nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN CULTUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Rijswijk, 24 maart 1995
Op 28 december jl. heb ik een circulaire aan de ziekenhuizen gezonden
in verband met de wijziging van de Richtlijnen ex artikel 3 van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen.
U heeft daarvan een afschrift ontvangen. In deze circulaire kondigde ik aan
dat de Geneeskundige Hoofdinspectie van de Volksgezondheid mij spoedig zou
rapporteren omtrent haar (interne) onderzoek naar het functioneren van kleine
ziekenhuizen. Inmiddels is het rapport, getiteld «Advies kleine ziekenhuizen»,
aan mij aangeboden. Een afschrift van dit advies doe ik u hierbij toekomen1 .
Reeds in de nota «Positionering ziekenhuizen» (TK 1992–1993,
22 847, nr. 1) is mijn ambtsvoorganger ingegaan op de positie van de
kleine ziekenhuizen. Hij gaf aan, dat er risico's worden gelopen op onderdelen
als continuïteit en kwaliteit van zorg. Formele samenwerkingsverbanden
met grotere ziekenhuizen achtte hij daarom onontkoombaar.
In de afgelopen jaren is, daar waar zich problemen bij kleine ziekenhuizen
voordeden, vanuit het departement steeds op basis van dit uitgangspunt gehandeld.
Het aantal zelfstandige kleine ziekenhuizen is inmiddels verder afgenomen.
In de bovengenoemde circulaire bij de Richtlijnen heb ik eveneens het
belang onderstreept van hechte, geformaliseerde samenwerkingsrelaties tussen
kleine en grotere ziekenhuizen.
Daarbij heb ik aangegeven, een goede taakverdeling voor te staan waarbij
de zwaardere klinische functies vooral in de grotere ziekenhuizen dienen te
worden geconcentreerd. Voorts is in de Richtlijnen benadrukt dat het wenselijk
is dat de ziekenhuizen functionele profielen ontwikkelen, op basis waarvan
onderlinge afspraken worden gemaakt omtrent doorverwijzing, consultatie en
protocollering.
Het rapport van de Inspectie bevestigt de ideeën omtrent de kwetsbaarheid
van de kleine ziekenhuizen. De Inspectie doet in haar advies geen algemene
uitspraak over de (on)wenselijkheid van het voortbestaan van kleine ziekenhuizen.
Wel concludeert ze dat de geneeskundige en verpleegkundige zorgverlening
gedurende 7 x 24 uur in kleine ziekenhuizen aanzienlijke risico's oplevert
zolang niet voldaan wordt aan een aantal strikte voorwaarden die deze risico's
mogelijk kunnen ondervangen.
Vervolgens kan, zo stelt de inspectie, alleen een individuele beoordeling
van de mate waarin een klein ziekenhuis deze noodzakelijke voorwaarden concretiseert
en invult leiden tot de conclusie dat het betreffende ziekenhuis wel of niet
in zijn voortbestaan is bedreigd.
De Inspectie formuleert drie aanbevelingen:
1. In de erkenningsbeschikkingen van kleine ziekenhuizen zouden een aantal
voorwaarden kunnen worden toegevoegd die de garanties voor kwaliteit en continuïteit
vergroten. Een van de belangrijkste voorwaarden zou dienen te zijn, dat het
kleine ziekenhuis een verplichte samenwerking aangaat met een ander ziekenhuis
of meerdere andere ziekenhuizen.
2. Een klein ziekenhuis zou op een duidelijke wijze haar missie dienen
te verwoorden en uit te werken in een beleidsplan. Daarbij zou het ziekenhuis
zich moeten concentreren op een beperkt functiepakket waarmee de «dagelijkse
ziekenhuiszorg» kan worden verleend.
3. Deze beperking zou ook in acht moeten worden genomen bij de EHBO-functie.
Ten aanzien van deze functie dienen goede afspraken worden gemaakt met de
andere zorgvoorzieningen in de regio.
Mijns inziens kan worden geconcludeerd dat met het advies het huidige
beleid ten aanzien van de kleine ziekenhuizen wordt bevestigd, c.q. onderbouwd.
Dat wil zeggen dat kleine ziekenhuizen zich meer op samenwerking moeten richten
met andere ziekenhuizen en zich moeten toeleggen op alleen de basale ziekenhuiszorg.
In de afgelopen jaren is het departement in een aantal gevallen betrokken
geweest bij de keuzes die door kleine ziekenhuizen gemaakt moesten worden
om tot een voor de toekomst bestendig, verantwoord zorgaanbod te komen. Om
een meer compleet inzicht te krijgen wil ik mij aan de hand van locatiebezoeken
nader laten informeren. De ziekenhuizen worden zo in de gelegenheid gesteld,
hun positie in het licht van het advies en het ingezette beleid te laten zien.
Tevens kunnen daarbij eventueel aanvullende maatregelen ten gevolge van het
beleid voor de betreffende ziekenhuizen aan de orde gesteld worden. Met deze
aanpak wordt een vermindering van de kans op plotselinge incidenten en financiële
problemen binnen kleine ziekenhuizen beoogd.
De bevindingen uit de ronde zullen van belang zijn bij de verdere gedachtenvorming
omtrent taakverdeling, samenwerking en netwerkvorming tussen ziekenhuizen.
Daarbij worden ook de mogelijkheden van echelonnering betrokken. Indien tot
echelonnering zal worden overgegaan zal een goede balans moeten worden gevonden
tussen de afstemming die door het veld zelf kan worden gerealiseerd en sturing
door de overheid.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers