22 831
De Hoorn van Afrika

nr. 19
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN A.I. EN VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 januari 2001

In vervolg op onze toezegging U blijvend op de hoogte te houden van de Nederlandse deelname aan UNMEE informeren wij U hierbij over de situatie sinds het Algemene Overleg dat wij op 13 december jl. met de Vaste Kamercommissies voor Buitenlandse Zaken en Defensie voerden. Tevens informeren wij U over het besluit van de Regering om Apache-helikopters in Djibouti te stationeren.

Voortgang Vredesproces

Zoals U bekend hebben Ethiopië en Eritrea op 12 december 2000 te Algiers een overeenkomst ondertekend waarin beide landen zich verbinden de vijandelijkheden permanent te zullen staken. De regeling bouwt voort op de staakt-het-vuren overeenkomst van 18 juni jl.. Daarnaast zijn de partijen overeengekomen voor twee centrale twistpunten, te weten demarcatie van de grens en compensatie (exclusief directe oorlogsschade), twee onafhankelijke internationale commissies op te richten. Deze commissies moeten binnen maximaal 75 dagen na ondertekening zijn samengesteld. Ook zal er een onafhankelijke commissie worden ingesteld, in te stellen door de Secretaris-Generaal van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid, die de oorsprong van het grensconflict onderzoekt. Daarnaast is overeengekomen dat alle krijgsgevangenen en civiele geïnterneerden worden vrijgelaten. Het vredesakkoord legt de basis voor een verdere verbetering van de betrekkingen tussen Ethiopië en Eritrea en voor hernieuwde invulling van de relatie tussen Nederland en de beide landen.

Military Coordination Commission (MCC)

De MCC, waarin UNMEE, OAE, Ethiopië en Eritrea zitting hebben, is op 28 december voor de tweede maal in Nairobi bijeengekomen. Er werden afspraken gemaakt over de vrijheid van vliegbewegingen van UNMEE en over de overhandiging van gegevens over mijnenvelden. Over de vaststelling van de Temporary Security Zone (TSZ) kon echter nog geen overeenstemming worden bereikt. Ethiopië heeft aangekondigd de troepen voor onbepaalde tijd niet terug te trekken uit Eritrea met als argument dat Eritrea een weinig constructieve houding vertoont t.a.v. de afbakening van de TSZ. Eritrea daarentegen beschuldigt Ethiopië ervan de uitvoering van het vredesakkoord tegen te werken door uit te gaan van een terugtrekkingsplan dat gebaseerd is op in haar ogen onterechte claims m.b.t. een drietal locaties (w.o. Badme, Zela Ambesa en Bure). De Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN, de heer Legwaila, zet zich thans in voor het vinden van een oplossing. Tot nu toe is er amper vooruitgang geboekt. Het laat zich echter moeilijk inschatten hoe lang deze situatie zal voortduren. Hoewel de huidige problemen wortelen in de oorsprong van het conflict, moet de huidige opstelling van de partijen mede gezien worden als een poging de onderhandelingspositie te maximaliseren. Terecht heeft de SGVN in zijn rapport gesteld dat de vertraging zorgwekkend is, en wij steunen de activiteiten van de Speciaal Vertegenwoordiger om de obstakels uit de weg te ruimen.

Voorts werd een subcommissie opgericht om de dagelijkse militaire aangelegenheden van UNMEE te bespreken. Deze commissie besprak op 4 januari functies, structuur en taken van de Eritrese milities, evenals kwesties als bewapening en identificatie.

Confidence Building Measures

Aan de Confidence Building Measures die worden gevraagd in het onder Nederlands voorzitterschap aangenomen «Presidential Statement» van de Veiligheidsraad van 21 november 2000 is grotendeels voldaan. De land- en luchtcorridors voor UNMEE is verzekerd en het proces van uitwisseling van krijgsgevangenen en geïnterneerde burgers is in gang gezet. Het ICRC toont zich tevreden over de medewerking van de autoriteiten. Het is zeer goed mogelijk dat in de toekomst de uitwisseling niet zonder strubbelingen zal verlopen, maar naar verwachting zal hier toch voortgang in blijven. Wat betreft de ontmijning hebben beide partijen toegezegd kaarten en informatie te verstrekken (zie ook hieronder).

Arbitragecommissies in Den Haag

De Grenscommissie en de Claimcommissie die bij het vredesverdrag van 12 december jl. in het leven zijn geroepen zullen in Den Haag worden gevestigd en zullen functioneren volgens de «Optional Rules» van het Permanent Hof van Arbitrage. Het Permanent Hof van Arbitrage gaat ervan uit dat het voor beide commissies de griffie zal voeren en heeft aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) aangegeven hiertoe bereid te zijn en over de benodigde capaciteit te beschikken. De zetelovereenkomst van het Hof lijkt de consequenties hiervan voor Nederland voldoende af te dekken. Het benoemingsproces voor de vijfkoppige commissies is nog gaande.

Group of Friends

De Ambassadeur in Bijzondere Dienst bracht van 8 tot en met 12 januari een bezoek aan New York en Washington. De missie beoogde de oprichting van de Group of Friends for Ethiopia and Eritrea bij de Verenigde Naties nader te onderzoeken. Het doel van de Group of Friends is om met een klein aantal geïnteresseerde landen het vredesproces en UNMEE te ondersteunen, alsmede eventuele problemen vroegtijdig te onderkennen. Niet alleen Ethiopië en Eritrea verwelkomden dit initiatief maar ook alle benaderde landen. De eerste constituerende vergadering zal eind januari plaats vinden.

Wapenembargo

Op 11 december 2000 introduceerden de VS een ontwerp-resolutie in de Veiligheidsraad om de vredesregeling die de dag daarop in Algiers zou worden getekend te verwelkomen en om het wapenembargo op te heffen. De resolutie zou grotendeels kunnen worden gesteund, met uitzondering van de opheffing van het wapenembargo. In New York werd uitgedragen dat Nederland de vredesregeling ziet als een belangrijke stap op weg naar een uiteindelijke oplossing van de belangrijkste geschilpunten tussen de partijen, en niet als een definitieve vredesregeling. Aan de voorwaarde van resolutie 1298 voor opheffing van het embargo wordt in de Nederlandse optiek dus nog niet voldaan. Daarnaast hecht Nederland aan het terugdringen van de defensie-uitgaven van beide landen en zou met de opheffing van het wapenembargo een verkeerd signaal worden afgegeven.

Per brief van 14 december informeerde de SGVN de Veiligheidsraad over de vredesregeling. In deze brief werd niet gesproken van een definitieve vredesregeling, hetgeen het Nederlandse standpunt versterkte. Hierop werd de resolutie door de VS geredigeerd, waarbij niet meer werd verwezen naar de visie van de SGVN voor opheffing van het wapenembargo. Door verzet van Nederland en Canada is de ontwerp-resolutie in december niet in stemming gebracht. Nederland lichtte de nieuwe VR-leden in over zijn standpunt. Ook in EU-verband werd de zaak aan de orde gesteld, waarbij werd besloten dat er geen aanleiding was de EU gemeenschappelijke positie inzake het wapenembargo te wijzigen.

Op 10 januari probeerden de VS wederom de ontwerp-resolutie ter stemming te brengen. In informele consultaties bleek echter dat de vijf nieuwe leden van de VR voornemens waren om zich bij stemming te onthouden terwijl enkele andere leden nog twijfels hadden. Gezien deze verdeeldheid is het niet tot een stemming gekomen. Ethiopië, dat het wapenembargo nooit heeft geaccepteerd, heeft zijn ongenoegen hierover laten blijken.

Stationering van Apaches in Djibouti

De Regering heeft, mede gebaseerd op het advies van de Chef Defensiestaf aan de Minister van Defensie, besloten tot uitzending van een helikopterdetachement naar Djibouti. Nederland is met Djibouti een concept-verdrag overeengekomen, waarin de juridische en financiële aspecten van de stationering van vier Apache-gevechtshelikopters en militair personeel (ongeveer 130 personen) zijn vastgelegd. Ook militair-operationeel zijn er geen belemmeringen meer. De Regering heeft in haar besluit aandacht besteed aan de voor deze stationering relevante elementen uit het toetsingskader. De wenselijkheid en het nut van de stationering van Apaches in Djibouti, in het kader van de «contingency»-plannen voor UNMEE, is in het parlement uitvoerig aan de orde geweest tijdens de plenaire zitting van 18 oktober jl.. Vervolgens werd het parlement schriftelijk geïnformeerd op 17 november jl., waarover in het Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissies voor Defensie en Buitenlandse Zaken op 13 december jl. werd gesproken.

Taakstelling

Zoals bekend worden de vier Apache-gevechtshelikopters in Djibouti gestationeerd om in voorkomend geval te kunnen assisteren bij een ontzetting van UNMEE-militairen uit Ethiopië en Eritrea. In geval van extractie over de grond kunnen de Apaches worden ingezet voor de verkenning van routes of de escortering van de grondkonvooien. In het geval van extractie door de lucht kunnen de Apaches worden ingezet voor de verkenning van de vliegroutes, de verkenning en beveiliging van de zogenoemde «extractiepunten» en de escortering van de transporthelikopters. Als uitgangspunt bij de planning wordt gehanteerd dat de partijen zich niet verzetten tegen de inzet van Apaches in het kader van een dergelijke operatie. Dit uitgangspunt is opgenomen in het ontwerp-verdrag met Djibouti. Een dergelijke extractie-operatie zal op verzoek van de VN en Nederland worden uitgevoerd onder leiding van de VS. De militairen die deelnemen aan een dergelijke operatie zullen onder de VN-SOFA vallen. Zolang er geen sprake is van inzet in een extractie-operatie, staat het helikopter-detachement onder commando van de Chef Defensiestaf in Nederland.

Militair-operationele aspecten van de stationering

De Apaches kunnen gestationeerd worden op een terrein op het onder de nationale autoriteiten ressorterende militaire gedeelte van het vliegveld van Djibouti. De locaties die Djibouti in gedachten had voor het onderbrengen van het Nederlandse personeel, voldeden echter niet aan de Nederlandse maatstaven. Aangezien het opknappen ervan teveel tijd zou kosten en de stationering van relatief korte duur zal zijn, is besloten het contingent in een plaatselijk hotel onder te brengen. Verder heeft Djibouti geen bezwaar tegen het gebruik van bepaalde gebieden voor dag- en nachttraining door de Apaches. Djibouti heeft er voorts mee ingestemd dat voor alle faciliteiten die het detachement uit operationele overwegingen nodig heeft en waarin Djibouti niet kan voorzien, op de Fransen kan worden teruggevallen. Zo zijn de Fransen bereid bij te dragen aan de «search and rescue»-capaciteit en «crash-teams».

Rechtsbescherming

De financiële en juridische aspecten zijn uitgewerkt in een ontwerp-«Status of Forces Agreement» (SOFA) tussen Nederland en Djibouti. Vooral op het punt van de rechtsbescherming zijn stevige onderhandelingen gevoerd, aangezien de autoriteiten van Djibouti handhaving van de soevereiniteit als uitgangspunt hanteerden. In de uiteindelijke overeenkomst houdt de regering van Djibouti vast aan haar jurisdictie in die gevallen waarin alleen een geldelijke straf kan worden opgelegd. De Djiboutiaanse rechter bepaalt dan de hoogte van de boete, binnen het wettelijke kader. Voor alle vergrijpen van zwaardere aard wordt de jurisdictie aan Nederland overgedragen. In beide gevallen zal terstond de Koninklijke marechaussee worden ingelicht, die bij de verdere afhandeling aanwezig zal zijn. Deze regeling wijkt weliswaar af van wat er bijvoorbeeld in de model-SOFA van de VN staat, maar biedt ruim voldoende rechtsbescherming aan het uitgezonden personeel.

Beveiliging van de Apaches

In het ontwerp-verdrag met Djibouti is een bepaling opgenomen ten aanzien van het noodzakelijke wapengebruik ter beveiliging van de gevechtshelikopters. Het is toegestaan op de aan Nederland toegewezen terreinen een wapen te gebruiken, indien een persoon door de Djiboutiaanse beveiliging van het vliegveld komt en zich vervolgens onbevoegd toegang verschaft, of tracht te verschaffen, tot het Nederlandse terrein.

Compensatie

Tevens is met Djibouti overeengekomen dat Nederland voor de geleverde diensten en faciliteiten een vergoeding betaalt van 3 miljoen US$. De kosten van de stationering zijn maximaal 18,8 miljoen gulden. Met inbegrip van de financiële vergoeding voor Djibouti komen de kosten van de uitzending van het Apache-detachement op ongeveer f 25 miljoen. Deze onlosmakelijk aan de stationering verbonden kosten zullen ten laste komen van de HGIS.

Risico's

Op 7 december heeft zich een incident voorgedaan in Djibouti, waarbij een conflict tussen de President en de politiecommandant escaleerde. Er zijn echter geen aanwijzingen dat de algemene stabiliteit van het land is aangetast. Ook van Franse en Amerikaanse zijde is medegedeeld dat er in dit opzicht geen reden is de stationering van het helikopterdetachement te ontraden. De voorgenomen stationering van vier Apaches is geen onderwerp van binnenlandse discussie in Djibouti.

Ontplooiing van het helikopterdetachement

Het ontwerp-verdrag met Djibouti zal op korte termijn worden geformaliseerd na goedkeuring van de Ministerraad. Intussen wordt er, mede gelet op de tijdsfactor, een aanvang gemaakt met de ontplooiing van het helikopterdetachement. De Apaches zullen worden overgevlogen vanuit de V.S., het overige materieel zal per schip worden vervoerd vanuit Nederland naar Djibouti. Naar verwachting kan het detachement rond 20 februari operationeel zijn. De stationering in Djibouti zal niet langer duren dan de Nederlandse militaire aanwezigheid in UNMEE. Aangezien het verdrag met Djibouti derhalve een looptijd zal hebben van minder dan een jaar, is instemming van het parlement niet vereist (Rijkswet Goedkeuring en Bekendmaking Verdragen).

Ontplooiing van het NECBAT

De ontplooiing van het Nederlands-Canadese bataljon in de Centrale Sector van het operatiegebied is voorspoedig verlopen. Alle voertuigen en containers zijn vanuit de haven van Massawa, via het centrale distributiepunt in Dek'emhare, naar de diverse compagnieslocaties verplaatst. Een zogenaamd «veegschip» met de laatste containers zal eind januari aankomen in Massawa. De lokale bevolking heeft de Nederlandse militairen met open armen ontvangen en de opbouw van de compagnieslocaties is goed verlopen. Eind december heeft de commandant van het NECBAT zijn sectorhoofdkwartier in Adigrat in gebruik genomen. Tevens zijn sinds eind december het Chinook-helikopterdetachement en het «Field Dressing Station», beide in Dek'emhara, operationeel geworden. Eind januari zal het genie-detachement (95 personen) terugkeren naar Nederland.

Daarnaast hebben ook de Canadese compagnie (thans 560 militairen) en de Slowaakse mijnenruimcompagnie (thans 153 militairen) hun posities in de Centrale Sector ingenomen. Bovendien zijn begin januari de tien Franse militairen gearriveerd, die worden geplaatst in het sector-hoofdkwartier van NECBAT te Adigrat. De samenwerking tussen de verschillende krijgsmachtdelen en tussen de eenheden uit de verschillende landen is uitstekend.

De ontplooiing van de Keniase eenheid in de Oostelijke sector is tijdelijk vertraagd. Volgens de laatste berichten zal Kenia eind februari ontplooien. De ontplooiing van het Jordaanse bataljon in de Westelijke Sector is op gang gekomen.

Vanwege het uitblijven van overeenstemming over de TSZ kan UNMEE nog niet «fully deployed» verklaard worden; de VN-missie kan immers nog niet «echt» beginnen met de uitvoering van haar taken. NECBAT is intussen ter voorbereiding op zijn taken wel begonnen met verkenningen, patrouilles en het leggen van contacten met de lokale militaire en civiele autoriteiten. Langs diverse routes zijn tevens de eerste«checkpoints» in gericht. Volgens de Force Commander heeft de zichtbare aanwezigheid van (Nederlands-Canadese) VN-troepen langs de voormalige frontlinie een kalmerend effect op de partijen.

Risico's

Uitblijven van vijandelijkheden

De militaire situatie in de Centrale Sector is rustig en stabiel; de strekking van de risicoanalyse blijft ongewijzigd. Er zijn geen aanwijzingen dat de huidige onenigheid tussen beide landen over de bufferzone leidt tot toenemende vijandigheid tussen beide strijdkrachten langs de voormalige frontlinie, al blijft alertheid geboden. Zowel Eritrese als Ethiopische troepen consolideren hun posities. Ook zal naar verwachting de huidige onenigheid geen invloed hebben op de veiligheid van de Nederlandse militairen; er zijn geen indicaties dat troepen zich vijandig opstellen, of zullen gaan opstellen, tegenover UNMEE-militairen. De meningsverschillen zullen wel een kritische factor blijven voor de verdere ontplooiing van UNMEE.

Overigens hebben zich wel enkele zeer kleinschalige en gelokaliseerde schietincidenten voorgedaan tussen Ethiopische en Eritrese patrouilles die elkaar onbedoeld tegenkwamen. Beide partijen beschouwen deze incidenten niet als ernstig en de Force Commander heeft zijn ongenoegen duidelijk gemaakt. In het rapport van de SGVN van 12 januari jl. bericht de SGVN dat deze incidenten geen bewuste schending van het staakt-het-vuren inhouden. De kans op dergelijke onbedoelde incidenten zal afnemen zodra de TSZ is gevormd.

Op de avond van 30 december jl. heeft het Eritrese leger een «life firing»-oefening gehouden nabij de locatie van de A-compagnie, in Adi Quala. Op een verdwaalde geweerkogel na, die later in een tent is teruggevonden, is er geen personele of materiële schade aangericht. De Eritrese militaire autoriteiten is gevraagd dergelijke oefeningen niet binnen schootsafstand van de Nederlandse locatie te houden (zoals ook de afspraak is). Op 17 januari werd een militair in het kamp door een verdwaalde kogel geraakt in zijn linkerarm. De Koninklijke marechaussee stelt een onderzoek in. De Chef Defensiestaf is gevraagd deze problematiek aan de orde te stellen tijdens zijn bezoek aan de regio.

Gezondheidsrisico's

Voorafgaand aan en tijdens de ontplooiing hebben Nederlandse Hygiëne en Preventieve Gezondheidszorg (HPG) functionarissen de Nederlandse locaties in Ethiopië en Eritrea geïnspecteerd. Zij hebben niets aangetroffen wat tot directe gezondheidsrisico's zou kunnen leiden. Op de logistieke basis te Dek'emhare is medisch afval aangetroffen van het lokale ziekenhuis; dit wordt geruimd of afgedekt, en waar nodig afgezet. De functionarissen zullen gedurende de hele missie de leef- en woonomstandigheden van de Nederlandse militairen nauwlettend in de gaten houden. HPG-specialisten uit Nederland zullen op alle locaties onderzoek verrichten naar de gezondheidseffecten van de ter plaatse optredende stofvorming.

De contingents-commandant heeft de Nederlandse militairen op de hoogte gebracht van de huidige discussie over leukemie bij uitgezonden militairen. Tevens heeft hij hen gewezen op de mogelijkheid vragen te stellen bij de arts van het bataljon, of bij het eigen krijgsmachtdeel in Nederland. Het is overigens niet aannemelijk dat de legers van Ethiopië en Eritrea verarmd uranium hebben gebruikt in hun wapensystemen. Er worden inmiddels nulmetingen verricht van de stralingswaarden in het operatiegebied. Deze gegevens kunnen worden gebruikt bij een eventueel later onderzoek.

Zoals gebruikelijk is bij andere vredesmissies wordt het Nederlandse personeel gedurende de uitzending in staat gesteld tegen goedkoop tarief met het thuisfront te telefoneren. Daarnaast bestaan mogelijkheden om e-mails te verzenden en ontvangen in het operatiegebied.

Mijnen en ongesprongen explosieven

Beide partijen hebben, zij het met de nodige vertragingen, een begin gemaakt het met overhandigen van gegevens over mijnenvelden. De overhandigde informatie is echter niet in alle opzichten bevredigend en de Force Commander zal trachten meer gegevens te verkrijgen van beide partijen. Het Nederlands-Canadese bataljon heeft op diverse plaatsen ongesprongen explosieven aangetroffen. Zonder direct gevaar voor eigen personeel zijn de meeste vondsten gemarkeerd of in overleg met de lokale autoriteiten geruimd. De Nederlandse militairen lopen geen extra risico's, aangezien zij, conform de richtlijnen, alleen gebruik maken van geruimde wegen en paden. Tevens zal UNMEE materiële ondersteuning bieden aan de «Halo Trust» bij het opruimen van mijnenvelden

Ontwikkelingssamenwerking

Gezien de voortgang bij de ontplooiing van UNMEE en in het licht van de positieve voortgang in de uitvoering van de Confidence Building Measures, kan verdere reactivering van project-gerelateerde Nederlandse ontwikkelingssamenwerking met beide landen worden gestart zodra sprake is van een volledige terugtrekking van Ethiopische troepen van Eritrees grondgebied en de ontmijning op gang is met medewerking van de partijen. Voor een volledige hervatting van de ontwikkelingsrelatie (d.w.z. inclusief de hervatting van macrohulp) is het thans nog te vroeg. Hiervoor dienen eerst positieve stappen gezet te zijn op weg naar herstel van gedegen macro-economisch beleid in beide landen, onder meer tot uiting komend in een substantiële reductie van defensie-uitgaven.

De Wereldbank heeft eind 2000 herstelprogramma's goedgekeurd die de weg effenen voor substantiële leningen aan beide landen. Daarnaast wordt door Wereldbank en IMF thans bezien of Ethiopië in aanmerking gebracht kan worden voor ondersteuning uit het PRGF (Poverty Reduction and Growth Facility, de opvolger van de Structurele Aanpassingsfaciliteit ESAF). Tevens is Ethiopië kandidaat voor ondersteuning onder het HIPC (Highly Indebted Poor Countries) Initiative. Om in aanmerking te komen voor ondersteuning uit deze faciliteiten dient het begunstigde land een (interim) Poverty Reduction Strategy Paper ((I)PRSP) te overleggen. Ethiopië heeft een IPRSP opgesteld dat naar verwachting binnen de komende maanden in de Executive Boards van WB en IMF aan de orde gesteld zal worden. Tot slot kan gewezen worden op het voornemen om in de komende maanden in Ethiopië de reguliere Public Expenditure Review (PER) uit te voeren. Binnen deze exercitie wordt meer in het bijzonder gekeken naar de economische situatie in Ethiopië, de rol van de overheidsfinanciën daarbinnen en zeer specifiek naar de defensie-uitgaven.

Eind 2000 heeft een IMF-missie Eritrea bezocht voor overleg met de autoriteiten over Emergency Post Conflict Policy. Gesproken is over de fiscale, monetaire en begrotingsaanpassingen. Het IMF wil toewerken naar een ontwikkelingsagenda voor de komende drie jaar. De Eritrese overheid zal eind januari de begroting presenteren. Voorts zijn discussies over (I)PRSP gaande.

Verwacht wordt dat Nederland in 2001 een bijdrage zal leveren aan de Eritrese demobilisatie-activiteiten welke door de Wereldbank aldaar worden geïnitieerd. Van 15 tot 31 januari 2001 zal ter voorbereiding van dit WB-programma een multi-donor assessment-missie plaatsvinden, waaraan Nederlandse deskundigheid op het gebied van gender, micro-krediet en inkomensgenerering, is toegevoegd.

In Ethiopië wordt reeds een demobilisatieprogramma van de Wereldbank uitgevoerd. De financiering van dit programma is in principe voor 100% gegarandeerd door een zachte lening verstrekt door de Wereldbank.

Humanitaire situatie

Ontheemdensituatie

Er zijn tot op heden geen substantiële veranderingen te rapporteren in vergelijking met de in voorgaande brieven geschetste ontheemdensituatie incl. aantallen in beide landen. In Ethiopië betreft het nog steeds 350 000 personen, in Eritrea 300 000. Wel is er een verschil in ontwikkeling in beide landen. In Ethiopië zijn na de tekening van het vredesakkoord spontaan ontheemden teruggekeerd naar hun oorspronkelijke woongebieden. De Ethiopische autoriteiten hebben hierin (nog) geen rol gespeeld en geven hieraan weinig ruchtbaarheid, maar het WFP is inmiddels gestart de distributiepunten van voedselhulp te reorganiseren ten gunste van de oorspronkelijke woongebieden van de ontheemden.

In Eritrea vindt de terugkeer van ontheemden nog nauwelijks plaats. Verwacht wordt dat dit pas zal plaatsvinden wanneer UNMEE volledig in de TSZ ontplooid zal zijn en Ethiopië zich heeft teruggetrokken.

Humanitaire assistentie in 2000

De humanitaire noden van de ontheemden in beide landen werden tegen het einde van 2000 voor wat betreft de voedselbehoeften redelijk gedekt. Dit was niet het geval voor het scala aan zgn. niet-voedselhulpbehoeften van de ontheemden, zoals tijdelijke huisvesting, water en sanitatie, gezondheidszorg alsmede humanitaire ontmijning.

Nederland heeft naast de Nlg 20 mln, die in de loop van 2000 aan beide landen ter beschikking werden gesteld, in 2000 nog additionele humanitaire hulpfondsen gealloceerd. Prioritair voor Ethiopië bleek additionele steun aan programma's op het gebied van de gezondheidszorg, water en sanitatie, bescherming van kwetsbare vrouwen en kinderen, HIV/Aids preventie en zorg, monitoring en evaluatie van hulpactiviteiten door de coördinerende VN-instantie voor humanitaire hulp (OCHA) alsmede landbouwrehabilitatie voor een bedrag van Nlg 12.6 miljoen. In totaal bedroeg de Nederlandse humanitaire hulp voor Ethiopië in 2000 Nlg 32.6 mln.

Voor Eritrea werd het humanitaire ontmijningsprogramma van de Halo-Trust dat ook binnen TSZ ontmijningsactiviteiten ontplooit, voorlopig van primair belang geacht voor een totaalbedrag van Nlg 11 mln. Ook dit programma werd nog in 2000 gestart. Dit bracht het totale humanitaire hulpvolume voor Eritrea in 2000 op Nlg 31.6 mln.

Het in de brief van 24 november jl. genoemde UNDP Umbrella-programma voor «Emergency Recovery and Rehabilitation in War affected areas for Eritrea» zal geen Nederlandse steun ontvangen daar de Italiaanse overheid substantiële toezeggingen heeft gedaan en er inhoudelijk enige overlap met reeds lopende programma's bestaat. Het VN IDP-netwerk, dat eveneens werd genoemd, wordt inmiddels bijna volledig gefinancierd. De taak van dit netwerk is generiek, maar zal bijdragen aan het versterken van de OCHA-capaciteit om ook de ontheemden in Ethiopië en Eritrea beter te kunnen assisteren. Indien nodig zal Nederland de beperkte resterende financiële behoefte van het netwerk nog op zich nemen. Voorts werd in december 2000 een verzoek ontvangen van het International Committee Red Cross om de vliegkosten van terugkerende krijgsgevangenen mede te financieren. In het licht van de door Nederland opgebrachte Confidence Building Measures is deze financiering niet uitgesloten. Besluitvorming terzake vindt nog plaats.

Vooruitzichten op humanitair hulpgebied voor 2001

Per eind januari a.s. worden de Consolidated VN-Appeals over 2001 voor zowel Ethiopië als Eritrea verwacht. Na zorgvuldige afstemming met de Nederlandse ambassades in Asmara en Addis Abeba zal worden vastgesteld waar voor 2001 de belangrijkste humanitaire prioriteiten in beide landen liggen.

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i., tevens Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

E. L. Herfkens

De Minister van Defensie,

F. H. G. de Grave

BIJLAGEN1

– Vredesregeling tussen Ethiopië en Eritrea van 12 december 2000

– Rapport SGVN van 12 januari 2001


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven