nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 29 april 1998
Tijdens het interpellatiedebat op 8 oktober 1997 over de Bijlmerramp heb
ik u toegezegd om een poging te zullen doen de ontbrekende, zogenoemde
House Airway Bills met betrekking tot de lading van het op 4 oktober
1992 in de Bijlmer verongelukte El Al-toestel te verkrijgen. Dit ter aanvulling
op de eerder aan uw Kamer verstrekte stukken.
Over de laatste stand van zaken heb ik de Kamer nog recent tijdens het
debat op 2 april 1998 geïnformeerd. De Kamer hechtte net als ik aan een
spoedige afronding van deze actie.
Afgelopen dinsdag 21 april 1998 heb ik hierover overleg gevoerd met mijn
Israëlische ambtgenoot van Transport, minister Shaul Yahalom. Tot de
Israëlische delegatie behoorden vanwege het gewicht dat ook van Israëlische
zijde aan dit onderwerp wordt toegekend, onder meer tevens de heren Josef
Ciechanover (Chairman Board of Directors of El Al) en A. Asherov (Regional
Manager El Al Benelux).
Aan minister Yahalom en de heer Ciechanover heb ik een lijst overhandigd
met een overzicht van dat gedeelte van de lading waarvan onzerzijds geen detailinformatie
beschikbaar is (zie bijlage 1)1. De
House Airway Bills of andere relevante documenten, zoals facturen zouden die
leemte in onze kennis kunnen wegnemen. Het betreft hier nog een kwart van
het bruto-ladinggewicht ter grootte van ca. 29 000 kg. Daarbij gaat het
vooral om samengestelde pakketten van goederen die, zoals gebruikelijk in
het goederenvervoer door de lucht, op de wel beschikbare Master Airway Bills
alleen als «consolidatie» staan aangeduid. Van deze pakketten
goederen is wel bekend dat deze niet tot de categorie «gevaarlijke stoffen»
behoren. Over de gevaarlijke stoffen aan boord (brutogewicht ca. 10 000
kg, 7% van de totale lading) waarvoor strikte regels gelden, zijn zoals u
weet de documenten beschikbaar. (Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 1992–1993,
Aanhangsel 858).
Het betreft hier cosmetica, brandbare vloeistoffen (nafta, tolueen, lijm,
verf), vaste brandbare stoffen (nitrocellulose), spuitbussen met brandbaar drijfgas, bijtende stoffen (alkylamines, zwavelzuur, kwik). Gaarne
verwijs ik ook naar de brieven aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996,
22 061 nr. 12, nr. 13, nr. 15 en nr. 16 en vergaderjaar 1996–1997,
22 061 nr. 17 inzake onder meer de overhandiging aan de Kamer van de
luchtvrachtdocumenten, te weten: de NOTOC's, de cargomanifesten en Shippers
Delarations of Dangerous Goods en de Master Airway Bills betreffende de trajecten
New York–Amsterdam–Tel Aviv, resp. Amsterdam–Tel Aviv.
In zijn reactie verklaarde minister Yahalom van zijn kant al het mogelijke
te zullen doen om de nog ontbrekende detailinformatie te verschaffen. Van
de 23 wereldwijd in november 1997 door El Al aangeschreven «forwarding
agents» (zie ook de brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport aan de Tweede Kamer van 1 april 1998) hebben er inmiddels vier, waaronder
het Israëlische ministerie van Defensie, gedetailleerde informatie verstrekt.
Daaruit bleek volgens minister Yahalom opnieuw dat het hier geen gevaarlijke
stoffen betreft. De overige 19 bedrijven blijken volgens Israël of niet
meer in het bezit te zijn van de House Airway Bills (daartoe bestaat ook geen
wettelijke plicht in Israël) of behoeven de toestemming van de eigenaars
van de lading om deze ter beschikking te kunnen stellen. De Israëlische
minister en ook de heer Ciechanover gaven aan dat zij er op zullen blijven
hameren om zoveel mogelijk informatie ter beschikking te stellen. Ik heb er
daarbij op aangedrongen die informatie voor eind mei 1998 beschikbaar te krijgen
en aan te geven over welk deel van de lading geen detailinformatie meer te
achterhalen is.
Overigens werd van Israëlische zijde in het overleg uitdrukkelijk
gesteld dat er geen sprake is van «geheimzinnige» lading en dat
het een reguliere vrachtvlucht met een gewone lading betrof. «We have
to be open, we have no secrets, we have nothing to hide», aldus minister
Yahalom.
Na afloop van het overleg werden door El Al 22 vrachtdocumenten van het
Israëlische ministerie van Defensie overhandigd, welke betrekking hebben
op de militaire goederen aan boord (brutogewicht ca. 3 930 kg, 3%). Dit
ministerie was één van de aangeschreven «forwarding agents».
Een eerste beoordeling daarvan leert dat op 2 in het Hebreeuws gestelde documenten
na, al deze stukken informatie bevatten die reeds beschikbaar was. Het betreft
hier immers lading waarnaar de Economische Controle Dienst (ECD) in 1992 op
verzoek van de luchtvaartpolitie reeds met medewerking van de US Customs onderzoek
heeft gedaan. Daarop zijn door de ECD geen onregelmatigheden aangetroffen.
De militaire lading betrof geen gevaarlijke stoffen, maar met name reserve-onderdelen
voor vliegtuigen, voor helicopters, voor tanks en voor (sidewinder) raketten,
electronica, gereedschap en machine-onderdelen (in totaal brutogewicht ca.
1 885 kg) en een motor plus reserve-onderdelen van een DC-3-toestel (brutogewicht
ca. 2 045 kg). Omtrent het ECD onderzoek en de daaraan ten grondslag
liggende documenten is uw Kamer in 1996 reeds geïnformeerd door de Minister
van Justitie als onderdeel van het totale onderzoek van het Openbaar Ministerie
naar de lading van de El Al Boeing.
De Israëlische minister van Transport zegde toe dat ook de van drie
andere «forwarding agents» verkregen documenten zo spoedig mogelijk
overhandigd zullen worden. Zodra ik deze heb ontvangen en wanneer de «Hebreeuwse»
documenten zijn vertaald zal ik ook deze aan u doen toekomen. Overigens merk
ik op dat ik alle reeds beschikbare en alle aanvullend beschikbaar gekomen
informatie over de lading vanzelfsprekend aan de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport heb overhandigd met het oog op het uit te voeren gezondheidsonderzoek.
Dat zal ook gebeuren met nog binnenkomende nieuwe informatie.
Over de voortgang van het verkrijgen van nog ontbrekende detailinformatie
over de lading zal ik de Kamer op de hoogte houden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink