23 147
Regels ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten (Flora- en faunawet)

nr. 113
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VAN DEN BOS TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 50

Ontvangen 8 oktober 1997

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Na artikel 1 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Bij uitoefening van bevoegdheden bij of krachtens deze wet wordt de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier tezamen met de bescherming van soorten als algemeen uitgangspunt genomen.

Toelichting

Tijdens de behandeling van de Nota «Jacht en Wildbeheer» is door een ruime kamermeerderheid de motie Eisma (kamerstukken II 1993/94, 22 980, nr. 8) aangenomen. De regering werd in deze motie verzocht om de intrinsieke waarde van het in het wild levende dier – tezamen met de bescherming van soorten – als uitgangspunt van de Flora- en faunawet te nemen. Dit amendement beoogt hieraan uitvoering te geven en de intrinsieke waarde van het in het wild levende dier als nevengeschikt uitgangspunt voor de onderhavige wet vast te stellen, met als doel dat de in het wild levende dieren in beginsel met rust gelaten worden, dat de voorkeur gegeven wordt aan alternatieven boven het doden of uit het wild vangen van dieren, dat rekening wordt gehouden met de individuele belangen van het in het wild levend dier en dat onnodig lijden wordt voorkomen. De intrinsieke waarde is hiermee geen absoluut beginsel, maar een belangrijk element in de afweging of en, zo ja, hoe van het beschermingsregime kan worden afgeweken. Zwaarwegende, maatschappelijk geaccepteerde belangen kunnen grond zijn voor opheffing van de bescherming.

Van den Bos

Naar boven