nr. 127
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 9 februari 2001
In december 2000 zijn zes algemene maatregelen van bestuur ingevolge de
Flora- en faunawet gepubliceerd. De Flora- en faunawet dient nog nader te
worden ingevuld alvorens de Flora- en faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving
in werking kunnen treden. Met het oog op deze inwerkingtreding acht ik het
gewenst u als volgt te informeren.
De Flora- en faunawet bevat een aantal verbodsbepalingen. In artikel 13,
eerste lid, onderdeel a, van de Flora- en faunawet zijn verbodsbepalingen
opgenomen voor het bezit, vervoer en de handel van beschermde inheemse en
uitheemse dier- en plantensoorten. Artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van
de Flora- en faunawet breidt deze verbodsbepalingen uit tot niet beschermde
uitheemse diersoorten.
De uitbreiding van het bezits-, vervoers- en handelsverbod tot niet beschermde
uitheemse diersoorten is in de wet opgenomen naar aanleiding van een amendement
van het lid Swildens-Rozendaal. Tijdens de parlementaire behandeling van de
Flora- en faunawet heeft de toenmalige de minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij, de heer Van Aartsen, erop gewezen dat de bepalingen als voorgesteld
in het amendement het vrije verkeer van goederen zouden blokkeren, hetgeen
op juridische bezwaren in Brussel en bij de andere lidstaten zou stuiten.
Ook vanuit WTO zouden bezwaren opgeroepen kunnen worden.
In april 2000 is de Flora- en faunawet in het kader van de notificatieprocedure
aan de Europese Commissie verzonden. Tevens is de regelgeving gemeld aan het
Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie op grond van de Overeenkomst
inzake technische handelsbelemmeringen (TBT). Bij de notificatie is specifiek
gewezen op artikel 13 van de Flora- en faunawet. De Europese Commissie heeft
zonder nadere opmerkingen in juli 2000 het notificatiedossier gesloten, omdat
de werkingssfeer van de wet bepaald wordt door de uitvoeringsregelgeving.
Ook vanuit WTO zijn geen specifieke opmerkingen ontvangen ten
aanzien van artikel 13 van de Flora- en faunawet.
Inmiddels heeft de Europese Commissie, naar aanleiding van een bij de
Commissie ingediende klacht, bij schrijven d.d. 22 december 2000 de Nederlandse
regering verzocht artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van de Flora- en faunawet
(uitbreiding van de verbodsbepalingen voor niet bedreigde uitheemse diersoorten)
niet in werking te laten treden wegens strijd met het vrije verkeer van goederen.
Een kopie van deze brief zend ik u ingesloten toe.1
De Commissie stelt zich in haar brief op het standpunt dat het Nederland
in beginsel vrij staat aanvullende maatregelen te treffen ter bescherming
van door de Cites-Verordening niet beschermde diersoorten. Dergelijke maatregelingen
dienen echter wel in overeenstemming te zijn met het Gemeenschapsrecht en
met name de bepalingen van het vrije verkeer van goederen.
In haar brief concludeert de Commissie dat de uitbreiding van de verbodsbepalingen
ten aanzien van niet bedreigde uitheemse diersoorten als opgenomen in artikel
13, eerste lid, onderdeel b, van de Flora- en faunawet niet geschikt, niet
noodzakelijk en niet evenredig is ter bescherming van het leven van dieren
of andere in artikel 30 van het EG-verdrag genoemde rechtvaardigingsgronden.
De maatregel is een niet te rechtvaardigen inbreuk op het verbod van artikel
28 van het Verdrag. Tevens merkt de Commissie op, dat het niet onwaarschijnlijk
is dat het artikel eveneens in strijd is met de Agreement of Technical Barriers
to Trade (TBT) en de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT) en dat
de maatregel derhalve ook om die reden niet in werking kan treden.
Gezien de conclusie van de Commissie ben ik voornemens op het verzoek
van de Commissie in te gaan en af te zien van de vaststelling van een besluit
tot inwerkingtreding van artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van de Flora-
en faunawet.
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
G. H. Faber