nr. 55
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 april 2005
Tijdens het algemeen overleg met de vaste commissie voor Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS) over – vooral – de uitvoering van de Tabakswet
in zorginstellingen met (semi-)permanente bewoning, op 25 januari jl.,
heb ik de Kamer desgevraagd toegezegd haar te zullen informeren over de procedure
die ik zal volgen met betrekking tot de evaluatie van het tabaksontmoedigingsbeleid.
De Kamer heeft hiernaar bij brief van 17 maart jl. (kenmerk: VWS/05/28/LD)
opnieuw geïnformeerd.
Hierbij doe ik bovengenoemde toezegging gestand. Ik zal allereerst uiteenzetten
waar het idee van een evaluatie vandaan komt en welk gewicht hieraan moet
worden toegekend. Vervolgens ga ik in op de procedure die ik zal volgen1.
Achtergrond evaluatie en actieplan tabaksontmoedigingsbeleid
In 2004 is het percentage rokers onder de Nederlandse bevolking van vijftien
jaar en ouder (de rookprevalentie) uitgekomen op 28%. Hiermee is de doelstelling
gehaald die in de Beleidsagenda 2001 was geformuleerd. Voor de regering vormt
de ontwikkeling van de rookprevalentie de belangrijkste meetbare indicator
voor de mate van succes van het gevoerde tabaksontmoedigingsbeleid.
In 2003 hebben de Staatssecretaris en ik de kabinetsnota Langer gezond leven; Ook een kwestie van gezond gedrag naar de Kamer
gestuurd (TK 22 894, nr. 20 herdruk). In deze nota is tabaksontmoediging
opgenomen als speerpunt en is voor wat betreft de rookprevalentie de volgende
doelstelling geformuleerd: eind 2007 mag de rookprevalentie niet hoger dan
25% zijn.
In het schriftelijk overleg (TK 22 894, nr. 21) over genoemde nota
is toegezegd dat het kabinet medio 2005 een evaluatie van de voortgang van
de in de nota beschreven acties en een verdere uitwerking voor de rest van
de looptijd van de nota aan de Tweede Kamer zal sturen.
Het is niet voor niets dat een koppeling wordt gelegd tussen een evaluatie
van de reeds uitgevoerde acties en een verdere uitwerking van het tabaksontmoedigingsbeleid voor de looptijd van de nota. Het is immers niet
meer dan logisch om bij het opstellen van een nieuw actieplan tabak de ontwikkelingen
en beleidsmaatregelen rondom tabaksconsumptie nog eens op een rij te zetten.
Het beleid zal primair worden bezien in relatie tot de ontwikkeling van
de rookprevalentie: deze is immers de resultante van het aantal mensen dat
stopt met roken en het aantal mensen, vooral jongeren, die er mee beginnen.
Overigens is het zo dat bescherming van de niet-rokers – naast het bevorderen
van stoppen met roken en het voorkómen dat jongeren ermee beginnen –
één van de hoofddoelstellingen van het tabaksontmoedigingsbeleid
is. Het beleid is dus ook succesvol te noemen wanneer niet-rokers in het publieke
domein nauwelijks nog worden blootgesteld aan tabaksrook.
Aanpak
Op 1 december jl. heb ik de bijgevoegde brief aan een groot aantal
organisaties en bedrijven gezonden, die op enigerlei wijze met het tabaksontmoedigingsbeleid
hebben te maken. Een overzicht van de benaderde organisaties en bedrijven
treft u eveneens aan. Ik heb hen uitgenodigd een aantal vragen te beantwoorden
(bijgevoegd). Deze vragen hadden zowel betrekking op de achterliggende periode
als op mogelijke toekomstige ontwikkelingen.
Dat de betrokkenheid bij het tabaksontmoedigingsbeleid aanzienlijk is,
mag blijken uit het aantal ontvangen reacties. Deze reacties worden meegenomen
in de teksten met betrekking tot de evaluatie van het tot nu toe gevoerde
beleid en het actieplan. Verder zal voor de evaluatie en het actieplan worden
geput uit de grote hoeveelheid informatie die beschikbaar is bij onder meer
VWA, STIVORO, RIVM, CBS, etc. Bovendien zullen daar waar mogelijk internationale
rapporten (EU, WHO) en ervaringen uit andere landen worden gebruikt.
Planning
In bovengenoemd schriftelijk overleg is toegezegd dat het kabinet medio
2005 een evaluatie van de voortgang van de in de nota beschreven acties en
een verdere uitwerking voor de rest van de looptijd van de nota aan de Tweede
Kamer zal sturen. Ik streef er dan ook naar deze toezegging gestand te doen.
Ik maak van de gelegenheid gebruik om u te melden dat ik goed en constructief
overleg voer met de koepelorganisaties voor de zorginstellingen. Ik zal u
nog voor de zomer informeren over de afspraken die uit dat overleg voortvloeien.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. F. Hoogervorst