23 207
Regels voor de bewaring, het beheer en de verstrekking van gegevens van donoren bij kunstmatige donorbevruchting (Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting)

nr. 14
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 17 april 2000

De vaste commissie voor Justitie1 en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 hebben op 29 maart 2000 overleg gevoerd met minister Korthals van Justitie en minister Borst-Eilers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief d.d. 19 november 1999 inzake het wetsvoorstel donorgegevens kunstmatige inseminatie (23 207, nr. 13).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA) merkte op dat de discussie over de vraag of de anonimiteit van spermadonoren moet worden opgeheven ruim tien jaar gaande is. Breed is inmiddels erkend dat het kind belang heeft bij het bekend maken van de donor. Dat is ook neergeslagen in het VN-verdrag voor de rechten van het kind uit 1990, waarin wordt bepaald dat een kind, voorzover mogelijk, het recht heeft om zijn ouders te kennen. Dit was in 1993 reden voor het toenmalige kabinet om een wetsvoorstel in te dienen dat onder andere voorziet in de mogelijkheid om, als een kind van zestien jaar of ouder daarom verzoekt, de anonimiteit van de donor op te heffen, in beginsel uiteraard met diens instemming. Slechts als het privacybelang van de donor opweegt tegen het belang dat het kind heeft bij het kennen van de afstamming zal die anonimiteit niet worden opgeheven en omgekeerd, als het belang van het kind ernstig wordt geschaad door het niet kennen van de afstamming, gaat het belang van het kind voor. Er is dus geen sprake van een automatisme, maar van een zeer gedegen belangenafweging. Het wetsvoorstel uit 1993 heeft zeer veel discussie in de maatschappij teweeg gebracht en onrust onder de donoren. In de afgelopen tien jaar is het aantal donoren teruggelopen van 1 000 naar 380 en van de 21 KID-klinieken zijn er nog tien over, waarbij men zich af kan vragen of die tien wel het hoofd boven water kunnen houden. Ook is onrust geconstateerd bij ouders en wensouders van KID-kinderen, die vinden dat het kind er niet van op de hoogte hoeft te zijn een KID-kind te zijn. Bij het teruglopen van het aantal donoren zullen de wachtlijsten voor KID steeds langer worden, terwijl de biologische klok onverbiddelijk doortikt. Daarnaast ontstaat er vrees voor strengere selectie, lagere leeftijdsgrenzen, discriminatie van alleenstaande vrouwen en lesbische vrouwen en eventuele risico's voor de volksgezondheid als er een tekort is aan donoren. In dit verband noemde zij de vlucht naar het zogenoemde zwartzaadcircuit in het buitenland of via internet, met alle risico's van dien voor de volksgezondheid, omdat soms niet in voldoende mate getest is op eventuele aandoeningen.

Een veilig KID-systeem, waarbij het aantal kinderen dat verwekt is met het sperma van dezelfde donor aan een maximum kan worden gebonden, kan alleen maar bestaan bij de beschikbaarheid van voldoende donoren. Het is de vraag of er voldoende donoren zullen zijn als dit wetsvoorstel onverkort wordt ingevoerd. Daar is onderzoek naar gedaan dat is uitgevoerd door het SWOKA (Stichting wetenschappelijk onderzoek konsumentenaangelegenheden), in opdracht van ZON (Zorgonderzoek Nederland). Uit dat onderzoek blijkt dat er te weinig donoren zullen zijn voor een verantwoord KID-systeem als nu geen maatregelen worden genomen. Op dit moment zijn er te weinig donoren en het perspectief op nieuwe is te gering. In de praktijk wordt gewerkt met een zogenoemd anoniemedonorenloket en een bekendedonorenloket, de A- en B-loketten. Gelukkig is in de praktijk al een verschuiving te zien van loket A naar loket B, al gaat dat vrij langzaam. Dat is het resultaat van een zeer intensieve voorlichting in de KID-centra. Daar wordt steeds gewezen op het belang van het kind. Er is dus via voorlichting wel iets te bereiken, maar er is dringend behoefte aan meer faciliteiten. Gedacht kan worden aan het aantrekken van counsellors om gestalte te geven aan gerichte voorlichting. Mevrouw Swildens vroeg een positieve reactie van de minister op dit voorstel.

Zij wees er in dit verband op dat ook de wensouders goed voorgelicht moeten worden, omdat het van belang is openheid te betrachten over de wijze waarop het kind is verwekt. Op welke wijze denken de bewindslieden aan die voorlichting vorm te geven? Bij die voorlichting moet tevens het misverstand weggenomen worden dat het opheffen van de anonimiteit kan leiden tot omgangsregelingen of onderhoudsplicht voor de donoren. Duidelijk moet zijn dat er geen juridische en financiële banden ontstaan bij het opheffen van de anonimiteit van de donor. Aan welke maatregelen denken de bewindslieden voor het werven van nieuwe donoren? Zij was het eens met het voorstel van de regering om, vanwege het feit dat alles op alles gezet moet worden om aan een goede voorlichting gestalte te geven, nu pas op de plaats te maken. Het opzetten van een goede voorlichting zal enige tijd kosten en een verantwoord KID-systeem is alleen maar mogelijk als er voldoende donoren zijn. Zij was er derhalve voor dit onderdeel van het wetsvoorstel op de plank te laten liggen en de rest wel in werking te laten treden. Dan gaat het om de centrale registratie, de regels met betrekking tot het donorpaspoort en de medische gegevens en om de opheffing van de anonimiteit met toestemming van de donoren. Zij stelde voor om, gezien de toenemende mogelijkheden om erfelijke aandoeningen ook in een latere fase op te sporen, het bloed van de donoren te bewaren. Uiteraard moeten wel alle privacy-regels en voorwaarden die daarbij horen in acht worden genomen.

De heer Vos (VVD) stelde dat het heel natuurlijk is als ouders de wens hebben om kinderen te krijgen en dat daarvoor tegenwoordig veel mogelijkheden zijn, onder andere de mogelijkheid van kunstmatige inseminatie met sperma van donoren. Daar staat tegenover dat het begrijpelijk is dat kinderen die via kunstmatige inseminatie verwekt zijn, geïnteresseerd zullen zijn in de identiteit van hun spermadonor. Het is ook goed te verdedigen dat zij het recht hebben op informatie over hun afkomst. De heer Vos meende echter dat het nu onmiddellijk opheffen van de anonimiteit van deze donoren tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden. Het aantal donoren zal daardoor sterk afnemen. Dat zal betekenen dat KID bijna niet meer mogelijk is. Daarnaast valt te verwachten dat de forse wens om kinderen te krijgen ouders zal dwingen naar zwarte alternatieven uit te wijken. Het is natuurlijk primair de verantwoordelijkheid van de ouders om te bepalen op welke wijze zij aan de kinderwens vorm willen geven. Toch is een ongewenst neveneffect dat als men van het zwarte circuit gebruik zal maken, ouders zich minder snel geprikkeld zullen voelen om de identiteit van de spermadonor op te heffen. Op dit moment worden 1 250 vrouwen per jaar via KID zwanger gemaakt. Als dat op het spel wordt gezet voor een zeer gering aantal kinderen die naar hun identiteit vragen, is de balans uit evenwicht. Inmiddels is gebleken dat de negen kinderen die in de periode 1990 tot 1997 om die informatie verzocht hebben, dat met name gedaan hebben ten gevolge van een echtscheiding van de sociale ouders. Bovendien ontbreekt op dit moment een wetenschappelijke onderbouwing voor de vraag of het voor het geestelijk welzijn van kinderen echt nodig is dat zij beschikken over de gegevens om hun identiteit te kunnen bepalen. De heer Vos zei dat hij graag nader geïnformeerd wil worden over de gevallen waarin kinderen geïnteresseerd waren in de gegevens over de biologische ouders.

Hij ging nog nader in op de directe gevolgen die zich voordoen wanneer de anonimiteit wordt opgeheven. Het is een ingewikkelde principiële kwestie. De regering heeft het begin van een oplossing op tafel gelegd, namelijk via de A- en B-loketten. Een man die bij het A-loket doneert moet heel wat informatie prijsgeven, onder andere over zijn gewicht, opleiding, werkzaamheden, geloof et cetera. Het B-loket voegt daar eigenlijk alleen nog maar de naam aan toe. De heer Vos vond het voorstel van de regering om voort te borduren op de A- en B-loketten wat waterig. De regering zegt dat er door meer voorlichting uiteindelijk meer mensen achter het B-loket gaan doneren. Er is echter geen enkel uitzicht op een eindpunt. Waarschijnlijk zal het aantal A-loketdonoren, ook als er meer voorlichting gegeven wordt, hetzelfde blijven en zullen weinig donoren zich genoopt zien meer van het B-loket gebruik te maken. Tegen deze achtergrond stelde de heer Vos voor om de mogelijkheid voor kunstmatige inseminatie open te houden door de spermabanken uit te dagen het er binnen drie jaar toe te leiden dat alle donoren achter het B-loket doneren. Dan moet wel wettelijk worden vastgelegd dat donoren achter het B-loket geen enkele materiële of immateriële verplichting hebben. Nu bestaat de vrees dat alimentatie moet worden betaald en dat kinderen recht hebben op enige genegenheid, betrokkenheid of interesse van de zijde van de donor. Wanneer wettelijk wordt vastgelegd dat het zijn van donor als zodanig geen enkele immateriële of materiële verplichting geeft, hebben de spermabanken een nieuw instrument in handen om de voorlichting direct en hard gestalte te kunnen geven.

Mocht het nodig zijn nadere indicatiestelling te hanteren, dan bestaat de reële vrees dat lesbische paren niet meer in aanmerking komen voor KID. De heer Vos vond dat een onwenselijke ontwikkeling. Hoe denken de bewindslieden hierover? Hij had begrepen dat op dit moment homoseksuele donoren geweigerd worden. Dat vond hij uitermate bedenkelijk en verzocht de bewindslieden hierop een nadere reactie te geven.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA) vond het belang van het kind om te weten van wie het afstamt zwaarder wegen dan het belang dat een donor kan hebben bij eventuele anonimiteit. Moet het kind het recht krijgen om de identiteit van de biologische ouder te achterhalen of moet dat ondergeschikt worden gemaakt aan een eventuele kinderwens van volwassenen? Er zijn geen klemmende argumenten om aan het kind dat wil weten wie zijn verwekker is, die informatie te onthouden. Zij meende dat het kabinet dat recht van het kind op de lange baan schuift. Het kabinet meent namelijk dat er geen maatschappelijk draagvlak voor is. Dit vond mevrouw Ross een vreemde constatering, omdat die alleen gebaseerd is op onderzoek bij de donoren.

Zij was het met de regering eens dat middels voorlichting meer donoren geworven kunnen worden en ook dat het van belang is dat er uiteindelijk alleen een B-loket overblijft. Met die voorlichting moet nu gestart worden en zij was ervoor met ingang van heden het A-loket af te schaffen. Dat houdt in dat de anonimiteit van de donor met onmiddellijke ingang opgeheven wordt. Zij was er niet voor om het onderdeel van de wet over het recht van het kind over het kennen van diens biologische afstamming om uitvoeringstechnische redenen op te schorten. Door in te stemmen met een tijdelijk uitstel van de opheffing van de anonimiteit van donoren wordt feitelijk ingestemd met het voortbestaan van anonimiteit. Is eenmaal tijdelijk ingestemd, dan dreigt permanente instemming, want dan is er toch een principiële grens gepasseerd. De bewindspersonen geven vreemd genoeg aan dat er geen maatschappelijk draagvlak is om de anonimiteit van donoren op te heffen. Duidelijk mag echter zijn dat het onderzoek is gehouden onder huidige en potentiële donoren en niet onder de Nederlandse bevolking, die toch heel andere signalen heeft afgegeven. De KID-kinderen verenigen zich. Zij gaan op zoek naar hun biologische ouders. Zij geven aan hoe groot hun worsteling met het ontbreken van kennis over hun biologische ouder is. Hun belang moet op de allereerste plaats staan. Het wetsvoorstel verdient absoluut geen uitstel op dit onderdeel.

De heer Dittrich (D66) vond dat een kind het recht heeft om te weten te komen wie zijn biologische vader is. Een kind moet zelf die keuze kunnen maken. Hij vertelde dat hij een aantal kinderen gesproken heeft die willen weten wie hun biologische vader is. Uit gesprekken met die kinderen is gebleken dat zij met die vraag dag en nacht bezig zijn en dat zij zich machteloos voelen, omdat zij dat nooit te weten zullen komen. Dat komt doordat zij uit anoniem zaad zijn geboren. Anderen hebben voor hen en over hen de beslissing genomen dat zij dat nooit te weten zullen komen. Het feit dat hun die keuze ontnomen is, kan voor psychische problemen zorgen. De heer Dittrich had van psychiaters vernomen dat zij in therapie, wanneer het gaat om kinderen die niet te weten kunnen komen wie hun biologische vader is, de spreuk hanteren «Gelukkig is hij die zijn mag wie hij is». Je bent dus pas gelukkig als je mag zijn wie je bent, maar dan moet je dat wel kunnen weten. Hij was het niet met het voorstel van de regering eens om de opheffing van de anonimiteit van zaaddonoren uit te stellen, omdat er dan nog steeds kinderen geboren zullen worden die hun biologische vader niet kunnen leren kennen. Dat is ten principale een onjuiste keuze.

Hij wees erop dat Nederland partij is bij het internationale VN-verdrag voor de rechten van het kind, waarin staat dat een kind moet kunnen weten, voorzover mogelijk, van wie het afstamt. Het voorstel tot uitstel van de regering staat daarmee op gespannen voet. Hij vond niet dat hieruit geconcludeerd moet worden dat KID in Nederland nauwelijks meer mogelijk wordt, hoewel er wel minder donoren komen wanneer de anonimiteit van zaaddonoren wordt opgeheven. Het is dan ook zaak een goede methode te ontwikkelen om meer draagvlak te creëren onder kandidaat-donoren door middel van goede campagnes en dergelijke. Hij vond echter niet dat de rechten van het kind dat nog geboren moet worden ondergeschikt zijn aan de privacybelangen van een anonieme donor of aan de vraag of altijd maar aan de kinderwens van ouders die niet op natuurlijke wijze een kind kunnen krijgen voldaan moet worden. Dat is een principieel onjuiste benadering. Een kind heeft het recht om te weten wie zijn biologische vader is. Hij vond niet dat vermindering van het aantal donoren mag leiden tot discriminatie bij de indicatiestelling.

De heer Dittrich wees erop dat het van belang is dat voor heel Europa eenzelfde regeling tot stand komt. De fractie van D66 heeft Kamervragen aan de regering gesteld, waarin de regering is verzocht om in internationaal verband tot opheffing van de anonimiteit te komen. De regering heeft toegezegd dit in de Raad van Europa aan de orde te stellen en daarbij te onderstrepen dat een kind het recht heeft om te weten van wie hij afstamt. Dit zal er ook toe leiden dat minder gebruik zal worden gemaakt van het zwartzaadcircuit.

Mevrouw Halsema (GroenLinks) stelde dat het recht van het kind om de biologische ouder te kennen en het recht van de biologische vader om niet gekend te worden en zijn privacy te kunnen bewaren strijdig zijn. Zij vond dat het recht van het kind voorop moet staan. Het recht om de biologische ouders te kennen staat boven het recht dat de donor heeft op privacy. Het zwaarder laten wegen van het recht van het kind heeft echter een ongewenst neveneffect, namelijk dat door het mogelijk teruglopen van het aantal donoren vanwege het opheffen van de anonimiteit, het belang van de wensouders geschaad kan worden. Dat is met name problematisch voor alleenstaande moeders en lesbische paren. De mogelijkheid bestaat dat door het teruglopen van het aantal donoren hun kansen op het krijgen van een kind kleiner worden. Dan is het de vraag hoeveel gewicht je toe moet kennen aan het recht van ouders, als derde belanghebbende, om binnen een redelijke termijn kinderen te kunnen krijgen. Dit laat echter onverlet dat het recht van het kind voorop moet staan.

Zij was ontevreden over de oplossingen die door de regering zijn aangereikt in de brief van 19 november. De regering heeft een onderzoek laten doen, op basis waarvan zij concludeert dat het op dit moment niet aanvaardbaar is om de anonimiteit op te heffen. Daar was zij het niet mee eens. Welke criteria moeten er worden gehanteerd om het wel maatschappelijk aanvaardbaar te maken? Zij had haar twijfels over de kwaliteit het onderzoek. Door alleen onderzoek te doen onder het huidige bestand van donoren en onder potentiële donoren, gebaseerd op het huidige systeem, lijkt het een self-fulfilling prophecy. Waarom zouden zij, het nieuwe systeem nog niet kennend, zich willen baseren op dat nieuwe systeem? Het is logisch dat het aantal donoren terugloopt, omdat donoren die voor de anonimiteit gekozen hebben plotseling worden geconfronteerd met een nieuw systeem. Het tijdsgewricht dat bij het onderzoek is gehanteerd is overigens veel te vaag. Het lijkt er toch op dat hier sprake is van uitstel dat afstel wordt. Uitstel betekent altijd dat de groep kinderen die hun herkomst niet zullen kunnen achterhalen groter wordt. Dat is een ernstige kwestie.

De regering stelt een nieuw onderzoek voor naar de effecten van opheffing van anonimiteit. Het is toch vreemd dat er opnieuw onderzoek naar moet worden gedaan of er maatschappelijk draagvlak voor is, terwijl de regering dezelfde principiële keuze maakt als de Kamer, namelijk dat het recht van het kind vooropstaat. Je kunt een principiële keuze toch niet afhankelijk stellen van de uitkomsten van een onderzoek? Wat doet de regering als opnieuw blijkt dat er niet zo'n groot maatschappelijk draagvlak is voor opheffing van de anonimiteit? Trekt zij dan het wetsvoorstel in? Mevrouw Halsema vond het beter een uitvoeringstechnisch onderzoek in te laten stellen, dat erop gericht is het maatschappelijk draagvlak zo snel mogelijk te vergroten. De regering zou moeten nagaan welke maatregelen ertoe kunnen leiden dat het aantal donoren toeneemt. Zij meende dat de bewijslast bij de regering ligt. De regering heeft jaren de tijd gehad om door middel van allerlei campagnes het aantal donoren te vergroten en dat is niet gebeurd. Zij vond niet dat de regering onder verwijzing naar een ontbrekend draagvlak nu maar het hoofd in de schoot kan leggen.

Mevrouw Halsema vroeg vervolgens of bekend is welke effecten het op kinderen heeft als blijkt dat het onmogelijk is de afstamming te achterhalen? Zij wilde graag informatie over frequentie, aard en ernst van psychische problemen die hierdoor ontstaan. Als daarover nog niets bekend is, zou daar een onderzoek naar ingesteld moeten worden. Wat zijn precies de risico's van opheffing van de anonimiteit? Zal men eerder een toevlucht nemen tot het zwartzaadcircuit? Maken homoparen minder kans op het krijgen van een kind et cetera? Er komen zeer tegenstrijdige berichten uit Zweden naar aanleiding van de opheffing van de anonimiteit van zaaddonoren. Gebleken is dat het aantal donoren na een kleine inzinking toch weer is toegenomen. Zij verzocht de regering om nadere informatie over de situatie in Zweden. Zij vond het van belang de voorlichting te richten op openheid tegenover kinderen. Deze openheid blijkt vooral bij heteroseksuele stellen te ontbreken. Een vroegtijdige openheid kan veel problemen voorkomen.

Is er, als het gehele wetsvoorstel wordt ingevoerd, nog een keuzemogelijkheid voor ouders voor een donor die sowieso bekend wil zijn of voor een donor die dat liever niet heeft? Het is voorstelbaar dat wensouders die op zoek zijn naar een bekende donor de voorkeur geven aan iemand die helemaal geen bezwaren heeft tegen bekend zijn. Het opheffen van de anonimiteit betekent een afbakening van de rechtspositie van de bekende donor. Het wetsvoorstel adoptie voor homoparen geeft te veel ruimte aan de donor om familieleven te kunnen opeisen en in de weg te staan bij adoptie voor wensouders. Dit zou niet geheel moeten worden bepaald via rechterlijke toetsing. Is de regering het ermee eens dat bijvoorbeeld een afstandsverklaring zou moeten worden kunnen erkend als bewijs dat er geen familieleven is of zal zijn tussen de donor en het kind?

De heer Rouvoet (RPF/GPV) ging ervan uit dat het belang van het kind uitgangspunt van het wetsvoorstel is en blijft. Hij verwees naar een motie van de heer Schuurman, ingediend in de Eerste Kamer, waarin de Kamer uitspreekt dat KID-kinderen in de relatie tot hun wensouders en donoren de zwakste partij zijn en dat zij rechtsbescherming moeten genieten. Die motie is door een meerderheid van de Kamer aanvaard. Deze motie zou nog steeds als een ijkpunt moeten gelden waar het gaat om opvattingen die in beide Kamers leven. Na indiening van het wetsvoorstel in 1993 is heel wat tijd verstreken zonder dat het in de Kamer werd behandeld. Met het oog hierop vond hij dat de time out waar nu voor gepleit wordt in feite al voorbij is. Er is al genoeg kostbare tijd verloren gegaan met het niet behandelen van het wetsvoorstel. Wat wil de regering in de komende twee jaar nog bereiken met voorlichting wat in de afgelopen zeven jaar niet is bereikt?

In mei 1998 wees de regering in de nota naar aanleiding van het eindverslag de door de PvdA-fractie voorgestelde fasering af. In de brief van 19 november volgt de regering de suggestie van de fasering alsnog op en gaat daarmee voorbij aan de door de Eerste Kamer aangenomen motie. Het curieuze van die brief is dat de tot dan toe gemaakte afweging van de regering, die consequent uitviel in het voordeel van het kind, tijdelijk wordt verlaten met als enige argument het mogelijk teruglopen van het aantal donoren. Plotseling worden alle nadelen, die eerder door de regering niet doorslaggevend werden geacht, ingebracht als argumenten voor de keuze van de regering. Eerder vond de regering dat het belang van het kind boven alles stond. Nu wordt ineens een totaal andere keuze gemaakt, zonder een nadere motivatie en alleen maar gebaseerd op het onderzoek en de verwachte terugloop van het aantal donoren. Kunnen de bewindslieden aangeven waarom zij van de eerdere redenering zijn afgeweken? Het bevreemdde de heer Rouvoet dat de regering in de brief niet het VN-verdrag inzake de rechten van het kind en de uitspraak van de Hoge Raad uit 1994 als argumenten heeft opgenomen contra deze keuze. Hij verzocht de bewindslieden hierop alsnog in te gaan. Hij concludeerde dat het belang van kinderen absoluut niet ondergeschikt mag worden gemaakt aan het belang van het te verwachten aantal donoren, ook niet tijdelijk.

Hij vroeg wat de meerwaarde van artikel 3 in het wetsvoorstel is in relatie tot artikel 207 BW met betrekking tot de vaderschapsactie. Waarom wijkt de regering in het wetsvoorstel als het gaat om identificerende gegevens af van de regeling in het BW? Zou die laatste regeling niet moeten prevaleren?

Hij hechtte eraan te stellen dat de argumentatie in het voorstel van de regering eenzijdig is. Alleen de potentiële donoren zijn aan het woord gekomen en op grond daarvan trekt de regering de conclusie dat een maatschappelijk draagvlak ontbreekt. Daarmee wordt het maatschappelijk draagvlak gelijk gesteld aan het draagvlak onder donoren. Dat is natuurlijk te beperkt, want hier spelen ook nog de belangen van de zwakste partij – het kind – en de belangen en opvattingen van de wensouders. Het gevolg is dat ook kinderen die in de komende jaren via KID worden verwekt, als het aan de regering ligt, nooit hun biologische vader zullen kennen, omdat de opheffing van de anonimiteit uiteindelijk geen terugwerkende kracht zal hebben. Welke procedure wordt gevolgd bij de vernietiging van gegevens nu de rest van het wetsvoorstel nog niet in werking is getreden waar het gaat om centrale registratie?

De heer Van der Staaij (SGP) wees erop dat het toepassingsbereik van het wetsvoorstel zich niet alleen uitstrekt tot KID, maar ook tot eicel- en embryodonatie. Verder stelde hij dat hij de vanzelfsprekendheid waarmee ervan uit wordt gegaan dat KID een wenselijke ontwikkeling is en dat het van belang is dat er voldoende KID-donoren blijven niet deelt. Kunstmatige bevruchtingstechnieken in het algemeen zouden alleen toegepast mogen worden als er sprake is van een huwelijksrelatie, tussen een man en een vrouw en dus niet voor paren van hetzelfde geslacht. Dat heeft niets met discriminatie te maken. Er is echter sprake van een fundamentele ongelijkheid in die situatie, omdat een homoseksuele relatie niet mede gericht is op voortplanting en er anders dan in heteroseksuele relaties niet van een vruchtbaarheidsproblematiek sprake hoeft te zijn. Dit betekent niet dat binnen een huwelijksrelatie alles mag wat kan. Ongewilde kinderloosheid brengt een groot verdriet met zich en het is positief om te zoeken naar manieren om de vruchtbaarheid te bevorderen, maar er kunnen niettemin aan bepaalde technieken overwegende morele bezwaren verbonden zijn. Daarvan is ook bij KID sprake, omdat een derde persoon een plaats krijgt in de huwelijksrelatie. De afgelopen tijd zijn steeds meer vragen gerezen over het belang van kennis van de genetische ouders. Dit onderstreept dat het hier om een ingrijpender gebeuren kan gaan dan oorspronkelijk in het kader van KID gedacht werd. Tegen deze achtergrond vond de heer Van der Staaij dat KID teruggedrongen zou moeten worden.

Hij deelde de mening van de overige sprekers dat een kind recht heeft op kennis over de afstamming. Dat moet uitgangspunt zijn bij deze wetgeving en dat mag niet te veel beperkt en geclausuleerd worden. Dat belang van het kind moet vooropstaan en doorslaggevend zijn. Hier staat een recht tegenover een wens en het recht van het kind mag niet ondergeschikt worden gemaakt aan de wens van de ouders. Hij vond het niet per se een negatieve ontwikkeling als er minder donoren komen, hoewel ook hij onderkende dat het nadelige gevolgen kan hebben. Hij noemde het zwartzaadcircuit en het internetcircuit. Is het wetsvoorstel daar voldoende op gericht?

In de brief van 19 november stelt de regering terecht dat het belang dat het kind heeft bij de verschaffing van donorgegevens zwaarder moet wegen dan het belang van paren bij een snelle vervulling van hun kinderwens. Hoewel dit een prachtig uitgangspunt is, miste de heer Van der Staaij een reflectie over de vraag of de concrete uitvoering nog wel harmonieert met dat uitgangspunt. Hij had moeite met het uitstel van de opheffing van de anonimiteit verwoord in de brief van 19 november. Het draagvlak onder donoren wordt gekoppeld aan maatschappelijke onaanvaardbaarheid en dat vond hij onjuist. De facto is er geen sprake van een belangenafweging bij die uitstelbeslissing. Dit is een klassiek voorbeeld van een onzorgvuldige belangenafweging. Daarnaast vroeg hij zich af waarom geen onderzoek is gestart naar de gevolgen die onbekendheid met de afkomst zal hebben voor de KID-kinderen. Tot slot vond hij dat de regering er al te optimistisch van uitgaat dat voorlichting een omslag in de attitude van donoren teweeg zal brengen.

Antwoord van de regering

De minister van Justitie merkte op dat in de brief van 19 november op hoofdlijnen de resultaten van het onderzoek onder de KI-donoren zijn besproken. Daarbij is aangegeven hoe op zinvolle wijze verder kan worden gegaan met dit wetgevingsdossier. Het wetsvoorstel is al in 1993 bij de Kamer ingediend. Uit het feit dat de Kamer in wisselende samenstellingen met verschillende bewindslieden over dit onderwerp heeft gediscussieerd, blijkt wel dat het moeilijk is om een principiële keuze over dit onderwerp te maken. Bij de beslissing over kunstmatige inseminatie met het zaad van een donor zijn in beginsel drie personen betrokken: de moeder, de donor en het kind. De ouder neemt een beslissing tot deze vorm van inseminatie en de donor beslist in vrijheid over zijn medewerking. Zij dragen in zekere zin de verantwoordelijkheid voor het bestaan van het kind en behoren rekening te houden met de mogelijkheid dat het kind de identiteit van de verwekker zal willen kennen. Het kind heeft niet de vrijheid al dan niet mee te werken. Tegen deze achtergrond is het dan ook volstrekt gerechtvaardigd om in de wet op te nemen dat het kind kan beslissen dat het de identiteit van zijn verwekker wil kennen als bijvoorbeeld het niet kennen van zijn biologische afstamming ernstige psychische problemen geeft.

Deze zienswijze past ook bij de benadering van de Hoge Raad in de zaak-Valkenhorst, waarin de raad stelt dat het recht van het kind te weten door wie het verwekt is prevaleert boven het recht van de moeder de identiteit verborgen te houden. Volgens de Hoge Raad wordt de voorrang ook gewettigd doordat de natuurlijke moeder in de regel medeverantwoordelijk is voor het bestaan van het kind. Als de wetgever daarvan uitgaat, zal vervolgens onderkend moeten worden dat er andere gerechtvaardigde belangen zijn die daarmee kunnen conflicteren. Ten eerste is dat het volksgezondheidsbelang, het belang van een behoorlijk functionerend KID-systeem met waarborgen voor medische, technische zorgvuldigheidseisen, waaronder ook zorgvuldige registratie van gegevens. Ten tweede is dat het belang van de donor en de ouders om te weten waar zij aan toe zijn. In dat spanningsveld moet de keuze worden gemaakt. Daarbij kan na afweging van al deze belangen, het belang van het kind om informatie te krijgen over zijn biologische afstamming doorslaggevend zijn.

De minister vond het geen serieuze optie om de KID-materie ongeregeld te laten, omdat er zo verschillend over wordt gedacht. Het kiezen voor uitstel van een deel van het wetsvoorstel, houdt geenszins in dat er sprake is van afstel. Om te bevorderen dat de betrokken partijen in vrijheid een beslissing kunnen nemen, zal aangegeven moeten worden welke regels van toepassing zijn.

Een telkens terugkerend element in de discussie is de verwachting dat het aantal donoren zal teruglopen indien zij hun identiteit bekend moeten maken. Het onderzoek dat in opdracht van ZON is gedaan bevestigt de verwachting dat dit zal gebeuren. Duidelijk moet zijn dat er nogal wat aan voorafgaat wil het zo ver komen dat de identiteit van een donor bekend moet worden gemaakt. Van belang is dat het KID-kind vanaf de leeftijd van twaalf jaar de mogelijkheid heeft om informatie te krijgen over persoonlijke kenmerken van de donor: zijn uiterlijk, zijn opleiding, zijn beroep en zijn sociale achtergrond. Zo kan het kind zich een beeld van de donor vormen. De verwachting is dat dit vaak voldoende zal zijn. Verder is het zo dat de persoonsidentificerende gegevens beslist niet zo maar aan het kind worden verstrekt. Als het kind van zestien jaar of ouder daarom verzoekt, wordt daarvoor eerst toestemming aan de donor gevraagd. Maakt de donor bezwaar, dan worden de persoonsidentificerende gegevens alleen verschaft indien na afweging van de belangen van het kind en de donor, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de belangen van het kind zo zwaar wegen dat verstrekking van deze gegevens dient te geschieden. In deze opzet is het alleszins gerechtvaardigd, van de donor medewerking te verwachten. De minister meende dat de laatste stap, namelijk het recht om van de persoonsgegevens kennis te nemen, pas gezet moet worden als bij de donoren en potentiële donoren en bij de ouders volstrekte helderheid bestaat over de omstandigheden waaronder de anonimiteit van de donor kan worden opgeheven. Er zal dan ook een actief voorlichtingsbeleid gevoerd moeten worden. De spermabanken moeten de bereidheid tonen om objectief voorlichting te geven. Dan gaat het om duidelijke informatie over de getrapte wijze van gegevensverschaffing en ook over het overgangsrecht. De indruk bestaat dat men daarmee niet goed op de hoogte is. Men moet goed weten dat donaties van voor de inwerkingtreding van de regeling er niet onder zullen vallen. Vermeden moet worden dat donoren om de verkeerde reden afhaken. Het gaat erom dat het belang van het kind om te kunnen weten van wie het afstamt wordt erkend. Getracht is aan dat principiële recht van het kind in het wetsvoorstel gestalte te geven en daarbij oog te houden voor andere belangen. In de korte periode van twee jaar uitstel moet ervoor gezorgd worden dat al die belangen zo goed mogelijk worden gewaarborgd. Het moet ook normaal zijn dat ouders hun kind inlichten over het feit dat het een KID-kind is. Om daarvoor meer begrip te kweken en te bevorderen dat er voldoende donoren beschikbaar zullen zijn, is volledige en genuanceerde voorlichting noodzakelijk.

De minister ging nader in op de verhouding spermadonor-KID-kind in juridisch opzicht. Hij duidde daarbij in het bijzonder op twee aspecten: vorderingen tot betaling van onderhoud ten behoeve van het kind en omgangsverzoeken van de donor of het kind. Een onderhoudsactie kan alleen tegen de verwekker worden ingesteld en voorzover het kind geen vader in juridische zin heeft. Biologisch gezien stamt het kind van de spermadonor af, maar deze is niet de verwekker van het kind. De verwekker is namelijk degene die op natuurlijke wijze het kind heeft doen ontstaan. Van een verwekker in die zin van het woord is bij KID geen sprake. Een onderhoudsactie jegens een donor die zijn zaad heeft afgestaan, is dan ook niet mogelijk, omdat deze juridisch niet als verwekker wordt aangemerkt. Een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling zal, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, wegens het ontbreken van familie- en gezinsleven tussen de donor en het kind niet ontvankelijk zijn. Ook over de juridische positie van de donor moet uitgebreid voorlichting gegeven worden in de komende twee jaar.

De minister merkte vervolgens op dat in artikel 7 van het VN-verdrag inzake kinderrechten onder meer wordt bepaald dat een kind, voorzover mogelijk, het recht heeft zijn/haar ouders te kennen. Het is niet altijd mogelijk dat een kind kan weten wie zijn biologische ouders zijn, bijvoorbeeld in geval het te vondeling is gelegd. Wat precies de strekking is van het begrip «voorzover mogelijk» is niet helemaal duidelijk. Afhankelijk van de omstandigheden van de zich voordoende situatie zal dit nader moeten worden geconcretiseerd. De voorgestelde regeling beoogt vooral de onmogelijkheid kennis te krijgen van de afstamming op een, alle belangen in aanmerking genomen, verantwoorde wijze weg te nemen. Daarbij kan op geen enkele wijze van een absoluut recht of belang sprake zijn, niet voor donoren en ook niet voor het kind. Er moet altijd een belangenafweging plaatsvinden.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur legde er nog eens de nadruk op dat ook voor de regering het recht van het kind vooropstaat. Het is inderdaad zo dat een recht boven een wens gaat. Desalniettemin wil het kabinet aan die wensen tegemoetkomen en daarom nog twee jaar de tijd nemen om de overgrote meerderheid van de donoren te overtuigen van het belang van het doneren via het B-loket. Zij was er geen voorstander van om het A-loket met onmiddellijke ingang op te heffen en plaatste daar enkele relativerende kanttekeningen bij, waarmee de minister wilde onderstrepen dat het verantwoord is om nog twee jaar de tijd te nemen om via voorlichting een attitudeverandering teweeg te brengen bij de donoren, ondanks het feit dat de anonimiteitswaarborg wordt opgeheven. Mocht na twee jaar blijken dat, ondanks intensieve inspanningen op het gebied van voorlichting, succes uitblijft of klein is, dan zal die anonimiteitswaarborg toch opgeheven moeten worden ook al zal er dan sprake zijn van een ernstig tekort aan donoren. Dus ongeacht het effect van de voorlichtingscampagne zal de regering na twee jaar de anonimiteitswaarborg opheffen. Het wetsvoorstel kan nu afgehandeld worden. Er wordt alleen een uitzondering gemaakt voor het artikel over de regeling van de anonimiteit, waarvoor een uitstel van twee jaar geldt.

De minister legde vervolgens uit wat de bedoeling is met de voorlichtingscampagne. De voorlichting is in eerste instantie een taak van de instellingen. Het geven van algemene voorlichting is een taak van de overheid. De overheid zal de instellingen overigens ook faciliëren. Zij vond het een goed idee om counsellors te introduceren. Zij was bereid om dat financieel te faciliëren als dat ook naar de mening van de partijen, de KID-instellingen zelf, een goed voorstel is. Het is niet een taak van de overheid om actief donoren van gameten te werven. Ook de werving van bloeddonoren ligt niet in handen van de overheid. Door voorlichting te geven in algemene zin, treedt de overheid natuurlijk automatisch enigszins wervend op.

Naar aanleiding van de vraag of psychische problemen bij kinderen op kunnen treden die lijden onder het niet kennen van de vader antwoordde de minister dat een aanzienlijk deel van de kinderen dat op zoek gaat naar de vader, dit doet nadat er een conflictsituatie is geweest en dat zij in het kader van een echtscheiding of ander familieconflict vernomen hebben dat zij KID-kind zijn. Dan is er natuurlijk meer aan de hand dan dat ene punt. Hoe het ook zij, men kan daar depressief van worden. Daarom is het belangrijk dat een psycholoog of eventueel zelfs een psychiater wordt ingeschakeld op het moment dat geconstateerd moet worden dat de belangen van het kind zodanig in het geding zijn dat, ook als de donor het niet wil, hij toch gedwongen zal worden zijn anonimiteit op te heffen.

Wat de keuringseisen van donoren betreft merkte de minister op dat al jaren geleden het criterium is afgeschaft dat een donor niet homoseksueel zou mogen zijn. Dat is nu geen contra-indicatie meer. Het dateert uit de tijd dat sommige artsen nog dachten dat homoseksualiteit een erfelijke kwestie is. Inmiddels weet men beter. Vroeger werd ook de eis gesteld dat de donor zelf kinderen had. Die eis is in de loop der tijd ook vervallen. Verder wordt de donor uitgebreid gescreend op allerlei ziekten die via het sperma overdraagbaar kunnen zijn. Zo nodig wordt ook, als de familie anamnesebelast is, genetisch onderzoek gedaan. Heel belangrijk is dat er een gesprek wordt gevoerd met de donor en dat degene die dat gesprek voert – bijvoorbeeld een arts – getraind moet zijn in het beoordelen van iemands persoonlijkheid. Er zijn mensen die donor willen worden, juist omdat zij zelf kinderloos zijn en die hunkeren naar het vaderschap. In een dergelijk geval kan het, als de anonimiteit wordt opgeheven, zelfs voor het kind een belasting worden als de vader allerlei activiteiten onderneemt waar het kind geen behoefte aan heeft. Het is dus zaak om mensen te weren die op basis van dergelijke motieven spermadonor willen zijn, ondanks de schaarste aan donoren.

De minister ging nog in op de vraag over gegevensvernietiging. Gegevens worden in principe zeven jaar bewaard. Een A-donor kan op elk moment B-donor worden. Als geregistreerde gegevens vernietigd zijn, is dat op zichzelf geen punt, want dan kunnen deze alsnog worden ingevoerd.

De minister stond open voor het voorstel om bloed van donoren te bewaren. Uiteraard moet dit voldoende omgeven zijn met privacywaarborgen. Dit heeft ook als voordeel dat uit het opgeslagen bloed medische gegevens gehaald kunnen worden en dit kan een vraag naar het bekendmaken van de donor voorkomen.

Het wetsvoorstel houdt geen rekening met aanbod via internet. Dat is vergelijkbaar met het zwartzaadcircuit en daar valt weinig tegen te doen.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA) stelde voor het wetsvoorstel snel plenair af te ronden, zodat dit daadwerkelijk kan worden ingevoerd, voorzover nu wordt voorgesteld.

De heer Vos (VVD) stelde vast dat het overleg met de bewindslieden winst heeft opgeleverd, omdat nu duidelijk is dat over twee jaar de anonimiteit van KI-donoren wordt opgeheven.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA) zag geen reden om de anonimiteit van spermadonoren niet per direct op te heffen, mede met het oog op het feit dat ook nu al gestart kan worden met voorlichting aan de doelgroep.

De heer Dittrich (D66) vond, gehoord beide bewindspersonen, dat de anonimiteit van spermadonoren op zo kort mogelijke termijn opgeheven kan worden en dat tegelijkertijd het wetsvoorstel behandeld kan worden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks) was blij met de verduidelijking van de bewindslieden op het punt van het opheffen van de anonimiteit. Zij deelde mede dat zij zich binnen haar fractie nader zal beraden op de vraag of anonimiteit per direct moet worden opgeheven of pas over twee jaar.

De heer Rouvoet (RPF/GPV) was teleurgesteld over het feit dat de bewindslieden niet hebben uitgelegd waarom er eerst een andere weging van argumenten heeft plaatsgevonden. Hij vond het jammer dat de minister van Volksgezondheid het belang van het kind zo sterk relativeerde aan de hand van de praktijk. Hij concludeerde dat het in het belang van het kind is om de anonimiteit zo snel mogelijk op te heffen. Hij was van zins daar een Kameruitspraak over te vragen.

De heer Van der Staaij (SGP) vond, gehoord de discussie, dat in het belang van het kind een spoedige opheffing van de anonimiteit geboden is.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van Heemst

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Essers

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Rouvoet (RPF/GPV), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Weekers (VVD), Wijn (CDA), Van der Staaij (SGP), Ross-van Dorp (CDA), Patijn (VVD), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Brood (VVD).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Arib (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Schutte (RPF/GPV), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Hoekema (D66), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), De Vries (VVD), Eurlings (CDA), Van Walsem (D66), Buijs (CDA), Rijpstra (VVD), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Kamp (VVD).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Rouvoet (RPF/GPV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Oudkerk (PvdA), Rijpstra (VVD), Lambrechts (D66), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Spoelman (PvdA), Hermann (GroenLinks), Kant (SP), Gortzak (PvdA) Buijs (CDA), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Arib (PvdA), Atsma (CDA).

Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Schutte (RPF/GPV), Van Gent (GroenLinks), Noorman-den Uyl (PvdA), Weekers (VVD), Ravestein (D66), Örgü (VVD), Van de Camp (CDA), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Smits (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Marijnissen (SP), Belinfante (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Cherribi (VVD), Duijkers (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA).

Naar boven