22 838
De georganiseerde criminaliteit in Nederland

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 16 mei 1995

In september 1992 zonden onze toenmalige ambtsvoorgangers de nota «De georganiseerde criminaliteit in Nederland; dreigingsbeeld en plan van aanpak» aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II, 1992–1993, 22 838, nr. 1). Deze nota werd gevolgd door een voortgangsrapportage d.d. 1 juli 1993 (Kamerstukken II, 1992–1993, 22 838, nr. 5). Voorts is regelmatig overlegd met uw Kamer en zijn over het onderwerp de nodige debatten met uw Kamer gevoerd. In het kader daarvan zijn bij brief van 22 december 1993 schriftelijk de vragen, gesteld tijdens het mondeling overleg van 9 december 1993, beantwoord (Kamerstukken II, 1993–1994, 22 838, nr. 6), waarmee tevens de voortgang op dat moment werd geschetst. Tijdens het algemeen overleg van de vaste Commissie voor Justitie van uw Kamer met ons (Kamerstukken II, 1994-1995, 22 838, nr. 13) heeft de eerste ondergetekende een nieuwe rapportage over het optreden tegen georganiseerde misdaad in het vooruitzicht gesteld. Met de u thans voorliggende brief geven wij gestalte aan deze toezegging.

1. Inleiding

Sedert de nota van 1992 heeft zich een groot aantal ontwikkelingen en gebeurtenissen voorgedaan. Het bleek nodig te zijn het optreden tegen georganiseerde misdaad gestalte te geven anders dan uitsluitend binnen de traditionele structuren. Een omslag in het denken over de problematiek van georganiseerde misdaad en het handelen ter bestrijding werd gaandeweg zichtbaar. Daarover is met uw Kamer door onze ambtsvoorgangers en ons een aantal keren uitvoerig van gedachten gewisseld. Georganiseerde misdaad is spraakmakend en trekt daarom de (openbare) aandacht. Ook het optreden tegen georganiseerde misdaad kan in het algemeen rekenen op veel aandacht.

De problematiek van georganiseerde misdaad vergt dat verdere stappen worden gezet. Van de uitkomsten van de parlementaire enquête naar opsporingsmethoden en de besluitvorming die daaruit zal voortvloeien verwachten wij, dat deze uw Kamer en ons de nodige inzichten en aanbevelingen zullen verschaffen over de wijze waarop het optreden tegen georganiseerde misdaad nader vormgegeven dient te worden.

De incidenten, die op het onderhavige terrein de gemoederen hebben bezig gehouden, hebben het werk uiteraard niet stilgelegd. Met inachtneming van de beperkingen die het belangrijk werk van de parlementaire enquêtecommissie sedert enige tijd stelt is voortgang geboekt op een aantal terreinen. Wij vatten deze als volgt samen:

– Het bijdragen aan de ontwikkeling van het bewustzijn van politiek, overheid, openbaar bestuur, bedrijfsleven, vrije beroepsgroepen en wetenschap inzake het bestaan en de invloed van georganiseerde misdaad, alsmede de weerbaarheid daartegen.

– De ontwikkeling van preventief beleid en de uitvoering daarvan, onder andere tot uitdrukking komend in de gedachtenvorming en beleidsaanzetten in de Adviesgroep georganiseerde criminaliteit (denktank), de Stuurgroep beroepsmoraal en misdaadpreventie van het Nationaal Platform voor de Criminaliteitsbeheersing (het realiseren van een gedragscode-raamwerk) en in de aandacht voor integriteit in het algemeen en meer in het bijzonder voor bestuurlijke aspecten van de bestrijding van georganiseerde misdaad. De Stuurgroep beroepsmoraal en misdaadpreventie is overigens eind 1994 omgezet in de Stichting beroepsmoraal en misdaadpreventie.

– Het verbeteren van het toezicht op rechtspersonen en de inzet van het toezicht als instrument van optreden tegen georganiseerde misdaad, ook preventief.

– De ontwikkeling van een intensiever repressief beleid en de uitvoering daarvan, tot uitdrukking komend in de oprichting en operationalisering van de kernteams, het landelijk rechercheteam en bij het openbaar ministerie de herstructurering van het Coördinerend Beleidsoverleg (CBO) en de oprichting van het landelijk bureau openbaar ministerie (OM), alsmede de verdere ontwikkeling van het recherche-instrumentarium en de verdere oriëntatie op de preventieve en de pro-actieve benadering van de problematiek van georganiseerde misdaad.

– Het sterker richten van het preventieve en repressieve beleid op criminele geldstromen, tot uitdrukking komend in maatregelen inzake het ontnemen van criminele vermogens en tegen het witwassen van criminele vermogens, het melden van ongebruikelijke financiële transacties alsmede de regulering van de geldwisselbranche.

– De verbetering van het toezicht op de keuze van en de feitelijke inzet van opsporingsmethoden (Centrale Toetsingscommissie).

– Het voorzien in relevante wettelijke maatregelen.

– Het voorzien in capaciteitsuitbreiding van het OM en de zittende magistratuur.

– De ontwikkeling en uitvoering van beleid ter bevordering van de deskundigheid van leden van de rechterlijke macht en politiefunctionarissen.

– De ontwikkeling en uitvoering van een beleid inzake de veiligheid van politiefunctionarissen en leden van de rechterlijke macht.

– De verdere ontwikkeling van internationale samenwerking.

– Het initiëren en coördineren van relevant wetenschappelijk onderzoek.

Met deze brief beogen wij voor dit moment de balans op te maken van wat is bereikt en tevens aan te geven welke ontwikkeling wij met het oog op de toekomst noodzakelijk achten. Wij gaan daarbij, mede tegen de achtergrond van de parlementaire enquête naar de opsporingsmethoden, primair in op de voortgang die is geboekt bij een aantal activiteiten die wij, gegeven de huidige beperkingen, beschouwen als te behoren tot de kern van het optreden tegen georganiseerde misdaad. Het betreft:

– De opsporing en vervolging, waaronder de daarbij behorende voorzieningen, zoals de kernteams (inclusief de daarover gemaakte afspraken met de betrokken korpsbeheerders en hoofdofficieren van justitie, alsmede de prioriteitsbepaling inzake de operationele onderzoeken), het landelijk rechercheteam, het landelijk bureau OM en centrale toetsingscommissie voor bijzondere opsporingsmethoden.

– De veiligheidsproblematiek ten aanzien van politie en rechterlijke macht.

– Andere maatregelen, waaronder de aanpak van corruptie en bestuurlijke maatregelen.

De voortgang van andere, daarmee voor een deel samenhangende onderwerpen van meer gedetailleerde aard, is uiteengezet in de bijlage bij deze brief.

2. Opsporing en vervolging

2.1. De kernteams

Zoals bekend is in 1992 begonnen met de vorming van – aanvankelijk – vijf kernteams, met inbegrip van het interregionaal team Noord-Holland/Utrecht. Na de ontbinding van dit team zijn in het ressort Amsterdam de voorbereidingen getroffen voor de vorming van de teams Amsterdam-Amstelland c.a. en Kennemerland c.a., zodat er nu zes kernteams zijn. Een eind vorig jaar uitgevoerde evaluatie heeft uitgewezen dat op dat moment niet in voldoende mate te bepalen bleek in hoeverre de kernteams een substantiële bijdrage leverden aan het optreden tegen georganiseerde misdaad in ons land. Met name ging het daarbij om de herkenbaarheid van de continuïteit binnen de teams alsmede de keuze van de onderzoeken te verrichten door de teams. Inmiddels hebben wij nader overleg gevoerd met de convenantpartners van de verschillende kernteams.

2.2. Afspraken met korpsbeheerders en OM

Over deze en andere aspecten hebben wij in februari en maart jl., per kernteam, overleg gevoerd met de betrokken korpsbeheerders en hoofdofficieren van justitie. Afgesproken is dat de vaste functionarissen van de kernteams in beginsel voor een periode van minimaal vier jaar zullen zijn aangesteld.

Voorts is afgesproken dat de kernteams in beginsel voor ten minste ongeveer 80% zullen bestaan uit een vast deel functionarissen (daaronder begrepen de functionarissen in ondersteunende eenheden zoals voor observatie en inlichtingenwerk) en voor ongeveer 20% uit een vlottend deel functionarissen. Het vlottende deel kan in deze opzet een roulerend aantal functionarissen bevatten. Dit is nodig om voor bepaald onderzoek specifieke expertise, soms ook van buiten de kring van de politie, te kunnen inzetten. Ieder onderzoek kent immers zijn eigen bijzonderheden en stelt binnen bepaalde grenzen zijn eigen eisen. Daarop moet het kernteam binnen de kaders van de 80/20-afspraak kunnen worden afgestemd.

De prioriteitsbepaling inzake de onderzoeken die door de kernteams ter hand dienen te worden genomen behoort tot de primaire verantwoordelijkheid van het OM. Daartoe zijn in de gesprekken met de korpsbeheerders en de hoofdofficieren van justitie de ter zake gemaakte afspraken herbevestigd (zie overigens inzake de prioriteitsbepaling onderdeel 2.3. hierna).

De De Bijzondere Onderzoekscommissie IRT (commissie Wierenga) heeft in haar rapport onder andere aanbevelingen gedaan over het beheer van de kernteams (blz. 187–188 van het rapport). Gezien in het licht van de hiervoor genoemde afspraken die wij met de betrokken korpsbeheerders en hoofdofficieren van justitie hebben gemaakt, achten wij een verdere uitvoering van deze aanbevelingen thans niet nodig.

2.3. Prioriteitsbepaling strafrechtelijke onderzoeken

Nationaal en internationaal wordt nog altijd veel gediscussieerd over de vraag wat precies onder «georganiseerde misdaad» moet worden verstaan. In de literatuur bestaat geen volstrekte eenduidigheid over de definitie. Prioriteit dient te worden gelegd bij de bestrijding van die vormen van criminaliteit en die criminele groeperingen die de grootste inbreuk vormen op de rechtsorde en derhalve op de samenleving. Daartoe is in de nota van 1992 een aantal onderscheidende criteria opgenomen. De gedachtenvorming over de aanscherping en de verfijning van deze criteria gaat weliswaar voort, maar voorlopig wordt bij het stellen van de gewenste prioriteiten nog uitgegaan van de huidige criteria.

Ofschoon dit in de nota van 1992 niet expliciet is aangegeven, is het evident dat de belangrijkste criteria betrekking hebben op de innesteling van georganiseerde misdaad in de samenleving: investeren van criminele vermogens in de legale samenleving, betrekken van legale ondernemingen, instituties en deskundigen – direct of indirect – bij criminele activiteiten, corruptie. De criteria die op deze aspecten betrekking hebben moeten dus het zwaarst wegen bij de selectie van onderzoeken en het stellen van verdere prioriteiten.

De prioriteitsstelling wordt bepaald door het College van Procureurs-Generaals op voordracht van de procureur-generaal/portefeuillehouder. De voordracht wordt geformuleerd in het Coördinerend Beleidsoverleg (CBO) onder voorzitterschap van de portefeuillehouder, op basis van de selectie die in de ressorten door politie en justitie wordt gemaakt. Het zo scherp mogelijk stellen van de prioriteiten – het leggen van het accent bij het optreden tegen de belangrijkste, (inter)lnationaal opererende criminele organisaties – betekent dat de procedure zo helder mogelijk dient te zijn en dat in het kader daarvan de juiste gegevens zo goed mogelijk worden verzameld.

In de praktijk blijkt het geen eenvoudige opgave om bij de verzameling van de gegevens in het veld te abstraheren van het regionale/arrondissementelijke niveau. In een stuurgroep onder leiding van het OM zijn de criteria voor eenduidige gegevensverzameling in zeer nauwe samenwerking met vertegenwoordigers van de politie aangescherpt. Het resultaat daarvan is een scherpere inventarisatie van in ons land actieve criminele groeperingen. Deze, onlangs gereed gekomen, inventarisatie is inmiddels aan uw Kamer en aan de parlementaire enquêtecommissie gezonden. De onderzoeksprioritering zal op basis van deze inventarisatie dit jaar nog kunnen worden verbeterd. De coördinerende activiteiten daartoe zullen behoren tot het takenpakket van het landelijk bureau OM, dat het CBO ter zake zal faciliteren.

Alle inspanningen zullen ertoe moeten leiden dat beschikt kan worden over een zo scherp mogelijk, steeds actueel beeld van de mate waarin georganiseerde misdaad zich in ons land manifesteert, zodat daarop de prioriteiten zo goed mogelijk kunnen worden afgestemd. Het optimum is zeker nog niet bereikt maar er zijn wel goede vorderingen gemaakt. Het CBO is thans doende te bezien of en in hoeverre de criteria voor de prioriteitsstelling van onderzoeken naar georganiseerde misdaad aanscherping en uitbreiding behoeven. In dit verband zien wij uiteraard ook de resultaten van het onderzoek onder auspiciën van de parlementaire enquêtecommissie naar de aard, ernst en omvang van de georganiseerde misdaad in ons land met grote belangstelling tegemoet en zullen wij daaraan, waar dit mogelijk en gewenst is, naar vermogen bijdragen op basis van de expertise die binnen ons gezagsbereik ter zake is opgebouwd.

2.4. Het landelijk bureau OM

Met de leiding van het landelijk bureau OM is inmiddels mr. H.A. Holthuis, tot voor kort hoofdofficier van justitie te Zwolle, belast. Het landelijk bureau OM is primair belast met de gezagsuitoefening over het landelijk rechercheteam (LRT) en de strafvordelijke afdoening van de door het LRT gegenereerde zaken. Hierbij hoort het bijdragen aan de ontwikkeling en de integrale inzet van expertise op financieel-economisch gebied en het financieel rechercheren. Het bureau is derhalve in de eerste plaats een executieve eenheid. Daartoe is een geleidelijke maar spoedige transformatie van bureau naar zelfstandige parketorganisatie voorzien.

Het bureau zal zich in de aanvangfase (waarin nog geen sprake is van een voldragen parketorganisatie en de formatie nog gering van omvang zal zijn) in het bijzonder toeleggen op een aantal beleidstaken, mede ter ondersteuning en facilitering van de procureur-generaal/portefeuillehouder. Het betreft een aantal taken in het kader van de informatievoorziening over georganiseerde misdaad (permanent landelijk criminaliteitsbeeld), de voorbereiding van de prioriteitsstelling inzake operationele onderzoeken van de kernteams en het LRT, de afstemming met andere autoriteiten inzake operationele aangelegenheden, de ondersteuning van de Centrale toetsingscommissie voor bijzondere opsporingsmethoden, de standaardisering van het criminele inlichtingenwerk, de verdere ontwikkeling van het strafrechtelijk vooruitlopend onderzoek (fenomeenonderzoek) en de deskundigheidsbevordering, alsmede het opvangen en doen uitvoeren van majeure buitenlandse rechtshulpverzoeken op het terrein van georganiseerde misdaad.

Met het oog op de positie van de toekomstige parketorganisatie, meer in het bijzonder de plaats binnen het OM, de relatie met andere onderdelen van het OM, alsmede het aanbrengen van strafzaken c.a. zal de nodige wetgeving worden voorbereid. Deze zal onderdeel vormen van de wetgeving die nodig is met het oog op de reorganisatie van het OM.

Het bureau zal in de aanvangsfase bestaan uit de hoofdofficier van justitie die met de leiding is belast, een aantal officieren van justitie (de landelijke officieren MOT, CTI en terreur, alsmede twee arrondissementsofficieren) en een aantal medewerkers voor (beleids)ondersteuning. Het bureau is als bijzondere dienst ondergebracht bij de gerechtelijke diensten in het arrondissement Rotterdam. De bemensing en verdere inrichting van het bureau is thans gaande. Het bureau zal voor de zomer operationeel zijn.

2.5. Het landelijk rechercheteam

De wervings- en selectieprocedure met het oog op de keuze van een teamleider van het LRT is onlangs afgesloten. Een deskundige teamleider is gevonden in de persoon van de heer W.M. van Gemert, thans hoofd van het Bureau Financiële Ondersteuning bij het regiopolitiekorps Amsterdam-Amstelland. De projectmatige voorbereiding van het LRT is aangevangen. In samenspraak met de teamleider zal daaraan spoedig verder gestalte worden gegeven. Dit omvat onder andere de werving van het personeel. De vorming van het LRT en het landelijk bureau OM worden uiteraard op elkaar afgestemd.

De beleidsverantwoordelijkheid voor het LRT ligt bij de eerste ondergetekende. De mede-verantwoordelijkheid van de tweede ondergetekende voor het beheer heeft gestalte gekregen in het plaatsen van het budget voor het LRT op de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en door het instellen van een opdrachtgeversoverleg LRT, bestaande uit de directeur-generaal Openbaar Orde en Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken, de directeur-generaal portefeuille Strafrechtelijke Rechtshandhaving van het ministerie van Justitie, de hoofdofficier van justitie belast met de leiding van het landelijk bureau OM en de korpschef van het Korps landelijke politiediensten. De samenwerking van beide ondergetekenden inzake het beheer van het LRT zal door ons nader formeel worden geregeld. Wij zullen uw Kamer daarover vervolgens inlichten.

2.6. Centrale toetsingscommissie voor bijzondere opsporingsmethoden

De door de eerste ondergetekende eerder aangekondigde Centrale OM-toetsingscommissie voor bijzondere opsporingsmethoden is op 1 januari 1995 door het College van Procureurs-Generaal ingesteld. De commissie buigt zich over de (voorwaardelijke) toepassing van opsporingsmethoden met een bijzonder karakter of opsporingsmethoden met een groot afbreukrisico ten aanzien van personen of zaken. Hieronder vallen bepaalde infiltratie-acties, bepaalde acties in de zin van het direct (met behulp van een technisch hulpmiddel) afluisteren van criminelen en «deals» met criminelen.

Mede gezien in het licht van de huidige parlementaire enquête dient terughoudendheid te worden betracht bij het gebruik van opsporingsmethoden met een bijzonder of een ingrijpend karakter. Opsporingsmethode waarvan het gebruik niet is geregeld in de wetgeving – mede omvattende de erkenning van de desbetreffende methode in op de wetgeving gebaseerde jurisprudentie – dienen in geen geval te worden gebruikt. De toetsingscommissie dient daarop toe te zien. Mede met het oog hierop hebben de procureurs-generaal op verzoek van de eerste ondergetekende in december een doorlichtingsoperatie van bijzondere methoden in lopende en afgesloten onderzoeken in gang gezet. Deze is inmiddels afgerond. De parlementaire enquêtecommissie is van de resultaten op de hoogste gesteld. Binnen het OM wordt momenteel vastgesteld welke zaken ter toetsing aan de Centrale Toetsingscommissie zullen worden voorgelegd. Voorts zal het College van Procureurs-Generaal het OM op de hoogte stellen van de door het College genomen beslissing dat thans niet aangemelde zaken, die toch daarvoor in aanmerking zouden moeten komen, niet (langer) meer vervolgd zullen worden.

Aan de commissie werden in het eerste kwartaal van 1995 ter registratie 50 zaken aangemeld. Deze kunnen als volgt worden gerubriceerd;

* inkijken in vuilniszakken.

* inzet peilzenders, bakens e.d. in het kader van observatie.

* gebruik (video-)camera's.

* kijkoperatie.

* voorkoop.

Uit dit overzicht blijkt dat meer opsporingsmethoden ter registratie worden aangeboden dan op grond van het instellingsbesluit van de commissie voorgeschreven is. In het eerste kwartaal van 1995 werden 28 zaken ter toetsing aan de commissie voorgelegd. Deze kunnen als volgt worden gerubriceerd:

* (projectmatige-)infiltratie-operaties.

* plaatsen van video-apparatuur.

* verrichten van bepaalde handelingen in een schuur (niet deel uitmakend van een woning) in de sfeer van het gadeslaan.

Uiteraard laat de eerste ondergetekende zich eveneens periodiek op de hoogte stellen van de algemene ontwikkelingen ter zake. Wanneer daartoe aanleiding bestaat zullen in overleg met de procureurs-generaal nadere maatregelen worden genomen.

Twee jaar na de instelling van de Centrale toetsingscommissie zal geëvalueerd worden in hoeverre voortzetting van de werkzaamheden van de commissie noodzakelijk of wenselijk is. Het is evident dat de uitkomsten van de parlementaire enquête indien deze daartoe nopen van invloed zullen zijn op de ontwikkelingen rond het onderwerp. Wij zullen ons daarop alsdan nader beraden in overleg met uw Kamer.

3. Veiligheidsproblematiek politie en rechterlijke macht

Om, ter uitvoering van het rapport van de werkgroep Van Capelle, een juiste inventarisatie te kunnen maken van alle aspecten betreffende de veiligheid van de rechterlijke macht is onder de verantwoordelijkheid van de eerste ondergetekende een project-/adviesteam geformeerd.

Dit team zal nader adviseren over vier terreinen: algemeen organisatorische maatregelen, personele maatregelen, fysieke maatregelen en informatietechnische beveiligingsmaatregelen. Daarbij zal prioriteit worden gelegd bij de arrondissementen waarbinnen de kernteams zijn ondergebracht, waarna de overige arrondissementen nog eens tegen het licht zullen worden gehouden. Ook zal het team adviseren bij de thans lopende nieuwbouwprojecten.

Uitgangspunt is het opstellen van een raamplan «Beveiliging Rechterlijke Organisatie» waarmee de basis zal worden gelegd voor een voor alle arrondissementsparketten geldende beveiligingsopzet. Dit raamplan betekent een aanvulling op de reeds in het kader van JR 120 genomen activiteiten in het kader van de algemene beveiliging van de gebouwen van de rechterlijke organisatie.

Naar aanleiding van de toezegging dekking te zoeken voor de met de uitvoering van de noodzakelijke maatregelen gemoeide kosten zal het team op korte termijn advies uitbrengen over de omvang daarvan.

Met betrekking tot een aantal primair nijpende situaties, waarover uw Kamer bij brief van 9 december 1994 is geïnformeerd (Kamerstukken II, vergaderjaar 1994-1995, 22 838, nr. 10) is reeds een aantal voorlopige maatregelen getroffen. Deze maatregelen behelzen zowel enige parketten als de woningen van leden van de rechterlijke macht. Deze maatregelen liggen zowel op het organisatorische als op het technische en fysieke vlak.

4. Overige maatregelen

4.1. Aanpak corruptie

Mede in de context van georganiseerde misdaad krijgt het onderwerp corruptie steeds nadrukkelijker aandacht. Wij achten dit een goede ontwikkeling, mede om de reden dat corrumperende activiteiten georganiseerde misdaad mogelijkheden bieden door te dringen in de legale samenleving. Deze problematiek raakt niet alleen de overheid maar de samenleving als geheel. Alle geledingen in de samenleving hebben er belang bij en dragen in zekere mate verantwoordelijkheid voor de aanpak van deze problematiek. Gekomen moet worden tot een integrale benadering daarvan. Wij zullen een dergelijke benadering ondersteunen, stimuleren en waar nodig intiëren. In dat kader zullen wij aandacht besteden aan aspecten als preventie, gedragscodes, nevenfuncties, vertrouwensfuncties, toezicht en controle, vertrouwenspersonen en -commissies, beveiligingsregimes, voorlichting, vorming en opleiding en organisatie.

Door het Nationaal Platform voor de Criminaliteitsbeheersing is eind 1994, voortvloeiend uit de activiteiten van de Stuurgroep beroepsmoraal en misdaadpreventie, een stichting opgericht met als doelstelling het bevorderen van misdaadpreventie door bedrijfsleven, vrije beroepen en overheid te stimuleren tot het elk voor zich en gezamenlijk treffen van maatregelen en voorzieningen om de gevolgen voor henzelf en de maatschappij en normvervaging, onethisch en crimineel handelen alsmede corruptie te beperken. Wij ondersteunen deze ontwikkeling en zullen mede aan de hand van de activiteiten het beleid op dit terrein nader vormgeven. Over de benadering van integriteit bij de politie is uw Kamer geïnformeerd bij brief van 17 maart 1995.

4.2. Bestuurlijk optreden

Over de omvang en dreiging van georganiseerde misdaad en de eventuele risico's daarvan voor de integriteit en het functioneren van het openbaar bestuur bestaat in bestuurlijk Nederland nog geen heldere voorstelling. Duidelijk is wel dat er criminele organisaties zijn die de legale bovenwereld nodig hebben. Hierdoor kan een vervlechting van «onder- en bovenwereld» ontstaan, waarin criminele organisaties afhankelijk worden van de voordelen die een samenspel met delen van het wettige bedrijfsleven biedt of van overheidshandelen. Er doen zich momenten voor waarop criminele organisaties trachten overheidshandelen te beïnvloeden of zich van medewerking van de overheid trachten te verzekeren. Vooral bij georganiseerde fraude is dit allerminst denkbeeldig.

Het antwoord van de overheid moet zich met name op deze momenten richten. Bij de bestuurlijke aanpak gaat het daarom vooral om weerbaarheid tegen ongewenste beïnvloeding en waakzaamheid voor mogelijkheden om onbedoelde neveneffecten van beleid of regelgeving ten faveure van criminele organisaties tegen te gaan. Het is een verbreding van de tot nu toe gehanteerde aanpak van georganiseerde misdaad, waarin de strafrechtelijke aanpak, gericht op opsporing en vervolging, onveranderd het ultimum remedium blijft vormen.

De bestuurlijke aanpak laat zich omschrijven als een stelsel van maatregelen dat erop is gericht het openbaar bestuur weerbaar te maken tegen en in staat te stellen tot effectief optreden inzake ongewenste beïnvloeding en tevens criminele organisaties uitsluit van het verkrijgen van medewerking van de overheid voor de uitoefening van hun «bedrijf», door toepassing van bestuurlijke bevoegdheden en instrumenten.

De invulling van de bestuurlijke aanpak van georganiseerde misdaad loopt langs drie lijnen, te weten:

Personeel: Het betreft hier met name de integriteit van overheidspersoneel en bestuurders.

Processen en procedures: Het gaat hier om het beoordelen en in stand houden van de kwaliteit van gehanteerde processen en procedures.

Partners: Hier staat de beoordeling van de integriteit van potentiële contractpartners van de overheid centraal.

Er is sprake van een samenhang en volgorde tussen deze drie lijnen. De basis wordt gevormd door de integriteit van personeel en bestuurders. Hun integriteit is het fundament van de bestuurlijke aanpak. Wanneer die integriteit niet (meer) kan worden gewaarborgd c.q. wordt verwaarloosd, is de overheidsorganisatie niet meer betrouwbaar en niet meer geloofwaardig. Maar integriteit alleen is niet voldoende. Integer personeel moet kunnen werken aan de hand van deugdelijke procedures en moet onder omstandigheden ook in staat zijn zich een oordeel te vormen over de integriteit van haar (contract)partner(s). Alleen wanneer op alle drie niveaus de nodige inspanningen worden gepleegd, zal met recht gesproken kunnen worden van een weerbare en dus betrouwbare overheid, die bovendien in staat is op te treden wanneer er zich desondanks ongewenste situaties voordoen.

De door het bestuur te leveren inspanning zal, gelet op het belang dat ermee is gemoeid, niet vrijblijvend kunnen zijn. De ontwikkeling en toepassing van methoden en technieken, gericht op vergroting van de waakzaamheid en weerbaarheid van de overheid, zal daarom ingebed moeten worden in het dagelijks functioneren.

Het vraagstuk van de informatievoorziening neemt in de discussie over bestuurlijke mogelijkheden een centrale plaats in. Het gaat hier om een complex probleem dat in brede kring wordt ervaren, al kan tegelijkertijd worden vastgesteld dat er op zeer uiteenlopende wijze mee wordt omgegaan. De complexiteit van het probleem ligt, behalve in de verstrekking van justitiële informatie, vooral ook in de vraag wat het bestuur er vervolgens mee kan. De toetsingskaders in de bestuursrechtelijke regelgeving bieden het bestuur over het algemeen geen ruimte het voorhanden zijn van criminele antecedenten in de besluitvorming mee te laten wegen. Aanpassing daarvan is gewenst teneinde het bestuur van het noodzakelijke instrumentarium te voorzien.

5. Slot

Het optreden tegen georganiseerde misdaad gaat, evenwichtig en zorgvuldig, voort. Met het vorenstaande (en de bijlage) is een overzicht gegeven van gevormd beleid en de uitvoering daarvan. Wij hebben tal van ontwikkelingen en resultaten uiteengezet. Resumerend menen wij dat de ontwikkelingen sinds 1992 aanzienlijk hebben bijgedragen aan de bewustwording van de problematiek (de problematiek is «op de agenda» van allen die in meerdere of mindere mate verantwoordelijkheid dragen voor de aanpak daarvan gekomen). Preventieve en bestuurlijke maatregelen zijn in gang gezet. De gelede opbouw van de opsporing vanaf de basis heeft extra impulsen gekregen door de komst van de kernteams. Een beter zicht dient te worden verkregen op de resultaten van deze teams en nader zal moeten blijken of successen structureel van aard zijn.

Degenen die verantwoordelijk zijn voor de opsporing en de vervolging hebben ontwikkelingen in gang gezet op het gebied van vernieuwing. Ofschoon vernieuwing zinvol en noodzakelijk is, moet bezien worden of de opsporingspraktijk met deze vernieuwingen realistisch en zorgvuldig is toegerust tegen de achtergrond van de beginselen van rechtsstatelijkheid. Het OM dient hierin niet alleen de vinger aan de pols te houden maar ook te sturen. Het landelijk bureau OM en de Centrale toetsingscommissie voor bijzondere opsporingsmethoden vervullen ter zake een belangrijke rol. De parlementaire enquête zal, naar wij verwachten, een beter zicht geven op wat wenselijk en mogelijk is op dit gebied. Het landelijk rechercheteam vormt de logische voleinding van het proces van gelede opbouw van de opsporing. Met name zal de aandacht deze kabinetsperiode uitgaan naar het in kaart brengen en afbreken van criminele vermogens en geldstromen, mede met behulp van (andere) deskundigen, diensten en instanties.

Voorts dient het landelijk rechercheteam mee te helpen aan de internationale aanpak van georganiseerde misdaad voor zover Nederland die aanpak reëel acht en daarin een betekenisvolle rol kan spelen.

Ofschoon georganiseerde misdaad – en derhalve ook de inspanningen in het kader van het optreden daartegen – altijd in zekere mate spraakmakend zal zijn en blijven, verwachten wij in de aard van de maatregelen die wij hebben getroffen en nog zullen treffen een vorm te hebben gevonden die het optreden evenwichtig en realistisch, in balans met de aard van de problematiek, doet zijn. Wij verwachten dat de resultaten van de thans lopende parlementaire enquête daaraan zullen bijdragen.

Met het oog op de zwaarte van de problematiek en de daarmee verband houdende noodzaak van coördinatie vanuit de centrale overheid is destijds een projectstructuur, ondergebracht bij het Ministerie van Justitie, in het leven geroepen. De meeste relevante onderdelen van het regeringsbeleid en de uitvoering daarvan op het terrein van het optreden tegen georganiseerde misdaad zijn in het kader van deze structuur gecoördineerd en in samenhang met elkaar gebracht. Bestaande voorzieningen voor het centraal gecoördineerde optreden zijn verbeterd en nieuwe voorzieningen zijn getroffen. Wij wijzen in dit verband op de verankering van de centrale leiding van het OM – het College van Procureurs-Generaal onder voorzitterschap van mr. A.W.H. Doctors van Leeuwen – en het portefeuillehouderschap georganiseerde misdaad daarbinnen. Wij wijzen voorts op het landelijk bureau OM onder leiding van hoofdofficier van justitie mr. H.A. Holthuis. Hierdoor zal het onder meer mogelijk zijn van de landelijke aanpak – waarbinnen lokale, regionale, interregionale en landelijke inspanningen beter op elkaar zullen kunnen aansluiten – en de internationale samenwerking beter van de grond te krijgen. Gelet hierop en in verband met de ontwikkelingen in het kader van de reorganisatie van het OM en van het departement van Justitie, waarbij de relevante taken en verantwoordelijkheden zijn of op korte termijn zullen worden ondergebracht bij de daarvoor meest geëigende onderdelen van het OM en het departement, achten wij een projectmatige aanpak vanuit de centrale overheid strikt genomen niet langer noodzakelijk. De inspanningen door en vanuit de centrale overheid zullen dan ook binnen de reguliere kaders worden gebracht. Daarmee zal de projectstructuur binnenkort worden beëindigd. Dit laat uiteraard onze verantwoordelijkheid, waarop wij ten volle aanspreekbaar zijn door uw Kamer, onverlet.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

BIJLAGE

BIJLAGE BIJ BRIEF D.D. 16 MEI 1995 KENMERK 493002/595/PS2 EA 95/N 1411; OVERZICHT VOORTGANG DEELONDERWERPEN

1. Preventie en bestuurlijk optreden

1.1. Activiteiten in het kader van het bestuurlijk optreden

De eerste lijn: Personeel

Gesprekken met organisaties van beroepsgroepen in de openbare sector.

Deze gesprekken hebben geresulteerd in een reeks werkconferenties onder de titel «Open Besturen» waarin onder andere het onderwerp integriteit is besproken met burgemeesters en ook is ingegaan op de wijze waarop zij het onderwerp binnen hun organisaties bespreekbaar kunnen maken.

Training voor burgemeesters

De eerste pilot-trainingen «Besturen in een glazen huis» gaven aanleiding deze activiteit voort zetten. Voor 1995 zijn 20 werkconferenties georganiseerd, elk voor ca. 15 burgemeesters.

Actieplan preventief personeelsbeleid

Door het Ministerie van Binnenlandse Zaken is een stappenplan gepresenteerd gericht op de ontwikkeling van een preventief beleid ter voorkoming van aantasting van de integriteit. In het stappenplan wordt onder andere ingegaan op de gedragsregels voor ambtenaren. Het stappenplan is gericht op en recent verspreid binnen de rijksdienst en gaat vergezeld van een overzicht van rechtspositionele mogelijkheden. Uw Kamer is hierover separaat geïnformeerd bij brief van 13 januari 1995.

– Informatieverschaffing aan lagere overheden

Begin 1994 is door de Binnenlandse Veiligheidsdienst onder andere de nota «Ethiek en integriteit van het openbaar bestuur» opgesteld. Deze is meermalen gepresenteerd in vakbladen en op symposia, waaraan door lokale bestuurders werd deelgenomen.

– Politie en integriteit

Met de politiekorpsen zijn afspraken gemaakt over een meer structurele aanpak van het thema integriteit bij de politie. De Kamer is hierover separaat geïnformeerd bij brief van 17 maart 1995.

– Meldpunt inbreuken op de integriteit

Het «meldpunt» bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst functioneert als onderdeel van het reguliere takenpakket van de Dienst. Bij dit punt kan iedere burger meldingen kwijt over (vermeende) integriteitsaantastingen door de overheidsfunctionarissen. Na een melding stelt de BVD een vooronderzoek in om de melding te verifiëren en de aard en omvang van de aantasting te kunnen beoordelen. Afhankelijk van de uitkomst handelt de BVD de zaak af of leidt deze door naar de daartoe bevoegde instantie. Indien de Binnenlandse Veiligheidsdienst in haar reguliere optreden stuit op strafbare feiten aangaande integriteitsaantastingen, dan wordt hierover contact met het OM opgenomen.

De tweede lijn: Processen en procedures

Leidraad Bewust Besturen

Onder de noemer «Bewust besturen» is een methodiek ontwikkeld waarmee de kwaliteit van de gemeentelijke organisatie onderzocht kan worden. De aandacht richt zich op de gevoeligheid voor oneigenlijke beïnvloeding van zowel de beleidsontwikkeling als de besluitvorming en -uitvoering met betrekking tot gemeentelijke taken. Kan de organisatie op het moment dat derden op oneigenlijke gronden diensten, subsidies, vergunningen en dergelijke trachten te krijgen, dát tijdig herkennen en daartegen actie ondernemen?

De hier ontwikkelde methodiek, die in nauw overleg en samenwerking met enkele gemeenten en een provincie is opgezet, zal de vorm van een leidraad in juni 1995 verspreid kunnen worden.

Onderzoek kwetsbare plaatsen in de rijksdienst

Dit BVD-onderzoek beoogt inzicht te geven in het «verhandelbaar voordeel» bij ambtelijke functies, teneinde een voorstel te doen om de weerbaarheid van organisaties te verhogen. Als onderdeel van deze onderzoeken zullen na de inventarisatie van de kwetsbare plaatsen waar nodig en in nauwe samenspraak met het Ministerie van Binnenlandse Zaken nieuwe criteria vastgesteld worden voor vertrouwensfuncties. Een (nieuwe) vertrouwensfunctie zal pas worden aangewezen wanneer andere waarborgen voor het handhaven van de integriteit ontoereikend worden geacht. De ervaringen met deze onderzoeken worden gebruikt voor de samenstelling van een compendium, dat de departementen een handreiking biedt om een zelfonderzoek in te stellen naar (potentiële) kwetsbare sectoren.

Regeling nevenwerkzaamheden rijksambtenaren

Door het Ministerie van Binnenlandse Zaken is aan de departementen een circulaire gestuurd waarin het belang benadrukt wordt rijksambtenaren goed voor te lichten over de vraag welke nevenfuncties wel en niet toelaatbaar zijn. Bovendien is een wijziging van de Ambtenarenwet in het vooruitzicht gesteld, waarin een verplichte melding en registratie van nevenfuncties alsmede een geclausuleerd verbod op nevenfuncties wordt opgenomen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 13 januari 1995.

De regeling wordt thans besproken in het Georganiseerd Overleg.

Nevenfuncties politie

De korpsbeheerders hebben d.d. 17 maart 1995 een circulaire ontvangen waarin hen een aantal criteria is aangereikt om te beoordelen welke nevenfuncties wel of niet toelaatbaar zijn.

Gesprekken met politieke partijen

De minister van Binnenlandse Zaken voert gesprekken met politieke partijen over de activiteiten, die zij kunnen ontplooien om gestalte te geven aan hun bijzondere verantwoordelijkheid bij de bescherming van de integriteit van de openbare sector. Uw Kamer is hierover bij brief van 11 april jl. geïnformeerd.

De derde lijn: Partners

Gewapend bestuursrecht

In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is onderzoek verricht naar de mogelijkheid om misdadige activiteiten te bestrijden met behulp van regelgeving op het gebied van de bouwvergunning, de milieuvergunning en de aanbesteding. In het onderzoek is ook uitgebreid stilgestaan bij de vraag over welke informatie het bestuur moet beschikken om te kunnen beoordelen of hun potentiële contractpartner «deugt». De conclusie van het onderzoek luidt kort samengevat, dat er aanleiding is om het toetsingskader van de beoordeelde regelgeving aan te passen en dat het aanbeveling verdient te zoeken naar een manier om potentiële contractpartners «door te lichten». De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport «Gewapend bestuursrecht» van mr. J. Struiksma met medewerking van prof. mr. drs. F.C.M.A. Michiels, hoogleraar staats- en bestuursrecht.

Dit rapport is verspreid onder een groot aantal betrokkenen uit de wereld van het lokaal bestuur, politie, OM en binnen de rijksoverheid.

Recentelijk is rond het rapport een drietal expertmeetings georganiseerd voor vertegenwoordigers uit de sector Rijk, voor het lokale bestuursniveau en voor de sector OM/politie. Van diverse kanten wordt – overwegend positief – op verzoek gereageerd, maar ook is duidelijk geworden dat het besef, dat overheidsorganen het zich niet meer kunnen veroorloven niet optimaal weerbaar en alert te zijn, nog onvoldoende gemeengoed is. Verder blijkt het inzicht in de reeds bestaande mogelijkheden voor informatieverschaffing aan het bestuur voor verbetering vatbaar.

In het verlengde hiervan doet zich de vraag voor waar en door wie de voor de bestuurlijke besluitvorming noodzakelijke informatie het best verzameld en verwerkt kan worden. Gedacht wordt aan de instelling van een bestuurlijke informatiedienst, die het bestuur kan ondersteunen in de beoordeling van de integriteit van haar «partner». Overigens zij uitdrukkelijk vermeld dat het denkproces hierover nog niet is afgerond.

Een en ander leidt tot de volgende vervolgstappen:

a. in kaart brengen van bestaande mogelijkheden tot informatieverstrekking aan het bestuur en de mogelijkheden voor het bestuur op basis daarvan vergunningen en diensten te weigeren;

b. nader onderzoek naar de instelling van een bestuurlijke informatiedienst;

c. voorbereiden van voorstellen voor aanpassing van regelgeving;

d. stimuleren van de bewustwording van het bestuur;

e. inbedden van de bestuurlijke aanpak in het reguliere functioneren.

Het ligt in de bedoeling voor het einde van het jaar de onderdelen a en d te hebben afgerond en ten aanzien van de onderdelen b, c en e concrete voorstellen te kunnen voorleggen.

1.2. Stuurgroep Beroepsmoraal en Misdaadpreventie

De Stuurgroep Beroepsmoraal en Misdaadpreventie is ingesteld door het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC). In de stuurgroep hebben de overheid, het bedrijfsleven en de vrije beroepen belangrijke aanzetten gegeven voor de weerbaarheid tegen criminaliteit en corruptie. Zo is er ter zake een omvangrijke bewustwordingscampagne gestart en een handreiking voor het opstellen van ethische gedragscodes ontwikkeld. Voorts is wetenschappelijk onderzoek naar de resultaten van de campagne en de handreiking vrijwel afgerond. Eind vorig jaar heeft de stuurgroep haar eindrapport uitgebracht aan het NPC.

De belangrijkste aanbeveling daaruit – voortzetting op permanente basis van het werk van de inmiddels ontbonden stuurgroep door een stichting – is per 1 mei 1995 geëffectueerd.

1.3. Adviesgroep georganiseerde criminaliteit

De destijds ingestelde Adviesgroep georganiseerde criminaliteit is in de eerste plaats een platform waarin op persoonlijke titel enige van de hoogste vertegenwoordigers van de rijksoverheid, het openbaar bestuur, het OM, de politie, het bedrijfsleven en de wetenschap zo optimaal mogelijk informatie uitwisselen, tot ideeënvorming komen en afstemmen op daartoe geëigende terreinen (denktank-functie). Het werk van de adviesgroep wordt voorbereid door een kleine voorbereidingsgroep waarin een aantal deskundige op hoog niveau op persoonlijke titel zitting heeft. De inzichten en adviezen van de adviesgroep vinden hun vertaling in het centrale overheidsbeleid, veelal door de verdere uitwerking daarvan toe te vertrouwen aan andere gremia, projecten en organisaties in samenhang met de aldaar in gang gezette beleidsontwikkeling. Zo hebben de inzichten bijgedragen aan de activiteiten van de Stuurgroep beroepsmoraal en misdaadpreventie. Voorts hebben zij bijgedragen aan de beleidsontwikkeling op het gebied van het toezicht op rechtspersonen en op preventief gebied. De komende tijd zal de adviesgroep zich aan de hand van gegevens uit concrete, afgeronde strafrechtelijke onderzoeken in het bijzonder gaan richten op de verdere ideeënvorming op het terrein van de vormgeving van de informatie-verstrekking door politie en justitie aan het openbaar bestuur en het bedrijfsleven en de macro-economische betekenis van georganiseerde misdaad. De resultaten van relevant wetenschappelijk onderzoek zullen daarbij worden betrokken.

2. Deskundigheidsbevordering politie en rechterlijke macht

De door het Coördinerend Beleidsoverleg ingestelde werkgroep onder leiding van mr. R.A.M. Behling, advocaat-generaal te Amsterdam, heeft aanbevelingen gedaan inzake de deskundigheidsbevordering, in de context van het optreden tegen georganiseerde misdaad, van de doelgroepen OM en politiemanagement, andere politiefunctionarissen (rechercheurs e.d.) en zittende magistratuur. De opleidingen op basis van deze aanbevelingen zijn door de samenwerking van de relevante onderwijsinstellingen, waaronder de Rechercheschool en de Stichting Studiecentrum Rechtspleging, thans in een vergevorderd stadium van voorbereiding, zodat met (een deel van de) cursussen nog dit jaar een aanvang zal kunnen worden gemaakt. Met de opleidingen, die de eerstkomende periode geconcentreerd zullen zijn rond de kernteams en het landelijk rechercheteam (officieren van justitie, teamleiders en overige functionarissen in de kernteams, rechter-commissariaat), zal dit jaar een aanvang kunnen worden gemaakt.

In nauwe samenwerking met het Nederlands Instituut voor Bank- en Effectenbedrijf is een opleiding ten behoeve van de genoemde doelgroepen opgezet op financieel-economisch en bancair gebied. De eerste pilotcursussen zijn met succes afgerond. Dit jaar volgen de eerste reguliere cursussen.

Het proces van deskundigheidsbevordering wordt begeleid door een stuurgroep van deskundigen en andere betrokkenen, ingesteld door het Coördinerend Beleidsoverleg. De stuurgroep bewaakt de planning en de kwaliteit, alsmede de samenhang en interferentie met andere opleidingen voor de politie en de rechterlijke macht. De stuurgroep heeft voorts tot taak voorstellen te doen inzake het actualiseren van relevante deskundigheid en het verbreiden daarvan, bij voorbeeld door het aantal doelgroepen uit te breiden met onderdelen van de rechterlijke macht en de politie die niet zijn geconcentreerd rond de kernteams en het landelijk rechercheteam. Het accent ligt de komende tijd evenwel op de deskundigheidsbevordering met het oog op de kwaliteit van opsporing, vervolging en berechting van verdachten in de zaken waarop de kernteams en het landelijk rechercheteam zich concentreren.

3. Versterking rechterlijke macht

Het OM en de zittende magistratuur zijn de afgelopen jaren versterkt met het oog op de taken, voortvloeiende uit het optreden tegen georganiseerde misdaad. In concreto heeft dit uitbreiding met een aantal officieren van justitie betekend bij de parketten in de arrondissementen waarbinnen de kernteams zijn ondergebracht. Bij de rechtbanken binnen die arrondissementen zijn extra rechtersfuncties gerealiseerd. Met name de functie van het rechter-commissariaat is bij de rechtbanken versterkt.

De zaken die zullen worden gegenereerd door het landelijk rechercheteam zullen opnieuw een versterking van de rechterlijke macht noodzakelijk maken. Deze versterking zal met name worden gerealiseerd bij het landelijk bureau OM en bij de rechtbanken waarbij de door het landelijk rechercheteam gegeneerde zaken zullen worden aangebracht. De kosten van deze versterking zullen worden bestreden uit het budget dat beschikbaar is voor de keteneffecten van het landelijk rechercheteam.

4. Fenomeenonderzoek/vooruitlopend strafrechtelijk onderzoek

Fenomeenonderzoek is het pro-actieve onderzoek naar trends en ontwikkelingen in de georganiseerde misdaad met de bedoeling daarop preventief-anticiperend, maar uiteindelijk ook operationeel adequaat te kunnen reageren. Het gaat hierbij met name om het verbinden van al dan niet voorlopige conclusies aan (de samenhang tussen) gegevens ontleend aan open bronnen (zoals de berichtgeving in de (internationale) media en de openbare registers), geld- en goederenstromen, zaakdossiers e.d. Nader onderwerp van zorg is de operationalisering van ter zake getrokken conclusies; de overgang van voor-strafvordelijk naar strafvordelijk onderzoek. Op basis van behoedzaam onderzoeken zal uiteindelijk een buitengewoon zorgvuldig kader dienen te worden geschapen. Dit betekent in concreto de regie daarvan door het OM en het rechterlijke toezicht daarop. Met het oog op de vorming van beleid en regelgeving loopt thans in samenwerking van het ministerie van Justitie met het OM (het Coördinerend Beleidsoverleg) een project «vooruitlopend strafrechtelijk onderzoek». In het kader van dit project worden in het verband van enige kernteams pilotstudies uitgevoerd, waarvan de resultaten nader richting moeten gaan geven aan het beleid en de regelgeving. Ter zake worden eveneens richtinggevende conclusies uit de parlementaire enquête naar de opsporingsmethoden verwacht. De Kamer zal op de hoogte worden gebracht van de vorderingen die daaromtrent worden gemaakt.

5. Ontneming van wederrechtelijk verkregen vermogen

5.1. Rechterlijke organisatie en plukze

Een aantal elementen in de plukze-wetgeving is nieuw voor de strafrechtelijke rechtspleging. Voor de begeleiding van de implementatie van de wetsvoorstellen is een projectstructuur gehanteerd. De projectgroep heeft tot 1 juli 1994 gefunctioneerd. De rol van de projectgroep was vooral een faciliterende en een stimulerende ten behoeve van de veldorganisaties. De verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke implementatie van de ontnemingswetgeving en de daarmee gepaard gaande veranderingen berustte bij de veldorganisties zelf. Eind 1993 werd geconstateerd dat de omvang van het aantal ontnemingszaken achterbleef bij de verwachting ten tijde van de invoering van de wetgeving. Bovendien werd een aantal praktijkproblemen gesignaleerd. In het bijzonder de toepassing van het middel van het conservatoire beslag en de daaraan verbonden noodzaak tot beheer van het inbeslaggenomen goed bleken in de praktijk tot complicaties te leiden. Op basis van de ervaringen tot eind 1993 heeft de Vergadering van Procureurs-Generaal begin 1994 besloten tot een verdere intensivering van het plukze-instrumentarium. Uitgangspunt was dat binnen de arrondissementen gekomen moest worden tot een bedrijfsmatige, gestructureerde aanpak van ontnemingszaken. Om dit te bereiken is een «stappenplan stimulering plukze» opgesteld en is het Centraal Advies- en Beheersbureau Beslag (CABB) opgericht. Per arrondissement is een «plukze»-officier van justitie aangewezen en is een «plukze»-plan opgesteld.

Naast de ressortelijke overlegstructuren is er een landelijk plukze-overleg (LPO) onder leiding van de PG-portefeuillehouder plukze. Op basis van de voorstellen van het LPO stelt de overlegvergadering OM-ministerie van Justitie het landelijk plukze-beleid van het OM vast. Het CABB heeft een helpdesk ten behoeve van de gehele strafrechtsketen (politie, OM en zittende magistratuur) en geeft ondersteuning in de praktijk (advies en netwerkfaciliteiten). In afwachting van het beschikbaar komen van een geautomatiseerde bevragingsmogelijkheid van de COMPAS-administratiesysteem bij de arrondissementsparketten, is het CABB belast met het inventariseren van de aantallen ingestelde ontnemingsvorderingen en de daarmee samenhangende opbrengsten.

5.2. Politie en plukze

Iedere politieregio kan beschikken over de ondersteuning van een Bureau Financiële Ondersteuning (BFO). Omdat er binnen het politieveld niet voldoende financiële deskundigheid voorhanden was, zijn vanuit de Belastingdienst/FIOD financieel deskundigen gedetacheerd bij de BFO's. Daartoe is een raamconvenant gesloten tussen de staatssecretaris van Financiën en de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken. Dit convenant loopt tot 1 januari 1996. De detachering van financieel deskundigen voor langere termijn maakt het mogelijk dat de BFO's langdurig beschikken over hoogwaardige kennis op financieel en fiscaal terrein die kan worden ingezet voor de criminaliteitsbestrijding. De uitwisseling van kennis en ervaring tussen politie-ambtenaren en medewerkers van de FIOD/Belastingdienst is een bijkomend voordeel. Inmiddels is de staatssecretaris van Financiën verzocht het convenant te verlengen. De Staatssecretaris heeft dit verzoek nog in beraad.

Omdat de plukze-opbrengsten in 1994, evenals in 1992 en 1993, zijn achtergebleven bij de ramingen, heeft de ministerraad op 14 juli 1994 besloten dat de Stuurgroep en de Ministeriële commissie fraudebestrijding moeten worden betrokken bij het bewaken van de voortgang van het beleid inzake plukze-activiteiten. De betrokken departementen hebben besloten tot het oprichten van een Coördinatie Commissie Plukze (CCP), welke organisatorisch is opgehangen aan de Coördinatie Commissie Fraudebestrijding (CCF). Om de voortgang van de implementatie van plukze te bewaken zal de CCP zich bezig houden met de interdepartementale afstemming van het plukze-beleid, het signaleren van knelpunten en adviseren ten aanzien van mogelijke oplossingsrichtingen. De CCP wordt voorgezeten door mr. D.W. Steenhuis, procureur-generaal te Leeuwarden, OM-portefeuillehouder plukze.

In de Memorie van Toelichting bij wetsvoorstel 21 504 is aangegeven dat de nieuwe wetgeving over een periode van vijf jaren na inwerkingtreding zal worden geëvalueerd. Het doel van dit onderzoek is in de eerste plaats te achterhalen of de plukze-wetgeving volgens verwachting op arrondissementsniveau wordt geïmplementeerd. Daarnaast dient te worden vastgesteld of de nieuwe wetgeving beantwoordt aan de doelstellingen en verwachtingen zoals die zijn verwoord in de Memorie van Toelichting. Het evaluatieonderzoek geschiedt in drie fasen. Fase 1 (interimrapport begin 1994) betrof een nulmeting. Om te kunnen nagaan welke veranderingen de invoering van de plukze-wetgeving op langere termijn heeft voor de organisatie en werkwijze van het OM, de zittende magistratuur, de politie en de bijzondere opsporingsdiensten, is de stand van zaken anno 1993 opgemaakt. Fase 2 wordt eind 1995 afgerond en zal een tussenstand opleveren. Fase 3 zal medio 1998 worden afgesloten.

5.3. Melding ongebruikelijke transacties

Met ingang van 1 januari jl. zijn creditcard- en casinotransacties onder de werking van de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet MOT) gebracht. Voor de transacties gelden afzonderlijke indicatorenlijsten welke in samenwerking met de betrokken bedrijfstakken zijn opgesteld door de Nederlandsche Bank. Inmiddels zijn alle wisselkantoren in de gelegenheid gesteld een aanvraag in te dienen voor inschrijving van dit register. Daarbij zullen de antecedenten van betrokkenen worden getoetst. Naar verwachting zal de gehele procedure van inschrijving, toetsing en beslissing medio dit jaar kunnen worden afgerond. De Economische Controledienst is belast met het toezicht op de naleving van de registratieverplichting en met de opsporing van strafbare feiten ter zake.

5.4. Aanpak milieucriminaliteit

Verwezen wordt naar de periodieke rapportage aan het regelmatige overleg met (commissies van) de Kamer over dit onderwerp, dat raakvlakken heeft met het optreden tegen georganiseerde misdaad.

5.5. Aanpak diefstal motorvoertuigen

De criminaliteit rond motorvoertuigen neemt toe. De open grenzen, het relatieve gemak waarmee motorvoertuigen kunnen worden gestolen, de winsten die ermee worden behaald en de geringe pakkans stimuleren deze vorm van misdaad. Er zijn aanwijzingen dat een belangrijk deel van deze criminaliteit georganiseerd wordt gepleegd.

Door het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing is de Stuurgroep Autocriminaliteit in het leven geroepen. De stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de politie, het OM, de verzekeraars, de autobranche, de ANWB en het ministerie van Justitie. De stuurgroep heeft voorstellen gedaan om de informatievoorziening rond gestolen motorvoertuigen te verbeteren. Een goede registratie en een snelle en betrouwbare gegevensuitwisseling is een eerste vereiste voor een doeltreffende bestrijding van autodiefstallen. Nu verloopt de registratie vrij traag. Bovendien verdwijnen de gegevens over autodiefstallen in een woud van databestanden die onderling slecht met elkaar communiceren. In de opzet van de stuurgroep wordt het mogelijk om de tijd tussen de diefstal en het doorgeven van het signalement te reduceren tot enkele minuten. Het Kentekenregister bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer zal het centrale registratiepunt worden.

De stuurgroep streeft ernaar de implementatie van de plannen volgend jaar afgerond te hebben. Voorts zal de stuurgroep de totstandkoming van Europese beveiligingseisen voor auto's bevorderen en zich buigen over de toepassing van plaatsbepalings-, identificatie- en andere opsporingssystemen. Hiertoe is de Werkgroep techniek ingesteld.

Binnen het regiokorps Limburg-Zuid loopt sinds 1992 het project autodiefstal. Onderdeel van dit project vormt het Regionale Autoteam, dat zich toelegt op de bestrijding van de georganiseerde diefstal van personenauto's. In de afgelopen twee jaar is het project erin geslaagd de spectaculaire stijging van het aantal autodiefstallen in deze regio om te buigen en zeven criminele groeperingen, die actief in de criminele autobranche waren, geheel te ontmantelen. Inmiddels zijn in meerdere politieregio's soortgelijke autodiefstalprojecten van start gegaan.

6. Enige bijzondere onderwerpen op het gebied van preventie en opsporing

6.1. Toezicht op rechtspersonen

Het toezicht op rechtspersonen is met behulp van het geautomatiseerde landelijke gegevensbestand Vennoot, in samenwerking met het OM, de BFO's bij de politie, het Meldpunt ongebruikelijke transacties, de Belastingdienst (FIOD en douane daaronder begrepen), de Economische Controledienst, de divisie Centrale Recherche Informatie van het Korps landelijke politiediensten, de politiekorpsen en de kernteams drastisch verbeterd.

Ter verbetering van het ontsluiten van de gegevens over rechtspersonen wordt thans gewerkt aan de nieuwbouw van het systeem Vennoot. Naar verwachting zal de eerste fase daarvan eind dit jaar kunnen worden afgerond.

Een vervolg op een succesvol samenwerkings(proef)project op het gebied van fraudepreventie wordt voorbereid. Het gaat hier om het project «Rijnmond».

In samenwerking met de divisie Centrale Recherche Informatie van het Korps landelijke politiediensten zal een verkennend onderzoek worden uitgevoerd naar de aard, de wijze en de omvang van misbruik van stichtingen door criminelen. Het wettelijk gebruik en de uitwisseling van gegevens daarbij vormt op dit moment onderwerp van nadere studie.

6.2. Informatieverstrekking aan derden

Voor de weerbaarheid tegen georganiseerde misdaad is samenwerking van de centrale overheid, het openbaar bestuur, maatschappelijke organisaties en instituties noodzakelijk. Dit kan mede de informatieverstrekking en -uitwisseling omvatten. Op dit gebied doet zich een aantal ontwikkelingen voor:

– De gedachtenvorming in de Adviesgroep georganiseerde criminaliteit, de vorderingen die worden gemaakt met het toezicht op rechtspersonen met behulp van het systeem Vennoot.

– De conclusies in het rapport «Gewapend bestuursrecht» dat het resultaat vormt van een onderzoek naar regelgeving die georganiseerde misdaad «ruimte» biedt, respectievelijk het bestuur verhindert om bij wetenschap van handelen van georganiseerde misdaad actief op te treden. Dit onderzoek is uitgevoerd door de Vakgroep Constitutioneel en Bestuursrecht van de Juridische Faculteit van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Het rapport is vervaardigd door mr J. Struiksma, met medewerking van prof. mr drs. F.C.M.A. Michiels, hoogleraar staats- en bestuursrecht.

– De diverse aspecten van het criminele inlichtingenwerk. Voor de advisering op dit terrein in brede zin is een Raad van Advies voor de CID ingesteld (Stcrt 1995, 46). In deze Raad, waarvan het voorzitterschap bij het OM berust, hebben de vertegenwoordigers van onze departementen, de politiekorpsen, de Koninklijke Marechaussee, de bijzondere opsporingsdiensten, het openbaar bestuur, het OM en de Raad van Hoofdcommissarissen zitting.

– De inzichten op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek.

Het is gebleken dat criminele samenwerkingsverbanden van enige omvang frequent gebruik maken van rechtspersonen. Ook met het oog op de preventieve aanpak van vormen van georganiseerde criminaliteit die zich in het bedrijfsleven manifesteren is aandacht voor de informatiepositie van de diensten en instellingen die zich met dit verschijnsel bezighouden van belang. Op dit punt is de laatste tijd een verheugende ontwikkeling te constateren. De samenwerking is sterk verbeterd. In dit klimaat wordt met een toenemend rendement gezamenlijk en multidisciplinair gewerkt aan uiteenlopende preventieprojecten, waarmee bijvoorbeeld met behulp van risicoprofielen en analyses van bepaalde fenomenen getracht wordt methoden te ontwikkelen om bepaalde ontwikkelingen te voorkomen of tegen te gaan.

Het uitwisselen van informatie kan derhalve in het belang zijn van het optreden tegen of het weren van georganiseerde misdaad en de samenwerking in het kader daarvan, echter niet ongeclausuleerd. Informatieverschaffing en -uitwisseling dienen in de eerste plaats met inachtneming van (wettelijke) zorgvuldigheidscriteria en daarom onder toezicht, plaats te vinden. Daarnaast dient het doelgericht te gebeuren. De rol van gezagsdrager van het OM omvat mede de sturing van en het toezicht op de zorgvuldige en doelmatige informatieverstrekking en -uitwisseling. Op basis van de diverse ontwikkelingen ter zake wordt integraal beleid ontwikkeld. Voor zover nodig zullen daarbij uiteraard de uitkomsten van de thans lopende parlementaire enquête in overleg met de Kamer worden betrokken.

6.3. Wetenschappelijk onderzoek

De coördinatie van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van georganiseerde misdaad, dat moet bijdragen aan de verdere beleidsvorming, is toevertrouwd aan een coördinatiecommissie bij het ministerie van Justitie.

In de commissie zijn onze departementen, het OM, de Binnenlandse Veiligheidsdienst, de divisie CRI van het Korps landelijke politiediensten vertegenwoordigd. De commissie bepaalt jaarlijks de onderzoeksplanning, trekt ter zake kundige onderzoekers daarvoor aan, beoordeelt onderzoeksplannen en voorziet in de begeleiding van geselecteerd onderzoek. Voorts begeleidt de commissie het opzetten van een documentatie bij de divisie CRI inzake wetenschappelijk onderzoek naar georganiseerde misdaad. De bevindingen van de commissie zullen worden betrokken bij het vraagstuk van de toegang tot en het gebruik van vertrouwelijke politie-informatie.

Lopend en voorgenomen wetenschappelijk onderzoek heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

1. Financiële instellingen en organisatiecriminaliteit (Erasmus Universiteit Rotterdam en Stichting Maatschappij en Politie).

2. Internationale smokkel van drugs bij het vervoer over de Nederlandse weg (Willem Pompe Instituut).

3. Ondergrondse organisaties in vergelijkend perspectief (Erasmus Universiteit Rotterdam).

4. Organisatie, structuren en ontwikkelingen in de malafide en bonafide dierenhandel (Rijksuniversiteit Leiden).

5. Turkse smokkel van drugs naar Nederland (Willem Pompe Instituut).

6. Haalbaarheidsstudie naar de macro-economische betekenis van georganiseerde misdaad (Nederlands Economisch Instituut).

7. Financiële instellingen en crimineel geld: tussen zelfregulering en overheidstoezicht (Erasmus Universiteit Rotterdam).

8. Grensoverschrijdende misdaadondernemingen in Nederland (WODC).

9. Zware milieucriminaliteit I (WODC en Beleidsonderzoek & Advies Groep BV).

10. Zware milieucriminaliteit II: Evaluatie grotere/multidsciplinaire milieu-onderzoeken (WODC en Beleidsonderzoek & Advies Groep BV).

11. Preventieve, criminele doorlichting van bedrijfstakken (KPMG en IPIT).

12. Witwassen, gedragscodes en de vrije beroepen (Onderzoeksinstituut nog niet bekend).

13. Milieucriminaliteit; risico's van alternatieve beleidsinstrumenten (WODC).

14. Evaluatie wet melding ongebruikelijke transacties (WODC, Erasmus Universiteit Rotterdam en NSCR Leiden).

15. Evaluatie «Plukze»-wetgeving (WODC).

Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum participeert in het in EG-verband opgerichte Europees Documentatie- en Onderzoeksnetwerk (EDON), dat zich toelegt op onderzoek naar grensoverschrijdende georganiseerde misdaad. In het kader daarvan loopt thans een onderzoek naar grensoverschrijdende BTW-fraude. Het WODC werkt voorts in samenwerking met de divisie CRI, de divisies zware georganiseerde criminaliteit van de regiokorpsen en de kernteams aan de totstandkoming van een handboek georganiseerde misdaad waarin systematisch significante ervaringen uit opsporingsonderzoeken worden beschreven (tactische en strategische middelen, sturing door het OM, berechting van leden van misdaadondernemingen).

6.4. Technologiebeleid

Zoals in de beleidsnota van 1992 is aangegeven, is binnen het ministerie van Justitie een adviseur technology assessment aangesteld. Voor de jaren 1994–1997 is door het ministerie van Justitie een strategisch technologie-beleidsprogramma opgesteld, dat voorziet in de noodzakelijke aandacht voor een aantal thema's op technologiebeleid, waaronder thema's die betrekking hebben op de opsporing van georganiseerde misdaad: handzame milieu-analyse apparatuur, herkenning van patronen inzake frauduleuze handelingen en verbanden tussen gegevens in (gecodeerde) databestanden en draadloze communicatie.

In samenhang met deze activiteiten is een Platform Technologie en Opsporing ingesteld. Dit platform, waarin deskundigen en bij het onderwerp betrokkenen van onze departementen, het Gerechtelijk Laboratorium, de Binnenlandse Veiligheidsdienst, de rechterlijke macht en de politie zijn vertegenwoordigd, signaleert en adviseert over (inter)nationale ontwikkelingen op het terrein van techniek en de in verband daarmee noodzakelijke maatregelen in het kader van de opsporing, waaronder de inzet van technische hulpmiddelen. Het Platform inventariseert in eerste instantie wat de stand van zaken is ten aanzien van de mogelijkheden van het gebruik van technologie ten behoeve van de opsporing. Op basis daarvan zal nader worden bezien in hoeverre aanvullende maatregelen dienen te worden genomen om een effectieve inzet van opsporingstechnologie te waarborgen. In deze zin dragen de aanbevelingen van het Platform bij aan het beleid en de juridische, operationele en technische uitvoering daarvan binnen de financiële kaders.

6.5. Telecommunicatie

Op dit moment worden structurele maatregelen getroffen om het aftappen van telecommunicatie in de toekomst te waarborgen. Nationaal valt daarbij met name te denken aan mobiele telecommunicatiesystemen. In internationaal verband is onlangs een pakket van aftapeisen vastgesteld waarmee bij het ontwerpen van nieuwe telecommunicatiesystemen rekening dient te worden gehouden. Indien dit geschiedt zal telecommunicatie van meet af aan aftapbaar zijn zonder dat extra kosten behoeven te worden gemaakt voor het alsnog inbouwen daarvan. Thans wordt bezien in hoeverre deze aftapeisen kunnen worden geïmplementeerd.

7. Wetgeving

Sedert het uitbrengen van het beleidsplan «De georganiseerde criminaliteit in Nederland: dreigingsbeeld en plan van aanpak» is de nodige wetgeving op het terrein van het optreden tegen georganiseerde misdaad gerealiseerd.

De parlementaire enquête naar de opsporingsmethoden zal naar verwachting aanleiding geven tot de nodige (aanscherping van) wet- en andere regelgeving op het terrein van opsporingsmethoden in het kader van het optreden tegen georganiseerde misdaad. Het daadwerkelijk indienen van wetsvoorstellen dient uiteraard te wachten op de resultaten van de enquête en de conclusies die daaraan door regering en parlement zullen worden verbonden. Het zou echter onverstandig zijn om pas met de voorbereiding van wet- en regelgeving te beginnen nadat de enquêtecommissie haar werk heeft gedaan. In nauw overleg met de commissie zal worden bezien welke voorbereidende werkzaamheden thans reeds ter hand kunnen worden genomen. Zonodig zal de Kamer daarbij worden betrokken.

Op het voorliggende terrein kunnen in het bijzonder twee trajecten worden onderscheiden: de wet- en regelgeving op het gebied van opsporingsmethoden en op het gebied van de opslag, de uitwisseling en de verstrekking van gegevens, waaronder de gegevensuitwisseling met het buitenland.

Ten aanzien van het eerstgenoemde traject wordt thans een inventarisatie gemaakt van de in de praktijk gebezigde bijzondere opsporingsmethoden. Tevens zal worden bezien welke van deze methoden, gelet op de eisen die de grondwet en de internationale verdragen ter zake stellen, van een wettelijke basis moeten worden voorzien. Daarbij dient in het bijzonder antwoord te worden gegeven op vragen als wie de ter zake bevoegde autoriteit is, in welke fase van het opsporingsonderzoek de betreffende methode kan worden ingezet en op welke wijze de controle daarop het beste vorm gegeven kan worden. De Katholieke Universiteit Nijmegen (prof. mr. P.J.P. Tak) verricht thans in opdracht van het ministerie van Justitie een rechtsvergelijkend onderzoek naar de in de ons omringende landen gehanteerde bijzondere opsporingsmethoden en de wijze van normering daarvan.

Ook ten aanzien van het tweede traject zullen voorbereidende activiteiten worden verricht.

Een aantal (voorgenomen) wetsvoorstellen zal, gelet op de huidige situatie, worden heroverwogen of getemporiseerd. Het betreft het wetsvoorstel regelen inzake de confiscatie van met criminaliteit in verband staand vermogen (23 704 Wet confiscatie crimineel vermogen; te heroverwegen), het voorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het opnemen van gesprekken met een technisch hulpmiddel (23 047; te temporiseren) en het voorgenomen wetsvoorstel inzake de regeling van de pro-actieve telefoontap (te temporiseren).

Ten aanzien van het wetsvoorstel inzake de herziening van het gerechtelijk vooronderzoek (23 251) is op 19 januari 1995 de nota naar aanleiding van het eindverslag uitgebracht.

Een wetsvoorstel inzake het getuigenbeschermingsprogramma zal worden voorbereid aan de hand van de binnenkort te verwachten rapportage van een door de eerste ondergetekende ingestelde voorbereidingswerkgroep (de werkgroep Craemer).

Overzicht van totstandgekomen wetgeving:

Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten ter verruiming van de mogelijkheden tot toepassing van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en andere vermogenssancties.

In werking getreden op 1 maart 1993.

Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de voortschrijdende toepassing van informatietechniek (Wet computercriminaliteit).

In werking getreden op 1 maart 1993.

Goedkeuring VN-verdrag tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

In werking getreden op 3 juli 1993.

Goedkeuring van het op 8 december 1990 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven.

In werking getreden op 26 maart 1993.

Wijziging van art. 51a Uitvoeringswet ter uitvoering van het VN-verdrag van 20 december 1988 tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

In werking getreden op 7 december 1993.

Wijziging van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen en het Wetboek van Strafvordering met het oog op de internationale samenwerking gericht op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

In werking getreden op 31 maart 1993.

Goedkeuring van de op 19 juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen met bijbehorende Slotakte, Protocol en Gemeenschappelijke Verklaring.

In werking getreden op 17 maart 1993.

Wijziging van de Vreemdelingenwet, het Wetboek van Strafvordering en de Uitvoeringswet met het oog op de uitvoering van de op 19 juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.

In werking getreden op 31 december 1993.

Wijziging van het Wetboek van Strafrecht inzake algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen.

In werking getreden op 1 april 1994.

Invoering van de mogelijkheid van ontbinding van rechtspersonen door de Kamer van Koophandel en Fabrieken, vervanging in een aantal artikelen van Boek 2 BW van beroep op de Kroon door beroep op het College van Beroep voor het bedrijfsleven, alsmede enige andere wijzigingen van Boek 2 BW.

In werking getreden op 1 september 1994.

Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten (getuigenbescherming).

In werking getreden op 1 februari 1994.

Wijziging van de Vreemdelingenwet en van het Wetboek van Strafvordering.

In werking getreden op 1 januari 1994.

Registratieverplichting wisselkantoren.

In werking getreden op 1 januari 1995.

Nieuwe bepalingen inzake identificatie van cliënten bij financiële dienstverlening (Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993).

In werking getreden op 1 februari 1994.

Wet ongebruikelijke transacties bij financiële dienstverlening (Wet melding ongebruikelijke transacties).

In werking getreden op 1 februari 1994.

Goedkeuring en uitvoering van de op 20 november 1992 te Washington tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika inzake wederzijdse samenwerking bij de opsporing, inbeslagneming en confiscatie van de opbrengsten van en hulpmiddelen voor misdrijven en de verdeling van geconfisqueerde voorwerpen.

In werking getreden op 8 april 1994.

8. Ontwikkelingen met betrekking tot het buitenland

8.1. Koninkrijksdelen en Suriname

De samenwerking op justitieel gebied met de Nederlandse Antillen en Aruba is in de verslagperiode onverkort voortgezet. Dat geldt zowel voor de ondersteuning bij de wetgevingsvoorbereiding als de overige sectoren van de rechtshandhaving. Zo wordt de uitzending in technische bijstand van leden van de zittende en staande magistratuur ten behoeve van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en het OM ruimhartig voortgezet. Ook andere vormen van technische bijstand, zoals die ten behoeve van de opsporing en het gevangeniswezen, worden gecontinueerd.

Voor wat betreft de implementatie van de wetgeving inzake de bestrijding van het witwassen worden gestaag vorderingen gemaakt. Op Aruba wordt thans, met ondersteuning vanuit het Nederlandse meldpunt ongebruikelijke transacties, gewerkt aan de inrichting van een overeenkomstig instituut dat zal worden ondergebracht bij de Centrale Bank van Aruba.

In het op 30 januari 1995 gevoerde tripartite overleg tussen de drie ministers van Justitie van het Koninkrijk is afgesproken dat aan de hand van een uit 1992 daterend «Voorontwerp van Rijkswet inzake de strafrechtelijke samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk» nader onderzoek zal worden gedaan hoe de samenwerking het beste kan worden gestructureerd.

In de ontwikkeling te komen tot een Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba is een cesuur ingetreden als gevolg van een door de Staten der Nederlandse Antillen ingediende motie die de totstandkoming van een Kustwacht als een aantasting van de Antilliaanse autonomie beoordeelt. Het is de stellige verwachting van de minister voor Antilliaanse en Arubaanse Zaken dat de gerezen problemen zullen kunnen worden opgelost. In afwachting daarvan bestaat het voornemen vooreerst de Kustwacht te formeren ten behoeve van Aruba. Voorts is afgesproken dat de sinds februari 1994 bestaande samenwerking tussen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Arubaanse en Antilliaanse autoriteiten wordt gecontinueerd. Een en ander vindt zijn basis in de uitvoering van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Ten aanzien van de samenwerking met Suriname moet hier worden gemeld dat ten aanzien van het Protocol bij het rechtshulpverdrag recent ook aan Surinaamse zijde aan de constitutionele vereisten is voldaan. Voor de komende maand is overleg voorzien tussen de eerste ondergetekende en de Surinaamse minister van Justitie, waarbij de uitvoeringsmodaliteiten zullen worden besproken en vastgesteld. Het is te verwachten dat met het van kracht worden van de wederzijdse rechtshulp op grond van het Protocol over een instrument zal worden beschikt dat de operationele rechtspraktijk goede diensten zal bewijzen.

8.2. Europa

Verwezen wordt naar het reguliere overleg met de Kamer, laatstelijk op 1 februari 1995 (het algemeen overleg met de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en voor Justitie), mede op basis van de verslaglegging van de Europese Raad (JBZ-Raad) die steeds aan de Kamer wordt overgelegd.

Naar boven