht van het beroep leraar en 4. het wegnemen van de belemmeringen voor de functiewaardering met het doel de beloning van leraren beter in overeenstemming te brengen met de beloning van managers, coördinatoren, enz.
Het SBO (Sectorbestuur onderwijsarbeidsmarkt) is onlangs gestart met het project «bedrijf voor de klas», waarbij medewerkers uit het bedrijfsleven met hbo of een universitaire opleiding tijdelijk als docent fungeren. Zijn hiervan al resultaten bekend?
Vorig jaar is de Kamer met de Interimwet zij-instroom akkoord gegaan ondanks het feit dat zij pas later over de nadere regelgeving zou worden geïnformeerd. Dit risico is bewust genomen omdat het van belang was dat zij-instroom mogelijk werd om het lerarentekort te verminderen. Nu blijkt dat scholen moeite hebben met het aannemen van zij-instromers. De bekostiging van zij-instromers is een probleem. Nog altijd zijn potentiële zij-instromers niet bekend met de regelgeving of zijn instellingen niet in staat maatwerk te leveren. Waarom heeft slechts een klein aantal van de 3000 kandidaten deelgenomen aan een assessment? De minister stelt voor om de markt open te stellen. Dat betekent dat niet de lerarenopleidingen, maar de markt aan de assessments zal verdienen en dat lijkt mevrouw Van der Hoeven niet terecht. Verder is het inschakelen van een onderwijs- of klassenassistent voor een school vaak zo duur dat deze oplossing voor het onderwijs niet aantrekkelijk is. Waarom is dit probleem nog niet opgelost?
Het werk dat een lio-werknemer verricht, is vaak zeer goed vergelijkbaar met het werk van een lio-stagiair, maar de werknemer wordt betaald en de stagiair niet. De minister stelt voor dat de scholen de stagiair een stagevergoeding aanbieden, maar waarvan moeten de scholen dat bekostigen? Mevrouw Van der Hoeven pleit er daarom nogmaals voor, een regeling te treffen voor de leraar in opleiding. De lio kent wellicht verschillende fases, maar hetzelfde werk moet gelijk worden beloond.
Veel tweedegraads lerarenopleidingen zijn te klein en lijden verlies. De Kamer heeft er bij de minister eerder op aangedrongen, actie te ondernemen om sluiting te voorkomen. Dat is tot nu toe niet gebeurd. Overgaan tot taakverdeling kan tot sluiting van opleidingen leiden. Hbo-leerlingen zullen daardoor eerder voor een andere opleiding kiezen dan voor een studie in een andere plaats. De hbo-opleidingen zouden er gezamenlijk voor moeten zorgen dat zij door onderlinge samenwerking een netwerk overeind houden, zodat een student op meer plaatsen een studierichting kan volgen. ICT en andere mogelijkheden voor afstandsonderwijs kunnen daarbij behulpzaam zijn. Als er een studententekort is, moet dit tekort worden aangepakt en moeten niet de opleidingen worden gesloten.
De minister stelt voor dat commerciële opleidingen een deel van de opleidingen voor hun rekening nemen. De markt is natuurlijk geïnteresseerd in de vakgebieden waarvoor veel belangstelling bestaat, maar de kleine vakgebieden zullen niet door de markt worden opgepakt. Waarom zou de markt de kans moeten krijgen de krenten uit de pap te halen, terwijl ook de lerarenopleidingen gestimuleerd kunnen worden om hun opleidingen beter te verzorgen? Het CDA vindt dat de aanwezige structuur in stand moet blijven. De financiële gevolgen hiervan kunnen worden opgevangen door een tijdelijke verhoging van de bekostiging per student, zoals bij de pabo-up-gelden, of door het geven van een basissubsidie. Mevrouw Van der Hoeven dringt er bij de minister op aan om zijn toezegging om hiervoor een oplossing te vinden, gestand te doen.
De bestaande samenwerking met het educatief partnerschap moet verder worden uitgebouwd. Na één jaar kunnen de verwachte resultaten nog niet behaald zijn, maar zij constateert wel dat het tot nu toe niet voldoende is geweest, zodat enige aansporing op zijn plaats lijkt.
Om ervoor te zorgen dat meer studenten voor een tweedegraads lerarenopleiding kiezen, is het van belang ruimte te creëren voor differentiatie. De leraar Frans, Duits, Engels, enz. in de basisvorming en het vmbo moet aan andere eisen voldoen dan dezelfde leraar in het havo, vwo en bve. Kunnen de lerarenopleidingen geen experiment starten waarmee op dit verschil aan behoefte kan worden ingespeeld?
In een eerder stadium is besloten dat studenten niet meer primair moeten kiezen voor een bepaald vakgebied, maar voor het vak leraar. Het aantal studierichtingen is daardoor klein geworden. Wellicht is het nodig dat opnieuw wordt uitgegaan van een echte vakstudie, met een additionele lerarencomponent als optie. Dit soort zaken moet ertoe leiden dat de tweedegraads lerarenopleiding een impuls krijgt, zodat deze leraren niet verdwijnen.
De heer Van Bommel (SP) beschrijft het lerarentekort als het centrale probleem van deze minister. Het lijkt er steeds meer op dat het aanpakken van dit probleem met de middelen die het kabinet daarvoor heeft uitgetrokken een mission impossible is geworden. Het beleid dat voor de komende periode is afgesproken, is dweilen met de kraan open. Slechts lapmiddelen worden geboden. De minister zegt geen blik leraren te kunnen opentrekken, maar er is geen blik, maar een container leraren nodig. Pas dan verandert er misschien iets.
Om een verandering te bewerkstelligen moeten de echte problemen worden bestreden en niet slechts de symptomen. Het lerarentekort is een symptoom van wat er mis is in het onderwijs. De echte problemen zijn de werkdruk, het salaris, onvoldoende zeggenschap over de eigen werkzaamheden en de slechte promotiekansen in het PO en VO. De heer Van Bommel verwacht dat de minister ook met de middelen die hij bij de voorjaarsnota zal binnenhalen, op deze punten onvoldoende zal scoren.
Het aantal vacatures in het PO en VO is toegenomen en het aantal onbevoegden dat voor de klas staat, is schrikbarend hoog. Kwalitatief onderwijs vraagt om goed opgeleide mensen; dat betekent niet uitsluitend bevoegde mensen, maar zeker niet steeds minder bevoegde mensen. Het baart hem bijzonder veel zorgen dat vooral scholen met veel achterstandsleerlingen het grootste slachtoffer zijn. Daardoor neemt de tweedeling toe en nemen de kansen voor de kinderen die deze het hardst nodig hebben, af. In het hypocriete beleid dat nu wordt gevoerd, wordt geweigerd om actief mee te werken aan het ontstaan van gemengde scholen. Bovendien is door de hoge ouderbijdrage, de sponsoring en een toename van het particulier onderwijs de vrijheid van onderwijs nog maar voor een deel van de bevolking weggelegd. Hij roept de minister dan ook op, een hierop gericht beleid te ontwikkelen, zodat de problemen en vooral de oplossingen gelijkmatiger over de scholen worden verdeeld.
De lerarenopleidingen en de zij-instroom kunnen een belangrijke rol spelen bij het oplossen of verlichten van de problemen, maar de minister is er niet in geslaagd het imago van het beroep leraar te verbeteren. De lerarenopleidingen lopen leeg. De zij-instroom lijkt een succes, maar vormt misschien wel een onderdeel van het probleem, want waarom zou een student een 4-jarige hbo-opleiding volgen als hij ook op een andere, kortere manier kan instromen en zo misschien nog meer kan verdienen ook? De lerarenopleiding wordt daardoor minder aantrekkelijk. Verder kampt de zij-instroom met organisatorische en in sommige gevallen ook met financiële problemen. De minister ontkent het financiële probleem niet, maar wil hij daar ook wat aan doen? Voor de SP blijft het volgen van de lerarenopleiding de koninklijke weg. Zij wil er dan ook alles aan doen om door middel van extra maatregelen meer studenten op de lerarenopleiding te krijgen.
Commerciële instellingen inschakelen voor het afnemen van assessments en het verzorgen van opleidingen leidt naar de mening van de heer Van Bommel tot een verdere afkalving van het onderwijs zoals de SP dat het meest wenselijk vindt. Commerciële instellingen letten meer op kwantiteit en minder op kwaliteit. Waarom probeert de minister de zij-instroom niet met een forse impuls structureel via de lerarenopleidingen te reguleren? Het inschakelen van deze instellingen leidt bijna automatisch tot een verwaarlozing van de lerarenopleiding. Waarom neemt de minister niet meer verantwoordelijkheid op dit punt? Juist in het hoger beroepsonderwijs is de reistijd tot de opleiding voor studenten een punt van overweging. Spreiding van de opleidingen over het land is daarom nodig en dat verdraagt zich slecht met voorstellen voor clustering en taakverdeling binnen de lerarenopleidingen.
Vervanging bij ziekte resulteert steeds meer in opvang dan in vervangend onderwijs. In Amsterdam-Zuidoost staan opvangkrachten op mbo-niveau voor de klas. De heer Van Bommel maakt zich zorgen over het niveau van onderwijs dat daarvan het gevolg is. De opvang mag hooguit tien aaneengesloten dagen duren. Hoe wil de minister dat controleren en wat doet hij als de tien dagen worden overschreden?
Reparatie van de HOS-kwestie is nodig om het ambt van leraar aantrekkelijker te maken. De HOS is indertijd aangekondigd als een tijdelijke maatregel. Eerstegraders zijn moeilijker te krijgen dan ooit. Wanneer het Europese Hof een uitspraak hierover doet, zal gedwongen gerepareerd moeten worden en dat kost veel geld. Wat gaat de minister hieraan doen? Woordvoerders van de minister hebben uitgesproken dat 300 mln beschikbaar zou komen voor deze reparatie. Hoe is dit bedrag onderbouwd en welke groepen worden gecompenseerd?
De heer Cornielje (VVD) vindt het te vroeg om nu reeds conclusies te verbinden aan de ervaringen die zijn opgedaan met de Interimwet zij-instroom. Dat zich praktische vraagstukken voordoen, is niet vreemd. De regeling is immers pas vier, vijf maanden van kracht en verschillende partners moeten voor de uitvoering ervan zorgen. Met name in november en december heeft de commissie veel brieven ontvangen met vragen over het assessment en de organisatie daarvan. Uit die brieven bleek dat het moeilijk was om een baan te vinden nadat een assessment was verkregen. Dat is raar. Er is een lerarentekort; iemand kwalificeert zich, maar kan toch geen baan krijgen. Er is dus een zekere mismatch, maar ook dat heeft wellicht te maken met invoeringsproblemen. Wil de minister eens specifiek daarop zijn aandacht richten? Ook de opleidingen kampen met veel aanloopproblemen, maar die worden op het moment voortvarend aangepakt. Ondersteuning uit het veld zou daarbij helpen, al was het alleen maar voor de beeldvorming. Het aantal brieven dat de commissie nu ontvangt, is kleiner geworden. Dat impliceert dat oplossingen worden gevonden voor praktische problemen. Het is daarom nog te vroeg voor een definitief oordeel.
Enige weken geleden luidden de lerarenopleidingen de noodklok omdat zij de opleiding niet in stand kunnen houden bij het huidige aantal aanmeldingen. Uit de brief van de minister blijkt echter dat er een overaanbod is aan zij-instromers. Als er minder mensen zijn die een dagopleiding volgen en er zijn een heleboel zij-instromers, dan moeten de hbo-instellingen toch capaciteit hebben om die opleiding te verzorgen? Kan de minister dit toelichten? Overigens is de VVD voor een nadere taakverdeling en concentratie binnen de lerarenopleidingen. Er moeten voldoende levenskrachtige opleidingen, gespreid over het land, blijven. Daarvoor is het nodig dat bijvoorbeeld de tweedegraads lerarenopleidingen proberen om in onderling overleg levenskrachtige afdelingen tot stand te brengen. Zij moeten niet eerst de hand ophouden bij de minister om te kleine afdelingen nog een tijd in stand te houden. Tot nu toe zijn geen onderlinge afspraken gemaakt en dat is te betreuren. Dit is een verantwoordelijkheid van de hbo-instellingen zelf. Autonomievergroting en deregulering houden immers ook in dat niet bij het eerste de beste probleem bij de minister wordt aangeklopt. Kan de minister in een gesprek met de HBO-raad de opleidingen ertoe aanzetten, deze verantwoordelijkheid te nemen? Doet zich na de concentratie nog steeds een financieel probleem voor, dan wil ook de VVD hiervoor samen met de minister naar een andere oplossing zoeken, maar dat is vooralsnog een sluitstuk. Waarom doen overigens niet alle pabo's mee aan het verzorgen van opleidingen voor de zij-instroom?
De nota's Maatwerk 1 en Maatwerk 2 worden beide gesteund door de Kamer. Wat in tien jaar is fout gegaan, is niet in twee jaar op te lossen. De minister en de staatssecretaris kunnen dat niet alleen. De heer Rottenberg heeft onlangs aangegeven dat de vakbeweging medeverantwoordelijk is voor het vastlopen van de situatie in het onderwijs. Vorig jaar heeft ook de VVD erop gewezen dat de vakbonden medeverantwoordelijk zijn voor het oplossen van het lerarentekort. Indertijd wilden zij niet meewerken aan de ADV-verzilvering, het afschaffen van «last in first out», het mogelijk maken van uitzendwerk, het introduceren van ondersteunende functies, het invoeren van de competentiebeloning en aan het bevorderen van de zij-instroom. Die uitspraak is de VVD toen niet in dank afgenomen, maar zij is er wel blij mee dat de CNV-onderwijsbonden en de AOb inmiddels wel bereid zijn medeverantwoordelijkheid te dragen op deze punten. De vrijwillige ADV-verzilvering is sinds november bespreekbaar voor de AOb. Wat moet er volgens de minister nog gebeuren om deze daadwerkelijk in te kunnen vullen? De ADV-verzilvering levert immers duizenden fulltime banen op en die zijn hard nodig. Voor het mogelijk maken van uitzendwerk is nog wetgeving nodig. Wil de minister hiervoor op korte termijn zorgen? Gelukkig krijgen de ondersteunende functies een plaats in de Wet op de beroepen in het onderwijs en zijn er over het integraal personeelsbeleid cao-afspraken gemaakt.
De commissie-Van Rijn heeft een aantal arbeidsmarktknelpunten aangegeven die om een oplossing vragen. De bewindslieden mogen dit als een steun in de rug ervaren bij het vinden van een oplossing hiervoor in het kabinet. De VVD legt hierbij het accent op het verkorten van de lange carrièrelijn in het onderwijs, het invoeren van integraal personeelsbeleid en op maatwerkoplossingen voor specifieke problemen. Wellicht kan dit voor een deel ook bijdragen aan het oplossen van de HOS-kwestie. De problemen die de commissie-Van Rijn constateert, zijn omvangrijk en vragen om een oplossing in een meerjarenperspectief. Dat betekent dat er een politiek commitment moet komen voor de periode 2002–2006 en een vertaling daarvan in de verkiezingsprogramma's van de partijen en in het toekomstige regeerakkoord.
De minister is het met de commissie eens dat de krapte op de onderwijsarbeidsmarkt steeds duidelijker voelbaar wordt. De algemene arbeidsmarkt kampt al met een tekort aan hoger opgeleiden en juist daaruit moet het onderwijs veelal rekruteren. De groei van het aantal vacatures gaat onverminderd door. Gelukkig wordt een groot deel van de vacatures vervuld, maar dat laat onverlet dat aan het begin van het schooljaar nog steeds een flink aantal vacatures onvervulbaar blijft. In het PO met een werkgelegenheid van 111 000 fte's staan ongeveer 765 vacatures open. Natuurlijk is iedere vacature er één te veel, maar het is wel goed om de zaak in de juiste proporties te blijven zien. De oplossing van het lerarentekort ziet de minister niet als een mission impossible. De genomen maatregelen hebben effect. In een tijdsbestek van drie of vier jaar zijn tegen de 4000 herintreders aangesteld; dat is toch een forse injectie op de onderwijsarbeidsmarkt. Door de krapte op de arbeidsmarkt is de mobiliteit in het onderwijs enorm verhoogd. Leraren zoeken steeds vaker de school uit waar zij het liefst willen werken. In feite is die mobiliteit een goede zaak omdat die het ziekteverzuim, dat mede kan samenhangen met sociale factoren in de school – te lang op een school werken, problemen met het team – kan verlagen. De structurele vraag naar leraren stijgt ook doordat de gemiddelde leeftijd van leraren wat hoger is geworden. Verder stijgt het aantal leerlingen en ook de klassenverkleining heeft een zeker effect op het totaal aantal vacatures.
In hoeverre het «last in first out»-systeem de afgelopen jaren van invloed is geweest op de vergrijzing kon de minister niet zeggen. Dit systeem komt overigens in de landelijke cao's niet meer voor, maar het is wel mogelijk dat hierover in de decentrale cao's nog afspraken worden gemaakt. Vorig jaar was in de Kamer brede steun voor het realiseren van schoolbudgetten, maar als dat op decentraal niveau weer wordt dichtgespijkerd, is de situatie weer terug bij af. Degenen die zich bezighouden met de manier waarop het onderwijs zou moeten worden veranderd, geven aan dat de regels in de cao's knellend zijn. De minister vraagt het onderwijsveld dan ook om volop mee te werken aan het maken van ruimte voor de scholen en dat ook gestalte te geven in de cao's. Het is onjuist dat jonge enthousiaste leraren het eerst de school moeten verlaten als het leerlingenaantal toevallig een paar jaar daalt. De minister zegt toe de organisaties hierop nadrukkelijk aan te spreken en in een rapport vast te leggen waar dit eventueel nog het geval is. Voor de zomer zal een derde notitie over de aanpak van de onderwijsarbeidsmarkt verschijnen, Maatwerk 3. De kern daarvan is dat de onderwijsarbeidsmarkt meer flexibel en open moet zijn en meer in- en uitstroommogelijkheden moet bieden. Herintreders, deeltijders en zij-instromers en allerlei andere mogelijkheden komen daarbij aan bod. Zowel de opleidingen als de scholen zullen moeten wennen aan deze nieuwe situatie. Ongetwijfeld zullen zich daarbij aanloopproblemen voordoen.
Om de problemen in het onderwijs op te lossen is het nodig dat niet meer wordt uitgegaan van de traditionele situatie van één leraar opéén klas of van de gedachte dat alle vacatures in het onderwijs moeten worden vervuld door mensen met een hogeronderwijsopleiding. Veeleer dient te worden gedacht aan teamteaching, waarin onder leiding van een leraar ook andere functies op onderwijskundig gebied een plek kunnen krijgen, of aan een Carmel-aanpak. Functiedifferentiatie, competentiebeloningsdiscussies en de leraar als vakleerkracht moeten een specifieke positie in het onderwijs krijgen, evenals klassenassistenten, onderwijsassistenten en IT-deskundigen. Voor deze aanpak is brede steun bij de sociale partners. Op deze manier moeten scholen reageren op de krapte op de arbeidsmarkt. Uit de arbeidsmarktmonitor blijkt dat met name op mbo-niveau nog onvoldoende functies worden aangeboden. Dit alles betekent overigens niet, dat wordt ingezet op minder leraren. Zoveel mogelijk mensen moeten worden opgeleid tot leraar, maar door de krapte op de arbeidsmarkt moet tegelijkertijd worden bekeken of door middel van functiedifferentiatie andere typen functies door anderen kunnen worden vervuld.
In het voortgezet onderwijs hebben partijen zelf een functiewaarderingsstelsel op tafel gelegd. De minister hoopt dit te kunnen faciliteren met de middelen die bij de voorjaarsnota in het kader van Van Rijn worden gegenereerd. Voor het primair onderwijs zijn de contouren van een nieuw functiewaarderingssysteem aangegeven. Hierover zal overleg plaatsvinden met de sociale partners om te proberen op dat punt afspraken te maken. De contouren moeten worden gezien als een model dat aan scholen kan worden gegeven, zodat zij binnen de ruimte die wordt geboden – regelingen en financiering – daaraan invulling kunnen geven.
De minister vindt het van belang te bekijken in welke gebieden een specifieke inzet gepleegd moet worden. Uit de onderzoeksgegevens blijkt nu dat zich met name in de Randstad, Arnhem, Nijmegen en Almere specifieke problemen voordoen. Hij wil daarom bekijken of de maatregelen die voor de G4 zijn genomen, wellicht ook daar van toepassing moeten zijn.
Op de oproep van mevrouw Barth om nog meer inzet te plegen, geeft de minister aan dat er al veel is gebeurd. Indertijd is met steun van de Kamer een aantal mogelijkheden geopend; toen is niet aangegeven dat het allemaal te weinig was. De krapte op de arbeidsmarkt en de geweldige economische groei in de afgelopen jaren hebben een extra effect gehad, maar dat betekent niet dat er onvoldoende wordt gedaan. De in gang gezette maatregelen hebben onmiskenbaar effect gehad. Wel is een versnelling nodig en daarom wordt ook gezocht naar een verdere aanpak van de problemen. Waren er geen zij-instromers geweest, dan hadden 250 klassen extra naar huis moeten worden gestuurd. Alleen al in Den Haag zijn er 70 tot 80 zij-instromers gekomen. Dat is nog niet genoeg; deze aanpak moet verder gefaciliteerd worden. De maatregelen waarvoor nu is gekozen, zullen in het veld hun beslag moeten krijgen. De minister zegt toe zich maximaal te committeren, maar hij kan niet garanderen dat het aantal vacatures de komende tijd niet zal oplopen. De minister van Onderwijs kan de arbeidsmarkt niet maken, maar hij kan wel proberen zoveel mogelijk mensen die een functie binnen het onderwijs willen, naar het onderwijsveld te geleiden en dat gebeurt nu ook.
In Amsterdam-Zuidoost krijgen de scholen in mei van dit jaar 16 onderwijsassistenten. De Kamer heeft in dezen gevraagd om een kwaliteitswaarborging. Daarvoor zijn assessment en training nodig en dat vergt tijd. Blijkt het inzetten van deze onderwijsassistenten zinvol te zijn, dan zal worden bekeken of deze aanpak ook in andere delen van het land kan worden toegepast.
Scholen moeten nog wennen aan de zij-instromers als een nieuwe vorm van instroom in het onderwijs. Dat verwijt de minister de scholen niet, want de maatregel is pas een paar maanden van kracht. Vooralsnog geven zij veelal de voorkeur aan iemand met een initiële opleiding. Komen zij plotseling voor een probleem te staan, dan blijkt vaak dat het integraal personeelsbeleid voor de langere termijn onvoldoende is geweest. De minister vraagt daarom ook aan directeuren en schoolleiders om daadwerkelijk maatregelen te nemen voor de wat langere termijn. Daarbij is samenwerken met andere scholen juist van belang, opdat preventief op te verwachten problemen kan worden ingespeeld.
Op het moment wordt in het kabinet volop gediscussieerd over de adviezen van de commissie-Van Rijn. De financiën voor de functiedifferentiatie en de mogelijkheden tot zij-instroom hangen samen met de Van Rijn-problematiek en zijn de belangrijkste claims van de minister van Onderwijs in het kader van de voorjaarsnota. Het lerarentekort is een van de grootste problemen in het onderwijs, zodat aan de aanpak hiervan prioriteit moet krijgen. Het gaat erom de scholen van zoveel mogelijk financiën te voorzien. De minister denkt daarbij aan zoveel mogelijk specifieke maatregelen en zo min mogelijk generieke maatregelen. Daarover zal opnieuw moeten worden gediscussieerd met de verschillende onderwijsorganisaties. De minister zegt uit te zijn op een verhoging van de schoolbudgetten, waardoor scholen de problemen op de arbeidsmarkt op maat kunnen tackelen door middel van functie- en beloningsdifferentiatie. Concurrerende arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, een open arbeidsmarkt en meer ruimte voor scholen zijn speerpunten. Al deze elementen zijn overigens verwerkt in voorstellen die de Kamer inmiddels heeft of spoedig zal ontvangen. De minister zegt toe hiervan, indien gewenst, een lijstje op te stellen. De Wet op het onderwijstoezicht, waarover de Raad van State binnenkort adviseert, de Wet beroepen in het onderwijs en de medezeggenschapstructuur zijn van groot belang. Voor 1 juni 2001 zal worden aangegeven binnen welke kaders de scholen ruimte krijgen om een eigen (onderwijskundige) invulling te geven aan de doelen die zij moeten bereiken.
Over de vergelijking van de salarissen in het onderwijs met de beloning in het bedrijfsleven en andere sectoren merkt de minister op dat nogal wat zij-instromers afkomstig zijn van de semi-overheid of de overheid. Die salarissen liggen redelijk in lijn met de salarissen in het onderwijs. De lengte van de carrièrelijn in het onderwijs vormt wel een probleem. Ook dit punt zal daarom in de discussie over de voorjaarsnota een belangrijke rol spelen. De minister geeft nogmaals aan dat hij hoopt de scholen via de voorjaarsnota meer financiële mogelijkheden te bieden, opdat zij van de zij-instroom gebruik kunnen maken. Het aantal belangstellenden voor de zij-instroom is overigens groot. Inmiddels hebben zich 3000 kandidaten gemeld bij de bemiddelingsorganisaties, maar zij-instromers melden zich ook langs andere wegen aan. De zij-instroom in de deeltijdopleiding laat ook een forse toename zien. Zo heeft bijvoorbeeld de combinatie Windesheim-LOI een verdubbeling van de zij-instromers in de lerarenopleiding opgeleverd. Er kan dus een geweldige toename zijn door andere markten aan te boren dan de initiële markt. Het grootste probleem met de zij-instroom is de matching van vraag en aanbod. Het aanbod sluit niet altijd aan op de vraag, maar de vraag moet ook nog vaak geformuleerd worden. Ook dat moet nu gaan gebeuren. Scholen pakken dat steeds beter op. Zij willen niet meteen een zij-instromer, maar door middel van bezoeken en gesprekken, met scholen, pabo's en tweedegraads lerarenopleidingen, wordt geprobeerd daar doorheen te prikken.
In de discussie over het tekort aan assessments en het inschakelen van derden hierbij, stelt mevrouw Hamer dat het jammer is om de pabo's deze inkomsten te onthouden, maar de pabo's hebben juist wel een probleem. Tegelijkertijd stelt het IVIO (Instituut voor individueel onderwijs) dat het voor f.2500 een assessment kan verzorgen en dat ook al volop doet. Het IVIO wil samen met EFA Amsterdam en Windesheim de achterstand zo snel mogelijk inlopen. De minister zegt al met de pabo's een gesprek te hebben gevoerd over het ontplooien van activiteiten op dit gebied. Daaruit blijkt dat ook de opleidingen moeten wennen aan de vele vormen van instroom in de lerarenopleiding. De logistieke problemen die zich daarbij voordoen, worden door de pabo's goed opgepakt. De minister wil regelmatig met de pabo's overleggen om ervoor te zorgen dat alle pabo's uiteindelijk assessments zullen aanbieden. Overigens is het bij alle bekostigde lerarenopleidingen van het VO mogelijk om een assessment te laten afnemen. Ongeveer de helft van de lerarenopleidingen voor het basisonderwijs heeft een assessment center. Dit moet 100% worden.
Sinds oktober is uitvoering gegeven aan het voornemen, over te gaan tot een omslag van de lerarenopleiding. Hiervoor is 70 mln beschikbaar. Met bestuurders op ambtelijk en bestuurlijk niveau hebben reeds gesprekken plaatsgevonden. De minister zegt zijn besluitvorming daarover aanvankelijk te hebben uitgesteld tot december, omdat dan het Onderwijsraadadvies werd verwacht over de educatieve infrastructuur. Toen bekend werd dat dit advies later zou worden uitgebracht, zijn opnieuw gesprekken gevoerd met de lerarenopleidingen. In het verslag van de HBO-raad van deze gesprekken wordt niet meer gesproken over de sluiting van de lerarenopleidingen omdat de minister de tweedegraads lerarenopleidingen juist heeft gevraagd aan te geven op welke basis zij komen tot een plan van aanpak waarin zij door onderlinge samenwerking en afstemming willen voorstellen om de kleinere opleidingen open te houden. 14 maart is een interim-rapportage uitgebracht over de omslag in de lerarenopleidingen. De minister benadrukt dat hij het van groot belang vindt dat ook kleine opleidingen overeind blijven. Hij wil wel beschikken over een benchmark, zodat hij kan bezien of de prijs die wordt gevraagd reëel is. Aan de hand van een totaal plan wil hij bezien of financiële steun door de minister moet worden verstrekt. In de beantwoording van Kamervragen is overigens al aangegeven dat geen enkele lerarenopleiding zich voor sluiting heeft aangemeld, op één na, die allang op de lijst stond om gesloten te worden. De minister wil het Onderwijsraadadvies over de educatieve infrastructuur niet gebruiken als excuus om niets te doen, maar hij wil wel een totale afweging maken over de educatieve infrastructuur, zodat straks een definitief besluit kan worden genomen over de tweedegraads lerarenopleiding.
Het is de minister bekend dat in het Onderwijsraadadvies over de educatieve infrastructuur vooral zal worden ingegaan op de lerarenopleidingen. De minister hoopt overigens dat dit advies eerder wordt uitgebracht dan het plan van aanpak van de scholen. Hij verwacht dit advies binnen enkele weken te ontvangen, zodat over het plan van aanpak, dat uiterlijk in juni bij de Kamer voor moet liggen, nog voor de zomer met de Kamer kan worden gediscussieerd.
De output voor de komende jaren is het verder aantrekken van de verschillende vormen van instroom in de lerarenopleiding: zij-instromers in het beroep, zij-instromers in de lerarenopleiding, herintreders, initiële opleidingen, nieuwe groepen. De minister verwacht dat met het stroomlijnen van de regelgeving en het wennen van scholen en opleidingen aan de nieuwe situatie de aanvankelijke problemen zullen zijn opgelost. Door de scholen meer budgettaire mogelijkheden te geven, kan dit nog worden versneld. Tegenover mevrouw Barth geeft de minister aan dat, wanneer een school een klas naar huis stuurt, de inspectie nagaat of alle mogelijke maatregelen zijn genomen. Daarbij wordt niet alleen naar de week voor het incident gekeken, maar ook naar het beleid dat ver daarvoor is gevoerd. De minister van Onderwijs moet het mogelijk maken dat lerarenopleidingen aangepaste scholingstrajecten aanbieden en de budgettaire ruimte verder vergroten, maar de school zelf moet de mogelijkheid oppakken. Hij hoopt deze opzet via de discussie over de voorjaarsnota verder te versterken.
De Interimwet zij-instroom meldt dat assessments «vooralsnog» zijn voorbehouden aan de bestaande opleidingen. De minister sluit echter niet uit dat zich een situatie voordoet waarin op meer partijen een beroep moet worden gedaan. Hij zegt zelf actief partijen te hebben benaderd voor het oppakken van het assessment. In de brief aan de Tweede Kamer van 19 maart jl. is aangegeven dat de mogelijkheid wordt opengehouden ook marktpartijen te vragen om mee te doen. LOI heeft door haar manier van werken een verdubbeling van de deeltijdstudenten in Windesheim kunnen realiseren. Die mogelijkheid mag daarom niet bij voorbaat worden uitgesloten. Over de vraag of dit straks wel of niet alleen in samenwerking met een bekostigde of aangewezen instelling moet, wil de minister apart met de Kamer discussiëren, maar hij wil niet toezeggen niet te zullen werken aan mogelijkheden los van de bekostigde en aangewezen instellingen. Het is te vroeg om daar «nee» tegen te zeggen, sterker nog, die mogelijkheid moet serieus worden overwogen. Het is de minister duidelijk dat hij verantwoording schuldig is aan het parlement. Hij zegt daarom toe, het parlement te benaderen als hij plannen daartoe ontwikkelt. Het is niet de bedoeling dat anderen de krenten uit de pap gaan halen. Kwaliteitswaarborging kan eventueel plaatsvinden door een systeem van accreditatie, aan de hand waarvan hogeronderwijsopleidingen op hun kwaliteit kunnen worden beoordeeld. Daarvoor zouden dan dezelfde criteria kunnen gelden als voor de HO-instellingen.
In februari/maart is nog een aantal extra regionale voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd om de onbekendheid met en onduidelijkheid over regelingen weg te nemen. Ook zijn brochures gemaakt, die bij de verschillende bemiddelingsbureaus en de lerarenopleidingen verkrijgbaar zijn. Op internet zijn twee sites beschikbaar waarop precies staat aangegeven aan welke eisen iemand die zij-instromer wil worden, moet voldoen en waar de opleidingen gevolgd kunnen worden. Het is de vraag of dit genoeg is. De minister zegt daarom toe, te zullen bekijken of meer voorlichtingsbijeenkomsten noodzakelijk zijn. De werkgeversorganisaties is gevraagd, de zij-instroom in de organisaties naar voren te brengen zodat scholen deze een plaats geven in het integraal personeelsbeleid dat zij hebben opgezet.
Almere werkt op dit moment plannen uit om het specifieke probleem daar op te lossen. Het ministerie van Onderwijs is daar zeer nauw bij betrokken. Als de plannen klaar zijn, wordt geprobeerd zo snel mogelijk afspraken te maken over een oplossing. De variant die in Amsterdam-Zuidoost wordt gehanteerd, wordt hierbij ook betrokken.
De wet over de lio komt volgende week in een procedurevergadering aan de orde. De schriftelijke voorbereiding hiervan wordt thans afgerond. De vragen over de lio zullen dan worden beantwoord. De minister geeft nu wel al aan dat een leraar in opleiding die daadwerkelijk een lerarenfunctie vervult, van de school een vergoeding moet krijgen. Daarvoor moeten de scholen in de budgetten ruimte maken. Aan de opleidingen is gevraagd om daar in afspraken met scholen nadrukkelijk op toe te zien. Een aparte financieringsstroom zou averechts werken op het algemeen beleid voor ruime schoolbudgetten. Op de vraag van mevrouw Van der Hoeven of de bestaande ongelijkheid in beloning tussen de lio-werknemer en de lio-stagiair wordt weggenomen, antwoordt de minister dat tegenover een andere positie een andere beloning moet staan, maar dat gelijke werkomstandigheden en gelijke verantwoordelijkheden een gelijke betaling rechtvaardigen. Er kan dus sprake zijn van een verschil in beloning. Het moge overigens duidelijk zijn dat in de discussie over Van Rijn en de positionering van onderwijs op de arbeidsmarkt de gelijke behandeling een rol zal spelen. Formele bedragen zijn in dezen niet genoemd. Daarover wordt onderhandeld in het kabinet.
Het is de minister niet bekend dat een BAPO'er of FPU'er niet in de eigen school kan vervangen. Daarover heeft hij nu geen gegevens voorhanden. Tegenover mevrouw Lambrechts zegt hij toe, dit aspect te bekijken. Er zijn welke enkele voorwaarden waaraan moet worden voldaan om een cumulatie van FPU en gewoon inkomen te voorkomen.
De verzilvering van de ADV is inmiddels geregeld met de vakbonden. De komende tijd zal dus moeten blijken of de verzilvering ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Het aantal onderwijsassistenten is het afgelopen jaar verdubbeld. Het is juist dat het aantal fre's dat een onderwijsassistent kost, is verlaagd. Dat staat in Uitleg van vorige week.
Tot slot meldt de minister dat voor uitzendarbeid in de wetgeving nog enkele puntjes op de i moeten worden gezet. In de praktijk kan hiervan al volop gebruik worden gemaakt.
Nadere gedachtewisseling op 10 april 2001
Mevrouw Barth (PvdA) hecht eraan dat de minister zijn toezeggingen over de zij-instroom, het vergoeden van het assessment en een breder toepassingsgebied van de Vijfkwartsmaat uitwerkt, zodat ze met ingang van het komende schooljaar gerealiseerd kunnen worden. Is de minister daartoe bereid?
Mevrouw Hamer (PvdA) verzoekt de minister, de Kamer voor half mei een plan van aanpak te sturen voor de kleine opleidingen. In dit plan dient te worden aangegeven hoe voor de komende periode een overbrugging gevonden kan worden om de kleine opleidingen in stand te houden, hoe in de tussentijd gewerkt kan worden aan het verhogen van de reguliere instroom en hoe de lerarenopleidingen via nieuwe activiteiten zoals de zij-instroom meer substantie kunnen krijgen. De minister heeft de vorige keer aangegeven, hierbij het plan van de Onderwijsraad te willen betrekken. Uit een gesprek met deze raad is echter gebleken dat daarin geen aandacht zal worden besteed aan de kleine opleidingen. Het lijkt haar daarom niet nodig, dit plan daarvoor af te wachten.
De Interimwet zij-instroom meldt dat assessments «vooralsnog» zijn voorbehouden aan bestaande opleidingen. Mevrouw Hamer wil de wet in dezen volgen en de scholing in ieder geval door de lerarenopleidingen laten verzorgen, zodat de substantie waarnaar wordt gezocht, wordt gevonden.
Anders dan de minister vindt mevrouw Lambrechts (D66) dat het tekort aan leraren juist niet in proporties moet worden gezien. In het bedrijfsleven kunnen een of twee personen meestal worden vervangen, maar als in het onderwijs leraren ziek of afwezig zijn of er is een lerarentekort, dan moeten klassen naar huis worden gestuurd. Juist dat maakt de situatie zo bijzonder.
Het beeld dat in de toekomst met minder leraren gewerkt moet worden, spreekt haar niet aan. D66 gelooft niet in onderwijs zonder leraren. Daarom moet alles op alles worden gezet om het lerarentekort terug te dringen, zodat op z'n minst in de prognoses een kentering zichtbaar wordt. Zij daagt de minister uit het beleid zodanig vorm te geven dat van het huidige rampscenario kan worden overgestapt naar het successcenario. Ook in de toekomst zullen leraren moeten worden opgeleid en niet alleen in de bijzondere trajecten, maar ook in de initiële trajecten. Wil de minister op zo kort mogelijke termijn samen met de HBO-raad een plan van aanpak opstellen opdat de noodzakelijke infrastructuur overeind blijft?
Met de zij-instroom wordt nog geen optimaal resultaat behaald. De matching is nog niet goed en de scholen zijn vaak nog onbekend met de zij-instroom. Het is daarom goed dat de kosten van het assessment voor rekening van de overheid komen. Of voor het afnemen van assessments commerciële instellingen worden ingehuurd, valt onder de verantwoordelijkheid van de minister. Mevrouw Lambrechts vraagt de minister wel om in dat geval de kwaliteit te garanderen en duidelijk te maken hoe de certificering handen en voeten krijgt. Het ligt overigens voor de hand dat de scholing en begeleiding die daaruit voortvloeien, worden uitgevoerd door de lerarenopleidingen. Het zou absurd zijn als commerciële instellingen de scholing aanbieden, terwijl de gewone lerarenopleidingen om studenten staan te springen.
De heer Rabbae (GroenLinks) constateert dat veel klassen werken met een vierdaagse schoolweek. Aanvankelijk had hij nog het idee te maken te hebben met een conjuncturele beweging, maar het lijkt steeds meer op een structureel probleem. Misschien moet de minister zijn creativiteit aanwenden en samen met alternatief denkende personen in het onderwijs zoeken naar een andere manier van lesgeven. Is het bijvoorbeeld niet beter om over te stappen naar een soort collectieve capaciteit, beschikbaar voor de hele populatie van de school? Daardoor zijn misschien meer zaken te combineren op het niveau van de onderwijsassistent. Dit is overigens een algemeen concept. Het is mogelijk dat een andere methode van lesgeven structureel enig soelaas biedt. Het is niet de bedoeling van de heer Rabbae om scholen in een keurslijf te stoppen en hij blijft het belangrijk vinden dat een school voldoende leraren heeft. Dit voorstel is meer een handreiking in de richting van de minister om alternatieven te bekijken.
De gezamenlijke lerarenopleidingen kampen nu met een tekort van 30 mln. Wat wil de minister hieraan gaan doen?
Studenten die van een andere studie willen overstappen naar een opleiding voor leraar, worden als stapelaars aangemerkt. Is de minister bereid ook daar iets aan te doen?
Veel pabo-studenten zoeken een bijbaantje. Het lijkt de heer Rabbae goed als zij dit bijbaantje vinden in de school. De minister kan hier niet voor zorgen, maar hij kan het misschien wel door middel van management by speech bevorderen en het met de pabo's bespreken.
De heer Slob (ChristenUnie) herhaalt zijn zorg over het feit dat er nog maar weinig assessments zijn afgenomen, terwijl er veel belangstelling is voor de zij-instroom. Blijkbaar zit een aantal leidingen verstopt. Scholen zijn nog terughoudend. De minister heeft aangegeven dat dit te maken heeft met het feit dat de mogelijkheid tot zij-instroom er nog maar net is. Er is natuurlijk tijd nodig om te wennen, maar de heer Slob vraagt de minister toch de vinger goed aan de pols te houden. Zijn immers de kosten die hiermee gepaard gaan het probleem of is het voor de school een probleem om de zij-instromers intern te begeleiden, dan zal de terughoudendheid niet binnen een aantal maanden verdwijnen. Kan de minister waar mogelijk onderzoek doen bij de scholen, opdat duidelijk wordt wat de precieze redenen zijn?
De minister heeft aangegeven de markt te willen openen voor het afnemen van assessments. De ChristenUnie vindt dat hiervoor ruimte mag zijn, maar dan alleen in samenwerking met de pabo's en de lerarenopleidingen. De markt inschakelen los van pabo's en lerarenopleidingen is voor de heer Slob onbespreekbaar.
De Kamer zal over echte structurele oplossingen moeten praten bij de behandeling van het rapport van de commissie-Van Rijn en het meerjareninvesteringsplan voor het onderwijs. De heer Slob noemt in dezen de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en het structureel aantrekkelijk maken van het onderwijs voor docenten. Daar zal de knip voor open moeten.
De heer Cornielje (VVD) neemt aan dat de minister de nota Maatwerk voor morgen 3 samen met de staatssecretaris indient. Zij draagt immers ook verantwoordelijkheid voor deze portefeuille. De heer Cornielje hoopt dat in deze nota, net als in Maatwerk 1, de verantwoordelijkheid wordt gedeeld met onderwijsvakbonden en onderwijswerkgevers. Wil de minister dat bevorderen?
In een eerder overleg heeft de VVD gesteld dat van de mogelijkheid tot noodopvang pas gebruik mag worden gemaakt als alles uit de kast is gehaald om een reguliere vervulling van banen tot stand te brengen. Het is hem gebleken dat dit in Almere niet het geval was. Aan de ene kant wordt de politiek dan verweten dat zij niet alles doet om het probleem op te lossen, maar aan de andere kant worden de instrumenten die de politiek aanreikt, niet allemaal benut. Wil de minister voordat tot een noodprogramma wordt overgegaan, nagaan of alle instrumenten zijn benut en de Kamer daarover informeren?
De VVD geeft er de voorkeur aan, specifiek beleid te ontwikkelen voor het oplossen van specifieke arbeidsmarktknelpunten. De heer Cornielje noemt hierbij het verkorten van de carrièrelijn en het bevorderen van integraal personeelsbeleid en competentiebeloning. Deze punten kunnen naar de mening van de Commissie gelijke behandeling ook een bijdrage leveren aan het oplossen van de HOS-problematiek.
Het plan van aanpak van de HBO-raad moet er nu snel komen. De heer Cornielje vindt dat het hoger onderwijs, nu het door autonomie en deregulering zelf verantwoordelijk is, eerst zelf plannen op tafel moet leggen voordat de regering een oplossing aandraagt. Hij is benieuwd naar het oordeel van de minister over het plan van aanpak van de HBO-raad. Wellicht is het verstandig dit te betrekken bij de bespreking van Maatwerk 3.
De heer Cornielje gaat ervan uit dat de overheid en de sociale partners alles uit de kast zullen halen om het lerarentekort op te lossen. Daarnaast kan worden gesproken over beroepen in het onderwijs en ondersteunende functies, die kunnen leiden tot taak- en werkdrukvermindering. Hij heeft de stellige indruk dat de regering dat nu ook doet.
Mevrouw Van der Hoeven (CDA) vraagt de minister van de regels, de mogelijkheden, de procedures en de gevonden oplossingen op het gebied van de zij-instroom een overzicht te maken en dat aan de Kamer toe te sturen opdat de commissie, bij nieuwe brieven uit het veld, kan aangeven welke oplossingen inmiddels gevonden zijn. Zij voelt er overigens niets voor om assessments door commerciële instellingen te laten afnemen. Als dat al nodig is, dan zal dat altijd onder regie van de lerarenopleiding moeten plaatsvinden. «Vooralsnog» is het een taak van de lerarenopleidingen, die daarop moeten worden aangesproken.
Het sluiten van tweedegraads lerarenopleidingen is een verkeerd signaal. Het is prima om tot een effectievere aanpak over te gaan, maar met sluiten wordt de opleidingscapaciteit teruggebracht en dat is niet gewenst. Het is de vraag of het probleem wordt opgelost met de genoemde 30 mln. Zij vindt het terecht dat wordt gevraagd om een plan van aanpak. Dat moet er nu snel komen; 15 mei is daarvoor een goede datum.
In de eerste termijn heeft de minister aangegeven dat de lio-stagiair en de lio-werknemer die hetzelfde werk doen, gelijk moeten worden betaald. Kan de minister voor het plenaire debat over dit onderwerp aangeven welk vervolg hij aan deze opmerking geeft?
Het BWOO belemmert een grote groep leerkrachten die thans op wachtgeld staat, opnieuw werkzaam te zijn in het onderwijs. Deze kwestie is nog niet opgelost omdat de minister zich beroept op de sociale wetgeving op dat punt. Dit is echter geen kwestie van geld, maar van regels.
Het CDA heeft eerder gevraagd, bij de discussie over Van Rijn te kijken naar een versnelde taak- en functiedifferentiatie en een vernieuwing van de lerarenopleidingen. De salarisstructuur moet echt nog eens tegen het licht worden gehouden en de HOS-problematiek moet daarbij betrokken worden. Het verkorten van de salarislijn en het meetellen van onbetaalde arbeid is onvoldoende voor de na-hossers. De brief die de minister hierover heeft toegezegd, wacht mevrouw Van der Hoeven af.
Niemand zit te wachten op de andere manier van lesgeven die de heer Rabbae aangeeft. Mevrouw Van der Hoeven kan zich wel voorstellen dat de positie van het beroep leraar op de markt wordt verbeterd en dat scholen de ruimte krijgen voor het vinden van creatieve oplossingen. Daarbij gaat het overigens niet alleen om geld, maar ook om organisatie en het terugdringen van regelgeving. Zij vindt het overigens nog steeds raar dat aan het einde van het schooljaar vele miljoenen vanwege onderuitputting naar het ministerie terugvloeien. Dat geld was ook beschikbaar voor leerkrachten.
De minister is het met de commissie eens dat geprobeerd moet worden om zoveel mogelijk leraren te krijgen. Daarover zal geen verschil van mening bestaan, maar dat laat onverlet dat tegelijkertijd wordt gesproken over functiedifferentiatie in het onderwijs. Juist voor het aantrekkelijk maken van de leraarsfunctie is het van belang dat hieraan volop aandacht wordt gegeven. Maatwerk 1, Maatwerk 2 en Maatwerk 3, dat voor de zomer verschijnt, laten zien dat de regering blijft zoeken naar oplossingen en nieuwe wegen voor instroom in het lerarenvak. De zij-instroom moet niet worden gezien als een soort noodmaatregel, maar als een structurele verandering in de manier waarop instroom in het lerarenvak kan plaatsvinden. Functiedifferentiatie laat ook zien dat op een structureel andere manier naar het onderwijs wordt gekeken. In onderwijs zonder leraren of in een volledig virtueel circuit gelooft de minister niet, maar het is wel van belang om niet alleen naar de leraren te kijken, maar ook naar carrièremogelijkheden binnen het onderwijs. Via functiedifferentiatie kunnen bijvoorbeeld mogelijkheden worden gecreëerd voor doorstroming naar het volledig leraarschap. De minister geeft hierbij het voorbeeld van iemand van niveau 4 van het mbo, die via de functie onderwijsassistent de mogelijkheid krijgt om door te stromen naar de functie leraar. Het beeld dat de minister niet streeft naar extra leraren en vooral een oplossing zoekt via functiedifferentiatie, is onjuist. Het zijn eerder factoren die op elkaar van invloed zijn.
De minister wil niet in de situatie komen te verkeren dat de lerarenopleidingen – pabo's, tweedegraads, eerstegraads – als een soort monopolist tegenover de regering staan en aangeven te zullen stoppen als ze geen extra geld krijgen. De inhoud van het plan van aanpak voor met name de kleine opleidingen, dat nu door de lerarenopleidingen wordt gemaakt, vindt hij van essentieel belang. De minister zegt tegenover deze ene partij net zo kritisch te zijn als hij zou zijn tegenover meer partijen. Het feit dat dit het enige plan is, is geen vrijbrief voor de besteding van extra middelen. Het gaat om de kwaliteit ervan. In het plan moet niet alleen een overbrugging worden aangegeven, maar ook een richting voor de langere termijn. Aan plannen die geen duidelijkheid geven over een verhoogde instroom en de overbrugging naar een nieuwe situatie, wil hij niet meewerken. Het is de bedoeling dat meer instroom kan worden gerealiseerd. In dit plan van aanpak moet daarom niet alleen naar het initiële traject van instroom worden gekeken. Ook moet worden gezocht naar nieuwe mogelijkheden om de lerareninstroom te vergroten. De minister geeft hierbij de samenwerking tussen Windesheim en LOI, waardoor grote groepen nieuwe deeltijdstudenten zijn binnengekomen, en de digitale universiteit, die in samenwerking met de hogescholen een plan van aanpak op tafel heeft gelegd voor het aanbieden van virtuele lerarenopleidingen, als voorbeeld. Dat zijn de wegen waar hij naar zoekt. Op plaatsen waar nog veel uniformiteit in de opleidingen bestaat, moet meer diversiteit komen, juist om de instroom te vergroten. Hij begrijpt dat maatwerk duurder is dan confectie; daar valt over te praten. Hij erkent dat het voor studenten lastig is om meteen na de middelbare school al te kiezen voor een lerarenopleiding VO. De lerarenopleidingen zullen daarom gezamenlijk moeten streven naar alternatieve instroommogelijkheden en alternatieve pakketten moeten aanbieden. Deze mogelijkheden moeten in het plan van aanpak goed worden onderbouwd. Dat betekent overigens niet dat bijvoorbeeld de garantie wordt gevraagd dat er volgend jaar 500 studenten meer zijn, maar wel wordt een garantie voor de nieuwe aanpak gevraagd.
Overigens zegt de minister niet bij voorbaat «nee» tegen concentratie en taakverdeling, hoewel dit niet het uitgangspunt van beleid is. Hij wil bekijken hoe in het plan van aanpak op dit punt wordt gereageerd. Er zijn immers ook nog mogelijkheden daartussen. Hij wil er overigens voor zorgen dat in de moeilijke periode geen opleidingen tot sluiting moeten overgaan. Over het plan van aanpak vindt thans bij de HBO-raad intern overleg plaats. Hij zegt toe er alles aan te doen om het plan van aanpak voor 15 mei aan de Kamer te overleggen.
Met name bij de pabo's is er sprake van een assessmentachterstand. Tegelijkertijd is het opvallend dat de zij-instroom op de pabo's veruit het grootst is. Overigens is het IVIO ook in staat om assessments af te nemen en zojuist is vernomen dat ook een schooladviesdienst kwalitatief goede assessments wil aanbieden onder verantwoordelijkheid van een bekostigde of aangewezen lerarenopleiding PO om de achterstand zo snel mogelijk in te lopen. Van de pabo's vraagt de minister maatvoering in het aanbod van opleidingen. Hij weet dat dit om een specifieke aanpak vraagt.
Dezer dagen wordt een regeling gepubliceerd die het stapelen bij lerarenopleidingen mogelijk maakt.
Bij de ontwerpwedstrijd zijn meer dan 400 ideeën binnengekomen. De jury heeft hieruit 20 ideeën geselecteerd. Om deze 20 ideeën uit te werken, wordt per idee een budget beschikbaar gesteld, uiteenlopend van f 10 000 tot f 100 000. Van de overige ideeën wordt een soort gids gemaakt, een informatiebron van good practices. Deze gids kan niet alleen via kennisnet en internet worden bekeken, maar wordt ook op pabo's, op tweedegraads lerarenopleidingen en via managementtrainingen voor scholen beschikbaar gesteld.
Het is niet juist dat het BWOO deelname aan het arbeidsproces verhindert. Degenen die nu nog in de wachtgeldregeling zitten, moeten beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. De enige belemmering vormt het anticumulatiebeding, dat voortvloeit uit de algemene wetgeving. Als bovenop het wachtgeld wordt betaald, wordt de sociale wetgeving overtreden en dat wil de minister niet. Thans wordt wel bezien of mensen uit de 55-plus-groep kunnen terugkeren naar het onderwijs. Daarover verschilt de minister niet van mening met mevrouw Van der Hoeven. Als daarover meer informatie beschikbaar is, zal de minister deze aan de Kamer toesturen.
De Vijfkwartsmaat-oplossing waarvoor in Almere is gekozen, wil de minister ook graag in andere gebieden toepassen. Hij kan zich voorstellen dat bepaalde regio's daar heel nadrukkelijk rijp voor zijn. De voorbeelden van de grote steden wil hij dan ook daar van toepassing verklaren. Het ministerie zal goed in de gaten houden waar zich deze specifieke problemen voordoen, zodat hiervoor eenzelfde type oplossing kan worden gesuggereerd. Dit is overigens een van de speerpunten bij de besluitvorming over de voorjaarsnota en de discussie-Van Rijn, net zoals de functie- en beloningsdifferentiatie. Geprobeerd wordt om de schoolbudgetten fors te verhogen, opdat de scholen zelf een inzet kunnen kiezen. De lio-stagiair en de lio-werknemer zijn daar ook een onderdeel van. De school zou voor hetzelfde werk hetzelfde moeten betalen. De minister heeft de pabo's gevraagd, aan de school duidelijk te maken dat er zo'n vergelijking moet zijn en dat dienovereenkomstig moet worden betaald. De scholen hebben daar wel budgetten voor nodig, evenals voor het assessment. Het geld voor al deze zaken wil de minister niet oormerken, maar in algemene budgetten aan de scholen beschikbaar stellen. Dit budget probeert hij dan ook zo hoog mogelijk te laten zijn. Dezer dagen zullen de besprekingen hierover in het kabinet in volle gang zijn.
De minister benadrukt dat in geen van zijn brieven wordt aangegeven dat marktwerking wordt ingevoerd. Wel is gezegd dat, om de achterstand bij het afnemen van assessments in te lopen, wordt gekeken of ook andere partijen, zoals het IVIO of de schooladviesdienst, onder waarborging van de kwaliteit assessments kunnen aanbieden onder verantwoordelijkheid van een bekostigde of aangewezen lerarenopleiding. Mogelijk bestaat in de toekomst voor het hoger onderwijs een accreditatiesysteem. Als straks de accreditatiewet is aangenomen, kan een commerciële instelling zich bij het accreditatieorgaan aanbieden. Voldoet de door hen aangeboden lerarenopleiding aan de kwaliteitsnormen, dan zal de instelling geaccrediteerd worden. In dat geval kan de minister niet verhinderen dat zij bijvoorbeeld leraren gaat opleiden. Het is daarom van belang de huidige lerarenopleidingen, die nu een voorsprong hebben om een goed aanbod te realiseren, zo krachtig mogelijk te maken.
De assessments die op dit moment worden afgenomen, bijvoorbeeld door de lerarenopleidingen of het IVIO, worden door de inspectie getoetst. Er is een standaardassessment. De minister maakt duidelijk dat gelet op het tekort aan capaciteit voor het afnemen van assessments bij de pabo's enerzijds en de wens om zo snel mogelijk wat te doen aan het lerarentekort anderzijds ook wordt gekeken naar andere partijen. De capaciteit die er is, moet worden benut. De pabo's die op dit moment nog geen assessments aanbieden, zouden dat in feite wel moeten doen. Het IVIO werkt samen met LOI. Dit alles blijft echter binnen de wet, die ervan uitgaat dat tot nu toe alleen de bekostigde en aangewezen instellingen assessments afnemen. LOI is ook een aangewezen instelling en kan assessment aanbieden op grond van de Interimwet zij-instroom. Een niet-aangewezen instelling kan dat dus niet. Dat moet helder zijn. De capaciteit bij de bestaande pabo's moet meer worden benut. In de noordelijke hogeschool is bijvoorbeeld capaciteit over. Kan de vraag naar assessments in het midden van het land worden opgelost door de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden? Dat soort zaken moet bekeken worden. Dat betreft het eerste deel van de brief van 19 maart. Het tweede deel van deze brief gaat over het inschakelen van andere partijen in samenwerking met de bestaande opleidingen. Het derde deel gaat over het eventueel in de toekomst inschakelen van derden.
Tegenover de heer Rabbae merkt de minister op dat studenten ook nu al bijbaantjes kunnen krijgen in de scholen. Verschillende pabo's werken al samen met scholen en laten derdejaars studenten een dag in de week als onderwijsassistent fungeren. In het algemeen overleg met de pabo's wil de minister dit verder stimuleren. Dit betekent opnieuw dat scholen budgetten moeten krijgen om ook dit soort zaken te kunnen realiseren.
Ook in Maatwerk voor morgen 3 wordt uitgegaan van een deling van de verantwoordelijkheid met werkgevers en werknemers. In deze nota wordt nadrukkelijk het overleg geopend met opleidingen en werkgevers gezamenlijk om zij-instromers en lio's beter in positie te brengen.
Voor het komende jaar is er al rekening mee gehouden dat vacaturegeld uit het primair onderwijs terugstroomt naar de overheid. Voor het weghalen van de schotten en de verzilvering van budgetten door het primair onderwijs is een budget van 45 mln toegevoegd. Dit budget komt uit de ruimte voor vacatures in het primair onderwijs die door het declaratiestelsel op de rijksbegroting stonden. Deze budgetten zijn dus al ingezet voor verzilvering op het hoogste niveau. De ontschotting heeft dus geleid tot een extra budget van 45 mln. De staatssecretaris heeft de brief over de ontschotting onlangs aan de Kamer aangeboden.
Op de vraag van de heer Rabbae naar het tekort van de lerarenopleidingen van 30 mln antwoordt de minister nogmaals dat hij eerst wil wachten op het plan van aanpak. Daaruit moet blijken wat de opleidingen daadwerkelijk nodig hebben om tot de nieuwe aanpak te kunnen overgaan. Op grond daarvan zal worden bekeken wat de bijdrage moet zijn.
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Passtoors (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie).
Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-23328-73.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.