nr. 28
AMENDEMENT VAN HET LID M. B. VOS
Ontvangen 25 september 1997
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel 45 wordt vervangen door:
Artikel 45
1. De jager dient het wild of ten behoeve van de jacht ingezette dieren
tegen onnodig lijden als gevolg van of bij uitoefening van de jacht te beschermen.
2. Gelet op het eerste lid is het verboden om:
a. met hagel op een dier te schieten als binnen een afstand van drie meter
zich een ander dier bevindt;
b. een levend lokdier te gebruiken;
c. een jachtvogel aangebonden te huisvesten of te huisvesten zonder de
mogelijkheid om met gestrekte vleugels zonder de wand van de kooi te raken
te vliegen;
d. de jacht uit te oefenen tijdens de zoog- en broedtijd van het wild;
e. gebruik te maken van middelen tot slaan en delven ter doding van dieren.
II
In artikel 73 wordt na het eerste lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:
2. In ieder geval dienen de in het eerste lid genoemde voorschriften in
het geval van een praktijk, waarbij gebruik wordt gemaakt van jachtmiddelen
als bedoeld in artikel 48, het volgende te bevatten:
a. de uitvoerder dient de beschoten dieren of ten behoeve van de genoemde
praktijk ingezette dieren tegen onnodig lijden te beschermen;
b. het is verboden met hagel op een dier te schieten als zich binnen een
afstand van drie meter een ander dier bevindt;
c. het is verboden een levend lokdier te gebruiken;
d. het is verboden een jachtvogel aangebonden te houden of te huisvesten
zonder de mogelijkheid om met gestrekte vleugels zonder de wand van de kooi
te raken te vliegen;
e. het is verboden om de genoemde praktijk uit te oefenen tijdens de zoog-
en broedtijd, of in het geval van reegeiten van januari tot en met september;
f. het is verboden een vorm van drijfjacht te organiseren of uit te voeren;
g. het is verboden om honden in te zetten om dieren te doden, aan te vallen,
te bedreigen of te verjagen;
h. het is verboden om gebruik te maken van middelen tot slaan en delven
ter doding van dieren.
Toelichting
Ter bescherming van het welzijn van dieren is het van belang om bijzonder
dieronvriendelijke praktijken die onder de huidige Jachtwet nog wel zijn toegestaan,
te benoemen en te verbieden. Verder is het van belang dat ook dieren die niet
(meer) tot het wild worden gerekend, maar waarvoor de verwachting geldt dat
dieronvriendelijke jachtmethoden kunnen blijven worden toegepast, onder de
werking van dit verbod vallen. Het gaat dan om het aanschieten van dieren
die zich in het schootsveld van de hagel bevinden, het gebruik van bijvoorbeeld
levende lokeenden of eksters (in het geval van eksterbestrijding), het langdurig
ter huisvesting aanbinden van jachtvogels die juist getraind en gewend zijn
om te vliegen, het doden van ouderdieren waardoor daarvan afhankelijke jonge
dieren jammerlijk omkomen, het doden van (hoog)drachtige reeën, de sterk
verstorende drijfjacht op panische zwijnen, het verscheuren en tot blinde
paniek drijven van vossen door bijvoorbeeld terriërhonden die in het
vossehol gebracht zijn of het gebruik van ongeschikte middelen tot doden.
M. B. Vos