Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23251 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23251 nr. 8 |
Ontvangen 19 januari 1995
Het voorliggende wetsvoorstel tot herziening van het gerechtelijk vooronderzoek heb ik heroverwogen. Deze heroverweging heeft ertoe geleid dat ik bij nota van wijziging voorstel het wetsvoorstel op een aantal punten aan te vullen. Wat mij opviel bij bestudering van dit wetsvoorstel is dat de voorstellen van de Commissie-Moons tot uitbreiding van de bevoegdheden van het openbaar ministerie en de politie zijn overgenomen, maar dat de voorstellen tot verbetering van de rechtsbescherming van de verdachte zijn vervallen. Het resultaat is een onevenwichtig wetsvoorstel. Ik stel daarom voor een aantal afgewezen voorstellen van de Commissie-Moons alsnog in het wetsvoorstel op te nemen, n.l. de mini-instructie op verzoek van de verdachte en de preventieve toets door de rechter-commissaris bij de spoedhuiszoeking. Deze voorstellen worden nader toegelicht in de toelichting bij de nota van wijziging.
Voorts heb ik besloten gezien het besluit van de Tweede Kamer een parlementaire enquête te houden naar bijzondere opsporingsmethoden om het voorstel tot invoering van de pro-actieve telefoontap in te trekken in afwachting van de uitkomst van de enquête.
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het eindverslag van de vaste Commissie van Justitie. Graag beantwoord ik dit verslag in het onderstaande als volgt.
De leden van de CDA-fractie achtten de voorgestelde herijking van dwangmiddelen van groot belang om de omvang en aard van de hedendaagse criminaliteit aan te pakken. Zij onderschreven mijn stelling dat in de voorstellen de centrale positie van de rechter-commissaris ten aanzien van de meest ingrijpende dwangmiddelen, zoals de bevoegdheid woningen en kantoren van geheimhouders te doorzoeken, blijft gehandhaafd.
De leden van de PvdA-fractie kwamen terug op hun voorstel in de tekst van de wet tot uitdrukking te brengen dat de rechter-commissaris ook buiten het gerechtelijk vooronderzoek de centrale autoriteit is. Zij bleven van oordeel dat de opzet van het wetboek zich er geenszins tegen verzet de bevoegdheid van de rechter-commissaris als centrale autoriteit buiten het kader van het gerechtelijk vooronderzoek expliciet in de tekst tot uitdrukking te brengen. Ik deel deze opvatting niet. De rechter-commissaris is buiten het gerechtelijk vooronderzoek geen centrale autoriteit. De officier van justitie en de hulpofficier van justitie hebben in geval van spoed onder bepaalde omstandigheden bevoegdheden die zij buiten het gerechtelijk vooronderzoek mogen hanteren en die van de rechter-commissaris zijn afgeleid. De opzet van het wetboek brengt dit mijns inziens duidelijk tot uitdrukking. Ik zie geen reden om hierin verandering te brengen.
De leden van de GroenLinks-fractie pleitten opnieuw voor een pas op de plaats met betrekking tot verdere wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering. Zij meenden dat eerst het onderzoek naar de opsporingsmethoden moet worden afgerond.
Naar aanleiding van het besluit van de Kamer tot een parlementaire enquête naar opsporingsmethodes, heb ik besloten de in voorbereiding zijnde wetgeving op het gebied van de pro-actieve bevoegdheden van de politie te temporiseren. Ook heb ik besloten de behandeling van het wetsvoorstel 22 047 inzake het direct afluisteren op te schorten in afwachting van de uitkomst van de parlementaire enquête. Het voorstel tot invoering van de pro-actieve telefoontap dat in het onderhavige wetsvoorstel was verwerkt, heb ik eveneens uit dit wetsvoorstel gelicht. Ik ben echter van mening dat de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel, dat, nu de pro-actieve telefoontap eruit is gelicht, niet meer betrekking heeft op de pro-actieve fase en ook niet op de opsporingsfase, maar op het gerechtelijk vooronderzoek, kan worden voortgezet.
Voorts waren deze leden van oordeel dat de noodzakelijke aanpassingen niet door wetswijziging tot stand moeten worden gebracht, maar door gebruikmaking van telecommunicatiemiddelen. Gelet op de mogelijkheden die telecommunicatiemiddelen bieden, heb ik besloten de voorstellen inzake de spoeddoorzoeking van een woning te wijzigen. Ik verwijs deze leden hiervoor naar de toelichting op de nota van wijziging. Deze leden waren veronrust over het feit dat in de memorie van antwoord wordt gesteld dat dit wetsvoorstel in feite een codificatie behelst van de bestaande praktijk (blz. 2). Mijn toenmalige ambtsvoorganger heeft hiermee willen aangeven dat veel waarborgen zijn uitgehold en verworden tot formaliteiten, zodat voor zover wordt voorgesteld deze formaliteiten te schrappen er materieel niets verandert. Een voorbeeld hiervan is het voorstel om het verlof van de rechtbank bij huiszoeking te schrappen. Dit verlof wordt namelijk automatisch verleend, zodat zij geen noemenswaardige waarborg betekent.
2. De mini-instructie op verzoek van de verdachte
In de toelichting op de nota van wijziging ben ik ingegaan op het voorstel tot invoering van de mini-instructie op verzoek van de verdachte. Ik geef hierin aan dat ik de argumenten van mijn toenmalige ambtsvoorganger tegen de mini-instructie niet overtuigend vind. Ik verwijs de leden van de CDA-fractie die te kennen geven wel overtuigd te zijn door deze argumenten hiernaar.
Met de leden van de PvdA-fractie ben ik van oordeel dat de verdachte gezien de uitbreiding van de bevoegdheden van het openbaar ministerie en de politie, behoefte heeft om hiertegen enig tegenwicht te kunnen bieden. Voorts merk ik op dat ik, zoals uiteengezet in de brief van 14 december 1994 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, voornemens ben het openbaar ministerie ingrijpend te reorganiseren. Deze reorganisatie zal er onder andere op zijn gericht het openbaar ministerie beter in staat te stellen het politieoptreden te normeren en te sturen. Niettemin acht ik het van belang dat de verdachte tegen wie een vervolging wordt overwogen, de bevoegdheid krijgt zich tot de rechter-commissaris te wenden. Deze bevoegdheid biedt de verdachte de gelegenheid eventuele verzoeken die niet door het openbaar ministerie zijn gehonoreerd, voor te leggen aan een onafhankelijke rechter.
De leden van de VVD-fractie waren van oordeel dat het openbaar ministerie onvoldoende functioneert. Zij misten de maatregelen ter verbetering van het functioneren van dit orgaan. Zoals opgemerkt, ben ik voornemens het openbaar ministerie ingrijpend te reorganiseren.
De leden van de D66-fractie waren niet overtuigd van het feit dat de mini-instructie moet worden afgewezen vanwege het eventuele misbruik dat ervan kan worden gemaakt. Ik deel dit standpunt. Zoals ik in de toelichting bij de nota van wijziging uiteen heb gezet, bevat de mini-instructie vele waarborgen tegen misbruik.
De leden van de GroenLinks-fractie hielden een pleidooi voor de mini-instructie. Aan hun verzoek tot opneming van de mini-instructie in het wetsvoorstel heb ik voldaan.
3. De regeling van de parallelle en opgedragen opsporing
De leden van de PvdA-fractie waren van oordeel dat een discussie over de vraag of de raadsman moet worden toegelaten tot het politieverhoor niet uit de weg dient te worden gegaan. Zij nodigden de regering uit te gelegenertijd een notitie hierover aan de Kamer voor te leggen. Ik wijs deze leden op het uitvoerige rechtsvergelijkende onderzoek van Prof. dr. C. Fijnaut dat als boek is gepubliceerd bij Gouda Quint en het verslag van het mondeling overleg dat hierover op 12 april 1988 is gevoerd met de Tweede Kamer (TK 1987–1988, 20 440, nr. 3). Gelet op het feit dat de vraag naar de wenselijkheid van de raadsman bij het politieverhoor vrij recent uitvoerig is onderzocht en met de Kamer is besproken, acht ik het niet zinvol daar wederom een notitie over te schrijven. Ik verwacht niet dat een discussie hierover nieuw licht zal werpen op deze materie.
Deze leden waren voorts niet overtuigd door de argumenten op grond waarvan het door de Commissie-Moons voorgestelde artikel 177b is afgewezen. Zij waren van oordeel dat de politie alvorens een verdachte terzake van een strafbaar feit te verhoren, zich moet realiseren of terzake van dit feit een gerechtelijk vooronderzoek loopt. In de praktijk kan dit echter niet van de politie worden gevergd. Ook de Raad van State is hiervan doordrongen.
Tevens vroegen deze leden naar aanleiding van het voorgestelde artikel 177a welk onderzoeksbelang kan rechtvaardigen dat de rechter-commissaris informatie over het verloop van het onderzoek wordt onthouden. Het antwoord hierop is: geen. Ik stel daarom voor bij nota van wijziging deze clausulering te schrappen.
De leden van de D66-fractie vroegen wat wordt verstaan onder de mogelijkheid dat de rechter-commissaris de waarborgen bepaalt waaronder het door hem opgedragen verhoor kan plaatsvinden. Het antwoord hierop is, zoals deze leden zelf al vragenderwijs constateerden, dat de rechter-commissaris dan zonodig zelf kan bepalen dat de raadsman het verhoor dient bij te wonen. Het wettelijk voorschrijven hiervan is daarom niet opportuun.
De leden van de GroenLinks-fractie wensten er vanuit te gaan dat de politie zich bewust is van datgene waarmee ze bezig is. De politie behoort volgens deze leden te weten of een bepaald verhoor betrekking heeft op een feit terzake waarvan een gerechtelijk vooronderzoek loopt. Een druk op de knop zou volgens deze leden voldoende moeten zijn om dat na te gaan. Helaas is de praktijk van het politiewerk niet zo eenvoudig. Vooral in onderzoeken naar georganiseerde criminaliteit waarbij vele personen worden verdacht van allerlei misdrijven is het niet altijd mogelijk voor de politie om in een concreet geval aan te geven of het verhoor nu wel of niet betrekking heeft op een feit terzake waarvan een gerechtelijk vooronderzoek loopt.
De leden van de PvdA-fractie constateerden dat de Algemene wet op het binnentreden vereist dat de hulpofficier van justitie een machtiging heeft voor het binnentreden van een woning, tenzij ernstig en onmiddellijk gevaar bestaat voor de veiligheid van personen of goederen. Zij vroegen of hier in geval van een spoeddoorzoeking wel altijd sprake van zal zijn. Het antwoord hierop luidt ontkennend. In geval van een spoeddoorzoeking van een woning zal de hulpofficier van justitie op grond van artikel 97, tweede lid, eerst zo mogelijk door tussenkomst van de officier van justitie, een machtiging van de rechter-commissaris moeten vragen. In dat geval is er geen machtiging vereist van de officier van justitie als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden (art. 97, vierde lid).
De leden van de fracties van de PvdA-, D66- en GroenLinks stonden nog stil bij het alternatief voor de spoeddoorzoeking, n.l. dat de opsporingsambtenaar de bevoegdheid krijgt de woning te betreden teneinde de zaak te bevriezen, om vervolgens een machtiging van de rechter-commissaris te vragen voor het doorzoeken van de woning. Omdat ik de bezwaren van mijn toenmalige ambtsvoorganger tegen de preventieve machtiging niet onderschrijf, is dit alternatief niet meer opportuun.
9.10. De spoeddoorzoeking van plaatsen door de officier van justitie of de hulpofficier (artikelen 96c en 97)
In de nota van wijziging heb ik voorgesteld de spoeddoorzoeking van een woning te binden aan een machtiging vooraf door de rechter-commissaris, zoals door de Commissie-Moons voorgesteld. Dit geldt ook voor het kantoor van een geheimhouder. Dit voorstel is nader toegelicht in de toelichting bij de nota van wijziging. Hierin zet ik uiteen dat ik de argumenten van mijn toenmalige ambtsvoorganger om de preventieve toets te vervangen door een toetsing achteraf niet overtuigend vind.
De leden van de CDA-fractie konden zich verenigen met het voorstel van mijn toenmalige ambtsvoorganger om de spoeddoorzoeking van een woning en kantoor van geheimhouder niet te binden aan de voorwaarde van een machtiging vooraf door de rechter-commissaris, maar te volstaan met een machtiging achteraf. Ik verwijs deze leden naar de toelichting op de nota van wijziging.
9.11. Het onderzoek van telecommunicatie (artikelen 125a–125m en 552f)
De vragen van de leden van de D66-fractie over de verhouding tussen de telefoontap en het wetsvoorstel direct afluisteren (23 047) behoeven geen beantwoording meer, gelet op het besluit de behandeling van het wetsvoorstel op te schorten in afwachting van de uitkomst van de parlementaire enquête naar bijzondere opsporingsmethoden.
Deze leden vroegen voorts waarom de in de jurisprudentie geformuleerde waarborgen waaronder het afluisteren van verdachte advocaten toelaatbaar is, niet in de wet worden vastgelegd. Met de Commissie-Moons ben ik van oordeel dat dit niet nodig is en ook niet goed mogelijk. De jurisprudentie terzake is genuanceerd en laat zich daardoor moeilijk codificeren. Voorgeschreven zou kunnen worden dat telefoongesprekken met of vanuit een aansluiting van verschoningsgerechtigden niet mogen worden afgeluisterd, maar zoals ik in de memorie van antwoord (blz. 14) reeds uiteen heb gezet schiet een dergelijke bepaling zijn doel voorbij.
9.12. Het deskundigenonderzoek op last van de (hulp)officier van justitie (artikel 151)
Het belang dat de leden van de CDA-, PvdA- en D66-fractie hechtten aan de bevoegdheid van de verdachte om zich tot de rechter-commissaris te wenden teneinde een contra-expertise te laten verrichten onderschrijf ik volledig. Ik heb dan ook voorgesteld de mini-instructie op verzoek van de verdachte alsnog in het wetsvoorstel op te nemen. Ik verwijs deze leden voor een toelichting hierop wederom naar de toelichting bij de nota van wijziging.
9.13. De vereenvoudiging van de sluitingsprocedure (artikelen 237 en 238)
Het belang dat de leden van de CDA-fractie hechtten aan het feit dat de raadsman van de verdachte erop kan vertrouwen dat hij bericht krijgt van de voorgenomen sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek, onderschrijf ik.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-23251-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.