22 838
De georganiseerde criminaliteit in Nederland

nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 20 augustus 1998

In een ordedebat van 26 mei jl. heeft uw Kamer gesproken over een boek van de heren Bovenkerk en Yesilgöz over de maffia van Turkije (Frank Bovenkerk en Yücel Yesilgöz: «De maffia van Turkije», Meulenhoff/Kritak). De CDA-fractie heeft de ministers van Justitie en van Buitenlandse Zaken verzocht om een brief over de aanpak van de georganiseerde criminaliteit op dit punt in Nederland. Op 11 juni 1998 hebben de leden van uw Kamer Halsema en Vos, naar aanleiding van het onderzoek van Bovenkerk en Yesilgöz, schriftelijk vragen gesteld over een onderzoek naar georganiseerde misdaad in Turkije (uw kenmerk 2979812790). Door middel van dit schrijven kom ik, mede namens mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken, gaarne tegemoet aan de verzoeken van de leden van uw Kamer.

In het boek, getiteld «De maffia van Turkije», wordt door de onderzoekers Bovenkerk en Yesilgöz toegelicht dat het onderzoek zijn oorsprong vindt in een aantal moorden in Rotterdam rond 1992. Het onderzoek van deze gebeurtenissen is, na een onderbreking vanwege het wetenschappelijk onderzoek door de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden, voortgezet vanaf het punt waarop de rapportage van de Enquêtecommissie omtrent de Turkse en Koerdische georganiseerde misdaad ophield. In hun boek gaan de onderzoekers onder meer in op de oude en nieuwe markten van de georganiseerde misdaad in Turkije, de samenwerking van verschillende Europese politiediensten met de Turkse politie, de maffia van Turkije als politiek vraagstuk en georganiseerde misdaad als sociaal probleem van een etnische minderheid.

Voor wat betreft de bevindingen van de onderzoekers op het gebied van de nationale situatie merk ik op dat de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden (PEC), ter vervulling van de taakopdracht, in 1995 onderzoek heeft verricht naar de aard, omvang en ernst van de georganiseerde misdaad in Nederland.

In dat verband heeft de commissie aandacht geschonken aan de betrokkenheid van buitenlandse en allochtone groepen (ER, p. 37/44 en 417). De commissie spreekt van een ernstig probleem, vooral binnen de Surinaamse, Turkse en Marokkaanse gemeenschappen. De commissie wijst op verontrustende aspecten als de verwevenheid van de georganiseerde criminaliteit met het land van herkomst, de gewelddadigheid van verschillende vormen van buitenlandse georganiseerde criminaliteit en het gevaar van beïnvloeding van het Nederlandse openbaar bestuur.

Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden is inmiddels een groot aantal activiteiten ondernomen om te komen tot een verbetering van de bestrijding van de georganiseerde misdaad in Nederland in het algemeen. Deze activiteiten, waarvan uw Kamer op de hoogte wordt gehouden door middel van de periodieke Voortgangsrapportage Implementatie Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden (IPEO), zijn er op gericht te komen tot verbetering van de gegevensverzameling, de criteria voor prioriteitstelling en toedeling van onderzoeken naar de georganiseerde misdaad. De etnische achtergrond van criminele groeperingen als zodanig vormt geen leidend beginsel; uitgangspunt is de maatschappelijke schade van criminaliteit, die wordt gewaardeerd aan de hand van een aantal criteria. Daarnaast is in opdracht van de Afdeling Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie (WODC) van het ministerie van Justitie inmiddels begonnen aan de actualisering van het beeld van de georganiseerde misdaad in Nederland, inclusief de inventarisatie van de Turkse georganiseerde criminaliteit. Dit onderzoek strekt zich dus niet uit tot de situatie in Turkije zelf.

Het kernteam Noord en Oost Nederland (NON) is sedert 1993 onder meer belast met het aandachtsgebied Turkije. Dit kernteam beschikt over een afdeling Advies en Informatie die inmiddels een aantal dieptestudies heeft verricht met betrekking tot georganiseerde criminaliteit van Turkse origine. In een aantal onderzoeken is samengewerkt met wetenschappelijke instituten zoals het Willem Pompe Instituut voor strafrechtwetenschappen en het Internationaal Politie Instituut Twente. Vanuit het Willem Pompe Instituut is onderzoeker Yesilgöz vanaf 1996 door het kernteam Noord en Oost Nederland in de gelegenheid gesteld onderzoek te verrichten naar de alledaagse aspecten van de Turkse en Koerdische georganiseerde misdaad in Nederland.

Het kernteam NON heeft inmiddels diverse onderzoeken voltooid die hebben geleid tot de ontmanteling van een aantal internationaal opererende Turkse organisaties. Dit heeft geleid tot de oplegging van zware straffen door de rechter (tot 14 jaar gevangenisstraf tegen verschillende verdachten en geldboetes tot een bedrag van 1 miljoen gulden in één geval). In één zaak is op verzoek van Nederland door de Turkse autoriteiten beslag gelegd op vermogensbestanddelen ter waarde van ongeveer tien miljoen gulden, ten behoeve van een ontnemingsvordering in Nederland.

Tevens zijn er in de afgelopen jaren met betrekking tot Turks-Nederlandse criminaliteit diverse strafrechtelijke onderzoeken verricht door een groot aantal politiekorpsen. In dit kader is op ad hoc basis veel informatie gegenereerd welke op lokaal en regionaal niveau inzicht heeft verschaft in deze vorm van criminaliteit. In vrijwel alle databases van de regionale criminele inlichtingendiensten bevindt zich informatie over criminele subjecten van Turkse origine. Een aanzienlijk deel hiervan is aantoonbaar betrokken bij georganiseerde criminaliteit of wordt daarvan verdacht. De Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) verzamelt en analyseert op centraal, nationaal en internationaal (bijvoorbeeld via Europol) niveau verschafte informatie op dit gebied.

In dit kader merk ik nog op dat de PEC heeft bepleit naast repressieve maatregelen expliciete aandacht te besteden aan de preventie van betrokkenheid van etnische gemeenschappen bij georganiseerde criminaliteit. Inmiddels heeft het kabinet een notitie aangeboden aan uw Kamer waarin wordt ingegaan op het project inzake de relatie tussen criminaliteit en integratie van etnische minderheden (CRIEM-project). Te dien aanzien verwijzen wij naar voormelde notitie, welke met uw Kamer is besproken in een Algemeen Overleg op 8 april jongstleden.

Het onderzoek van Bovenkerk en Yesilgöz heeft niet plaatsgevonden in onze opdracht. Voorzover de bevindingen van de onderzoekers betrekking hebben op de verschijningsvormen van georganiseerde misdaad in Turkije, evenals de mogelijke betrokkenheid van de Turkse overheid daarbij, is dit naar ons oordeel een kwestie die, voorzover de bevindingen van de onderzoekers zouden berusten op feiten, vooraleerst de Turkse autoriteiten dan wel de Turkse samenleving zelf regardeert. De kwalificatie van Turkije als «narco-staat», zoals kennelijk gebezigd door de onderzoekers, blijft voor hun rekening.

Turkije is een volwaardig lid van de internationale gemeenschap, maakt deel uit van talrijke internationale fora en is partij bij vele internationale verdragen waarbij de beginselen van de rechtsstaat en het respect voor de mensenrechten voorop staan. Er dient in het algemeen op te worden vertrouwd dat bij de samenwerking, gebaseerd op deze verdragen, Turkije vorenbedoelde uitgangspunten respecteert. In het kader van de criminaliteitsbestrijding wordt door de politie en het Openbaar Ministerie in Nederland op verschillende niveaus samengewerkt met de Turkse autoriteiten. Op basis van verdragsrechtelijke verplichtingen (o.a. het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 1959) wordt over en weer rechtshulp verleend en ter uitvoering daarvan feitelijk samengewerkt om zo doeltreffend mogelijk de onderzochte organisaties strafrechtelijk te kunnen aanpakken. De mate van samenwerking is afhankelijk van de intensiteit en omvang van de activiteiten van de onderzochte criminele organisatie zowel in Nederland alsook in Turkije. Deze samenwerking verloopt over het algemeen naar tevredenheid, mede als gevolg van goede persoonlijke contacten.

Wel spreekt het voor zich dat de opsporingsautoriteiten in Nederland in de samenwerking met de Turkse opsporingsautoriteiten alert zijn op mogelijke signalen van corruptie of schending van de mensenrechten. Dit geldt zowel bij de feitelijke samenwerking tussen personen en instanties, bij de wijze van uitvoering van rechtshulpverzoeken als bij verzoeken om informatie over en weer. Indien er in een concreet geval signalen zouden zijn dat samengewerkt wordt met Turkse autoriteiten die corrupt zouden zijn, zal uiteraard terughoudendheid worden betracht, zoals dat in het algemeen het geval is in de internationale samenwerking.

Mede namens mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken hoop ik u hiermee voldoende te hebben ingelicht,

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven