nr. 121
NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID M. B. VOS TER VERVANGING
VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 117
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel 45 wordt vervangen door:
Artikel 45
1. De jager dient het wild of ten behoeve van de jacht ingezette dieren
tegen onnodig lijden als gevolg van of bij uitoefening van de jacht te beschermen.
2. Gelet op het eerste lid is het verboden om:
a. een levend lokdier te gebruiken;
b. de jacht uit te oefenen tijdens de zoog- en broedtijd van het wild;
c. gebruik te maken van middelen tot slaan en delven ter doding van dieren.
II
In artikel 73 wordt na het eerste lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:
2. In ieder geval dienen de in het eerste lid genoemde voorschriften in
het geval van een praktijk, waarbij gebruik wordt gemaakt van jachtmiddelen
als bedoeld in artikel 48, het volgende te bevatten:
a. de uitvoerder dient de beschoten dieren of ten behoeve van de genoemde
praktijk ingezette dieren tegen onnodig lijden te beschermen;
b. het is verboden een levend lokdier te gebruiken;
c. het is verboden om de genoemde praktijk uit te oefenen tijdens de zoog-
en broedtijd;
d. het is verboden om gebruik te maken van middelen tot slaan en delven
ter doding van dieren.
III
In artikel 108, onderdeel 2, wordt «45» vervangen door: 45,
tweede lid,.
Toelichting
Ter bescherming van het welzijn van dieren is het van belang om bijzonder
dieronvriendelijke praktijken die onder de huidige Jachtwet nog zijn toegestaan,
te benoemen en te verbieden. Verder is het van belang dat ook dieren die niet
(meer) tot het wild worden gerekend, maar waarvoor de verwachting geldt dat
dieronvriendelijke jachtmethoden kunnen blijven worden toegepast, onder de
werking van dit verbod vallen.
M. B. Vos