22 775
Gerechtsdeurwaarderswet

nr. 20
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 november 2001

Tijdens de behandeling op 10 mei 2000 van het wetsvoorstel voor een Gerechtsdeurwaarderswet (Kamerstuk 22 775) is door mijn ambtsvoorganger toegezegd de Kamer te informeren over de volgende onderwerpen:

• De positie van de Stichting Garantiefonds Gerechtsdeurwaarders in relatie tot het publiekrechtelijk toezicht op de derdengelden.

• De inrichting van de informatiehuishouding van de ambtspraktijk met het ter voorkoming op gebruik van voor niet-ambtelijke activiteiten.

• De afstemming van de gedragsregels van de gerechtsdeurwaarder met de werkinstructies van de belastingdeurwaarder.

Mede naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet kan ik u het volgende melden.

Afstemming publiek en privaat derdengelden

Door de leden Van de Camp, Weekers en Van der Staaij is gevraagd naar de positie van de Stichting Garantiefonds Gerechtsdeurwaarders (SGG) in relatie tot het publiekrechtelijk toezicht op de derdengelden zoals dat door het Bureau Financieel Toezicht (BFT) wordt uitgeoefend. Deze leden gaven daarbij aan dat zij begrip op konden brengen voor het feit dat de deelnemers aan de SGG niet integraal van toezicht door het BFT kunnen worden vrijgesteld, maar drongen aan op beperking van de administratieve lasten.

Met deze leden ben ik het graag eens dat bij het toezicht op de financiën van de gerechtsdeurwaarder bureaucratisering dient te worden vermeden. Indien door de accountant door van de SGG bepaalde controlewerkzaamheden zijn verricht heeft het geen zin dat de accountant van het BFT deze werkzaamheden gaat overdoen.

Vanuit de optiek dat we geen controle op controle moeten gaan stapelen is over de praktische inrichting van het financieel toezicht overleg tussen BFT en SGG gevoerd. Dit overleg heeft tot de afspraak geleid dat het BFT waar mogelijk gebruik maakt van de controleactiviteiten van het SGG. De leden van de SGG zijn hierdoor in beginsel aan een lichtere vorm van toezicht onderworpen. Met deze afspraak wordt naar mijn oordeel een onnodige overlap tussen publiekrechtelijk en privaat toezicht voorkomen.

De inrichting van de informatiehuishouding

De leden Santi en Van der Staaij hebben bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de nieuwe Gerechtsdeurwaarderswet (TK 22 775, algemene beraadslaging van 9 mei 2000, p. 72–4824) gevraagd naar de inrichting van de informatiehuishouding van de ambtspraktijk ter voorkoming van gebruik voor niet-ambtelijke activiteiten. Ook werd gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot het verzoek van Incass Groep Nederland (IGN) om als nevenactiviteit van de gerechtsdeurwaarder de bemiddeling bij de verkoop van handelsinformatie toe te staan. Deze laatste vraag betreft mijn toezegging bij de beantwoording van de vragen van het lid Weekers van 28 mei 1999 (TK 1998–1999, Aanhangsel p. 3736) om u te informeren over de uitkomsten van het overleg met de Registratiekamer, de Koninklijke Vereniging voor Gerechtsdeurwaarders en de IGN.

In overleg met het College Bescherming Persoonsgegevens en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders zijn afspraken gemaakt over de inrichting van de informatiehuishouding. Deze afspraken zijn neergelegd in de voor de gerechtsdeurwaarders geldende Gedrags- en beroepsregels en de Administratieverordening. In de gedragsregels is, naast een geheimhoudingsplicht, de norm voor het gebruik van persoonsgegevens, ontleend aan de Wet bescherming persoonsgegevens, vastgelegd. In de administratieverordening wordt deze norm geconcretiseerd door de gerechtsdeurwaarder te verplichten om in zijn administratie te vermelden op welke datum en met welk doel de persoonsgegevens zijn verkregen, alsmede om het gebruik ervan te vermelden. De accountant van de gerechtsdeurwaarder dient in zijn verslag te vermelden in hoeverre aan de betreffende regels is voldaan. Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet is de gerechtsdeurwaarder aan tuchtrechtspraak onderworpen – en onder omstandigheden zelfs strafbaar – wanneer hij zich niet aan de betreffende regels houdt.

Het verzoek van IGN om toe te staan dat de gerechtsdeurwaarder bemiddelt bij de verkoop van handelsinformatie moet na inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet worden beoordeeld conform artikel 20, waarin is bepaald dat de gerechtsdeurwaarder slechts andere werkzaamheden verricht indien dit «de goede en onafhankelijke vervulling van zijn ambt, dan wel het aanzien daarvan, niet schaadt of belemmert». Bij een negatieve beoordeling kan de nevenactiviteit bij algemene maatregel van bestuur worden verboden.

De onderhavige nevenactiviteit behelst, dat de gerechtdeurwaarder, die lid is van IGN, ervoor zorgt dat leveranciers een abonnement kunnen krijgen op een handelsinformatiesysteem, niet van de gerechtsdeurwaarder zelf maar van een handelsinformatiebureau. Het betreft een databank waarin gegevens aangaande betalingservaringen met particulieren en bedrijven zijn opgenomen. Een (mathematische) methode van bewerking van deze gegevens levert voorspellingen op over de kans op wanbetaling.

Debiteuren kunnen door overkreditering in (ernstige) financiële problemen raken. Dit leidt tot schade voor de ondernemers en tot een toenemend beroep op de rechter en daarmee tot een extra belasting van het gehele justitiële apparaat. Met maatregelen gericht op de voorkoming van betalingsachterstand is derhalve een maatschappelijk belang gediend. Met het verrichten van de voorgestelde nevenactiviteit kan de gerechtsdeurwaarder daaraan bijdragen.

Bijzondere aandacht verdient hierbij de bescherming van de privacybelangen van consumenten. Het is niet denkbeeldig dat een opdrachtgever die door bemiddeling van een gerechtsdeurwaarder Incass-info heeft aangeschaft en behoefte heeft aan aanvullende gegevens, zich tot de gerechtsdeurwaarder wendt, die met het oog op de goede contacten moeilijk kan weigeren nadere informatie te verschaffen. In dit verband heeft het College Bescherming Persoonsgegevens een privacy-audit voorgesteld, met behulp waarvan organisaties zelf tot een goede privacybescherming moeten komen. Bij goed gevolg van het doorlopen van een privacy-audittraject kan een privacykeurmerk worden verleend. Het College bescherming persoonsgegevens ziet er in voorkomende gevallen op toe dat deze audit ook in de gerechtsdeurwaarderspraktijk wordt toegepast.

Bij de KBvG is een handboek in ontwikkeling, waarin onder andere aanwijzingen voor de toepassing van een privacy-audit zullen worden opgenomen.

Een verbod op de gevraagde nevenactiviteit lijkt mij op grond van het voorgaande niet opportuun.

De afstemming van de gedragsregels met de werkinstructies van de belastingdeurwaarder

Het leek het lid Santi verstandig het ministerie van Financiën te vragen of zij in de nieuwe wet en met name in de gedragsregels voor de gerechtsdeurwaarders nog iets van haar gading ziet als het gaat over de belastingdeurwaarders.

Ik heb aan het ministerie van Financiën de tekst van de nieuwe wet, alsmede de tekst van de nieuwe beroeps- en gedragsregels en van de nieuwe administratieverordening voor gerechtsdeurwaarders toegezonden, met het verzoek mij te laten weten of deze regelgeving mogelijk ook op de belastingdeurwaarders van toepassing is en of de regels voor belastingdeurwaarders zullen worden aangepast. In reactie daarop heeft de Staatssecretaris van Financiën mij medegedeeld in het kader van de halfjaarlijkse bijstelling van de Leidraad invordering 1990 per 1 januari 2002, met betrekking tot de beroepshouding en werkwijze van de belastingdeurwaarder waar nodig aansluiting te zoeken bij de beroeps- en gedragsregels voor de Gerechtsdeurwaarders en uw kamer hierover te informeren.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. A. Kalsbeek

Naar boven