22 775
Gerechtsdeurwaarderswet

nr. 17
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 26 januari 2000

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5a wordt gewijzigd als volgt:

1. Na vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, wordt een lid tussengevoegd, luidende:

3. Het secretariaat van de Commissie van deskundigen berust bij het Bureau.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt de zinsnede «worden kosten in rekening gebracht» vervangen door: worden aan de verzoeker kosten in rekening gebracht.

B

Onderdeel b van artikel 7 komt te luiden als volgt:

b. de verzoeker niet bereid is het krachtens deze wet door de gerechtsdeurwaarder aan hem gevraagde voorschot voor het verrichten van ambtshandelingen te voldoen.

C

In artikel 12 wordt, na vernummering van het derde lid tot vierde lid, een lid tussengevoegd, luidende:

3. Aan de voet van het exploot worden de ingevolge artikel 57, vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verschuldigde kosten vermeld.

D

Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de tweede volzin van het eerste lid wordt: «Hij is tevens verplicht zijn privé-vermogen» vervangen door: Hij is tevens verplicht ten aanzien van zijn privé-vermogen.

2. In het vijfde lid wordt: «Bij verordening kunnen regels worden gesteld» vervangen door: Bij verordening worden regels gesteld.

E

In artikel 15, tweede lid, wordt «deurwaarder» vervangen door: gerechtsdeurwaarder.

F

Artikel 15a wordt gewijzigd als volgt:

1. De eerste twee volzinnen van het eerste lid komen te luiden: De gerechtsdeurwaarder is verplicht bij een ingevolge de Wet toezicht kredietwezen 1992 ingeschreven kredietinstelling een of meer bijzondere rekeningen aan te houden op zijn naam met vermelding van zijn hoedanigheid, die uitsluitend bestemd zijn voor gelden, die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich neemt. Gelden die aan de gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd, moeten op die rekening worden gestort.

2. Aan het vierde lid wordt na de eerste volzin een volzin toegevoegd, luidende: De gerechtsdeurwaarder kan met een rechthebbende overeenkomen om zijn aandeel in het saldo van de bijzondere rekening periodiek uit te keren.

3. Het zevende lid komt te luiden als volgt:

7. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze van berekening en uitkering van de rente van de op de bijzondere rekening gestorte gelden. Beneden een bij de regeling te bepalen bedrag is geen rente verschuldigd.

G

Artikel 16 vervalt.

H

Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Andere werkzaamheden dan die, bedoeld in artikel 2, verricht de gerechtsdeurwaarder slechts indien dit de goede en onafhankelijke vervulling van zijn ambt, dan wel het aanzien daarvan, niet schaadt of belemmert.

2. In het derde lid, onderdeel c, wordt «artikel 16» vervangen door: artikel 15a.

I

Het opschrift van paragraaf 6 komt te luiden: De declaratie.

J

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het betalen van voorschotten op hetgeen door de opdrachtgever aan de gerechtsdeurwaarder verschuldigd is.

K

De tweede volzin van artikel 47f, eerste lid, komt te luiden: De samenstelling van het bestuur weerspiegelt zoveel mogelijk de verhouding binnen de algemene ledenvergadering tussen gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders.

L

Artikel 47h wordt gewijzigd als volgt:

1. De eerste volzin van het eerste lid komt te luiden: De ledenraad bestaat uit dertig leden, met dien verstande dat uit ieder ressort zes leden in de ledenraad worden gekozen. De per ressort gekozen leden vormen een afspiegeling van de in dat ressort bestaande verhouding tussen gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders.

2. In het tweede lid wordt «algemene ledenvergadering» vervangen door: de algemene ledenvergadering.

M

In artikel 47l, eerste lid, wordt «twee jaren» vervangen door: drie jaren.

N

In artikel 47u wordt «registeraccountant» vervangen door: accountant.

O

Na artikel 49 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 49a

De laatste volzin van artikel 29, negende lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften wordt vervangen door: Zij worden berekend met toepassing van het bepaalde bij en krachtens artikel 57, vijfde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

P

Artikel 50 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel 1, wordt na «artikelen» ingevoegd: 2, derde lid,.

2. Twee onderdelen worden toegevoegd, luidende:

4. Aan artikel 57, vijfde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Kosten terzake van ambtshandelingen, verricht door gerechtsdeurwaarders, worden berekend overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde tarieven.

5. Artikel 57a, derde lid, komt te luiden als volgt:

3. Artikel 57, vijfde lid, tweede volzin, en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Q

In het in artikel 50a te wijzigen artikel 435, onderdeel 3, sub 3°, van het Wetboek van Strafrecht wordt de punt aan het slot gewijzigd in een puntkomma.

R

Artikel 52a vervalt.

S

Na artikel 52b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 52c

Onze Minister kan de verordeningen als bedoeld in de artikelen 14, vijfde lid, 47b, tweede lid, en 47r, voor de eerste maal als ministeriële regeling vaststellen, voor zover deze, naar het oordeel van Onze Minister, op de datum van inwerkingtreding van deze artikelen, in werking dienen te treden. Zij blijven, behoudens eerdere intrekking door Onze Minister, van kracht totdat zij bij verordening zijn ingetrokken en vervangen.

T

1. In de artikelen 1, onderdeel i, 5a, tweede lid, 5b, tweede lid, 22a, derde lid, 25c, tweede lid, 27, derde en vijfde lid, 47a tot en met 47z, met uitzondering van de artikelen 47h, 47m en 47o, de artikelen 47aa tot en met dd en 52b wordt KBG telkens vervangen door: KBvG.

2. In de opschriften van de paragrafen 1, 2, 5 en 6 van hoofdstuk VA wordt KBG telkens vervangen door: KBvG.

Toelichting

De onderdelen A.2, H.1, K, L, M, R en S zijn reeds toegelicht in de nota naar aanleiding van het nader verslag.

A.1. Het ligt in de bedoeling om het secretariaat van de Commissie van deskundigen, die in het kader van de vestigingsprocedure voor gerechtsdeurwaarders is belast met de advisering over ondernemingsplannen, onder te brengen bij het Bureau Financieel Toezicht (BFT). Aangezien ik bij de behandeling van de Wet op het notarisambt heb aangegeven dat het wenselijk is om de taken van het BFT zoveel mogelijk in de wet te regelen, wordt voorgesteld om in de wet te bepalen dat het secretariaat van de Commissie van deskundigen bij het BFT berust.

B. De redactie van artikel 7, onderdeel b, is aangepast aan het in deze nota van wijziging voorgestelde tarievenstelsel waarin uitsluitend vaste wettelijke tarieven in de relatie opdrachtgever – schuldenaar zullen gelden (onderdeel P.2).

C. Ook deze wijziging is een uitvloeisel van het nieuw voorgestelde tarievenstelsel. Voorgesteld wordt om het huidige artikel 18, vijfde lid, over te hevelen naar artikel 12 en aldaar onder te brengen in het derde lid. Aldus zijn de aan het exploot te stellen eisen – waaronder kostprijsvermelding – zoveel mogelijk bij elkaar gebracht.

D.1, E, L.2, N. Betreft correctie van enkele redactionele onjuistheden.

C.2. De administratieverordening is volgens het huidige voorstel facultatief. Gelet op het wezenlijke karakter van deze – door de KBvG tot stand te brengen – verordening voor het financiële reilen en zeilen van de gerechtsdeurwaarderskantoren, wordt voorgesteld om de bepaling een imperatief karakter te geven.

F, G, H.2. Bescherming van derdengelden; algemeen. Bij de derde nota van wijziging is artikel 15a inzake de wettelijke derdenrekening aan het wetsvoorstel toegevoegd. Bij die gelegenheid is in artikel 16 ingevoegd de clausule «onverminderd artikel 15a». De aldus aangebrachte koppeling tussen deze artikelen levert bij nader inzien niet de gewenste duidelijkheid op. Door de KVG is voorts gewezen op enkele vragen en problemen betreffende de werking van de regeling inzake de derdengelden in het beroepsveld van de gerechtsdeurwaarders. Aan het overleg daarover met de KVG heeft ook het Bureau Financieel Toezicht deelgenomen teneinde na te gaan wat de implicaties van mogelijke aanpassingen van de regeling zouden zijn vanuit de financiële toezichtpraktijk. Het overleg heeft ertoe geleid dat in deze vierde nota van wijziging wordt voorgesteld om artikel 15a op een drietal punten te wijzigen en om artikel 16 te schrappen. In het navolgende zal ik op de gerezen vragen en problemen ingaan.

Gerechtsdeurwaarders incasseren voor opdrachtgevers gelden bij debiteuren. Kenmerkend voor de gerechtsdeurwaarders is dat zij een naar verhouding groot aantal, meest kleine bedragen voor hun opdrachtgevers plegen te ontvangen en verwerken. Te doen gebruikelijk is dat gerechtsdeurwaarders incasseren met inbegrip van alle op de invordering drukkende kosten (die de opdrachtgever in rekening brengt bij de debiteur). Terzake van het incasseren van gelden ontstaat – naast een afdrachtverplichting – een vordering op de opdrachtgever. In de praktijk is het veelal zo, dat de gerechtsdeurwaarder de aan hem verschuldigde bedragen verrekent met het bedrag dat ten behoeve van de opdrachtgever is betaald. De opdrachtgever krijgt aldus de beschikking over het hem per saldo toekomende bedrag: het bedrag dat ten behoeve van de opdrachtgever is betaald onder aftrek van hetgeen de opdrachtgever aan de gerechtsdeurwaarder is verschuldigd. De KVG is van mening dat handhaving van de compensatiemogelijk een van de voorwaarden is om te voorkomen dat gerechtsdeurwaarders na de invoering van de Gerechtsdeurwaarderswet alle interne en externe kosten moeten voorfinancieren en worden opgezadeld met een omvangrijk debiteurenrisico. Dat laatste komt ook de regering niet wenselijk voor.

In het systeem van de derdenrekening lost het door de KVG gesignaleerde probleem zich langs andere weg echter op. Ook in dat systeem kan worden bewerkstelligd dat de gerechtsdeurwaarder op eenvoudige wijze krijgt wat hem toekomt, al naar gelang de daarover met de opdrachtgever gemaakte afspraken. Debiteuren zullen hun betalingen naar de derdenrekening moeten overmaken. Daartoe dient de gerechtsdeurwaarder het nummer van de derdenrekening op zijn briefpapier te vermelden (art. 15a lid 1). Wanneer de gerechtsdeurwaarder incasseert met inbegrip van (alle) kosten (de gangbare praktijk), en hij incasseert een (deel van een) vordering, dan zijn de daarop vallende kosten in feite «ten onrechte» op de derdenrekening terechtgekomen, aangezien deze gelden aan de gerechtsdeurwaarder zelf toekomen. Deze gelden mag hij uiteraard – na «uitsplitsing» – naar de kantoorrekening overboeken.

Ingevolge de vierde volzin van artikel 15a lid 1 geldt voor deze overboeking in feite zelfs, net als in de situatie dat de voor derden bestemde gelden abusievelijk op de kantoorrekening zijn gestort of contant door de gerechtsdeurwaarder zijn ontvangen, dat deze «onverwijld» dient te geschieden. In het overleg met de beroepsgroep en het BFT is geconstateerd dat het begrip onverwijld steeds met inachtneming van de bedoeling van de regeling inhoud zal moeten worden gegeven. Ingeval geld van de gerechtsdeurwaarder zelf op de kwaliteitsrekening is terechtgekomen, is, vanuit de optiek van de bescherming van derdengelden, directe uitsplitsing en overboeking van die bedragen minder urgent dan in de andere situaties die art. 15a lid 1 genoemd zijn. Bij de invulling van het begrip onverwijld zullen ook andere factoren een rol spelen, zoals de omvang van het kantoor, de inhoud van de met de opdrachtgever overeengekomen periodieke afdrachtregeling (art. 15a lid 4) en de algehele financiële situatie van het kantoor. Met het oog op de praktijk is voorts van belang dat in de administratieverordening (art. 14) nadere invulling kan worden gegeven aan de methodiek van uitsplitsing, een en ander uiteraard binnen het kader dat artikel 15a stelt.

Voor de goede orde zij vermeld dat verrekening in de zin van art. 6:127 van het Burgerlijk Wetboek bij de methodiek van uitsplitsing niet aan de orde is. Ingevolge lid 3 van die bepaling bestaat de bevoegdheid tot verrekening niet ten aanzien van een vordering en een schuld die in van elkaar gescheiden vermogen vallen. Met de derdenrekening wordt nu juist bewerkstelligd dat de voor derden bestemde gelden niet in het vermogen van de gerechtsdeurwaarder vallen, maar in een wettelijk afgescheiden vermogen: de opdrachtgever heeft een vordering op de bank (niet op de gerechtsdeurwaarder).

In het eerdergenoemde overleg is voorts aan de orde geweest, in hoeverre artikel 15a lid 2, derde volzin, voor andere overboekingen dan die uit lid 1 voortvloeien, een betalingsopdracht van de rechthebbende (de opdrachtgever) vereist. Zoals ook uit de Memorie van toelichting bij het voorstel van Wet op het notarisambt blijkt, houdt de opdrachtverlening aan de gerechtsdeurwaarder impliciet in, dat de gerechtsdeurwaarder de nodige betalingen ten laste van de rekening mag verrichten (kamerstukken II, 1993/94, 23 706, nr. 3, p. 32). Bij twijfel zal de gerechtsdeurwaarder er overigens verstandig aan doen om wèl een uitdrukkelijke opdracht te vragen. Onder verwijzing naar de toelichting op de derde nota van wijziging (p. 37) zij herhaald dat de bank niet de taak heeft om te controleren of er een geldige opdracht van een rechthebbende is.

F.1. (artikel 15a lid 1)

De derdenrekening is blijkens de tekst van artikel 15a lid 1 bestemd voor «gelden die de gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden als zodanig onder zich neemt». Door de KVG is erop gewezen dat uit deze formulering niet onomstotelijk blijkt dat de rekening uitsluitend bestemd is voor derdengelden, dat wil zeggen: gelden die de gerechtsdeurwaarder ten behoeve van derden – tijdelijk – onder zich neemt. Afgaand op de tekst van de wet zou men kunnen menen dat ook de declaratie(s) van de gerechtsdeurwaarder op deze rekening zouden moeten worden gestort, hetgeen uiteraard niet de bedoeling is. Teneinde elk misverstand hierover uit te sluiten, acht ik het wenselijk om het eerste lid te verduidelijken, in die zin dat het uitsluitend moet gaan om gelden die de gerechtsdeurwaarder «ten behoeve van derden» onder zich neemt.

F.2. (artikel 15a lid 4)

De uitsplitsing en overboeking van gelden binnen het kantoor op grond van artikel 15a lid 1 betekent niet dat de opdrachtgever te allen tijde recht heeft op overmaking van de geïncasseerde gelden. Volgens artikel 15a lid 4 gaat dit alleen op «voor zover uit de aard van zijn recht» (van de rechthebbende) niet anders voortvloeit. Deze wettelijke beperking zal in de gerechtsdeurwaarderspraktijk vaak opgaan. Onmiddellijke overmaking zal van de gerechtsdeurwaarder bijvoorbeeld in redelijkheid niet kunnen worden verlangd omdat zulks ondoenlijk is met het oog op de vele transacties van veelal kleine bedragen of omdat de gelden over meerdere rechthebbenden moeten worden verdeeld. In een aantal gevallen is vaststelling van het aandeel van de rechthebbende, bijvoorbeeld wegens vereffening van meerdere beslagen, niet direct mogelijk. Bij toepassing van artikel 15a lid 4 zal derhalve steeds moeten worden beoordeeld of uitkering op het betreffende tijdstip in redelijkheid van de gerechtsdeurwaarder kan worden verlangd, mede in aanmerking genomen de grootte van het daarmee gemoeide bedrag en van de daaraan verbonden kosten en administratieve lasten.

Hier dient voorts te worden gewezen op de in 1992 door de KVG ontwikkelde «saldomethode». Deze methode houdt in dat maandelijks met de gerechtsdeurwaarder wordt afgerekend en verrekend. Teneinde zeker te stellen dat ook in het systeem van de derdenrekening de bij de saldomethode gehanteerde maandelijkse afdracht van gelden gehandhaafd kan worden, wordt in deze vierde nota van wijziging voorgesteld om aan artikel 15a lid 4 een volzin toe te voegen, waarin met zoveel woorden wordt gezegd dat de gerechtsdeurwaarder met de rechthebbende kan overeenkomen om diens aandeel in het saldo van de derdenrekening periodiek uit te keren. In verband hiermee is de tweede volzin van artikel 16, dat een vergelijkbare bepaling bevat, overbodig geworden.

F.3. (artikel 15a lid 7)

Voorgesteld wordt om de bevoegdheid om een ministeriële regeling te treffen inzake berekening en uitkering van rente van de op de derdenrekening gestorte gelden, om te zetten in een verplichting. Een ministeriële regeling is voor de gerechtsdeurwaarderspraktijk noodzakelijk om uit te sluiten dat over talloze kleine bedragen rente moet worden vergoed, terwijl de met rentevergoeding gemoeide kosten de opbrengsten overtreffen. De wet voorziet er uitdrukkelijk in dat de ministeriële regeling een (rente)bedrag vaststelt waar beneden geen rente verschuldigd is.

G. Voorgesteld wordt om artikel 16 in zijn geheel te laten vervallen. Zoals hierboven is aangegeven verhuist de tweede volzin van het artikel naar artikel 15a lid 4. De eerste volzin kan gemist worden. Voor het handhaven van een wettelijke plicht om bij beëindiging van een executie of een andere opdracht met de opdrachtgever af te rekenen, zie ik geen noodzaak.

H.2. Artikel 17 bevat een verwijzing naar artikel 16. In verband met het schrappen van artikel 16, dat door de regeling van artikel 15a overbodig is geworden, wordt thans voorgesteld naar artikel 15a te verwijzen.

I. Voorgesteld wordt om het opschrift van paragraaf 6 «Vergoedingen» te vervangen door: De declaratie. In het nieuw voorgestelde tariefstelsel zal de wettelijke basis voor het vaststellen van vaste schuldenaarstarieven worden ondergebracht in art. 57 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In paragraaf 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet resteert dan enkel nog een bepaling inzake het aan de opdrachtgever in rekening brengen van voorschotten door de gerechtsdeurwaarder (art. 18) en een bepaling inzake de declaratie (art. 18a). Dit leidt tot de conclusie dat de vlag de (huidige) lading niet meer dekt. Het lijkt derhalve beter om het opschrift te vervangen. Het nieuw voorgestelde opschrift dekt beide bepalingen.

J. Het nieuw voorgestelde tariefstelsel – waarop in algemene zin in de nota naar aanleiding van het nader verslag is ingegaan – heeft met name gevolgen voor artikel 18 van het wetsvoorstel. In het nieuwe tariefstelsel zijn door de opdrachtgever niet langer wettelijk vastgestelde tarieven aan de gerechtsdeurwaarder verschuldigd. De tarieven in de relatie opdrachtgever – gerechtsdeurwaarder zijn immers vrij. Aan een wettelijke basis voor het vaststellen van zulke tarieven bestaat derhalve geen behoefte meer. Het eerste lid van artikel 18 kan hiermee vervallen. De wettelijke basis voor het vaststellen van vaste schuldenaarstarieven zal in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden gelegd, als onderdeel van de regels inzake de proceskostenveroordeling (zie de toelichting op onderdeel P.2). Het tweede lid van artikel 18 bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot het door de opdrachtgever betalen van voorschotten op hetgeen aan de gerechtsdeurwaarder verschuldigd is. Deze bepaling dient in het nieuwe tariefstelsel gehandhaafd te blijven. Aan het derde en vierde lid van artikel 18 bestaat in het nieuwe tariefstelsel geen behoefte meer. Het vijfde lid (de verplichting om de kosten op het exploot te vermelden) is overgeheveld naar artikel 12 (zie de toelichting bij onderdeel C).

O. De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften bevat in artikel 26 lid 9 een verwijzing naar de Wet tarieven in burgerlijke zaken voor berekening van de kosten van verhaal. Deze verwijzing geldt meer in het bijzonder de vijfde titel («Van de deurwaarders») die op grond van art. 49 van dit wetsvoorstel komt te vervallen. Om die reden is de verwijzing vervangen door een verwijzing naar de vaste schuldenaarstarieven die op grond van art. 57 lid 5 Rv bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld.

P. Artikel 50 van dit wetsvoorstel brengt wijzigingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan. In onderdeel P.1 wordt voorgesteld wordt om artikel 2 lid 3 Rv te schrappen. Het daarin vervatte voorschrift om, ingeval de dagvaarding niet in persoon kan worden betekend, een tweede afschrift van het exploot te vervaardigen en ten minste drie maanden op kantoor te bewaren, wordt overbodig verband met artikel 12, derde lid, tweede volzin, van de Gerechtsdeurwaarderswet. Hierin is bepaald dat de gerechtsdeurwaarder van ieder exploot een afschrift bewaart ten behoeve van zijn administratie.

Onderdeel P.2 heeft betrekking op het nieuwe tariefstelsel. In het nieuwe tariefstelsel gelden alleen in de verhouding opdrachtgever – schuldenaar vaste wettelijke tarieven. Een bepaling van deze strekking zou echter het bestek van de Gerechtsdeurwaarderswet – die een regeling van het beroep van de gerechtsdeurwaarder bevat – te buiten gaan. In verband daarmee wordt in dit onderdeel voorgesteld om in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een grondslag te creëren voor het bij algemene maatregel van bestuur vaststellen van vaste schuldenaarstarieven. Aangeknoopt wordt bij de bepalingen inzake de proceskostenveroordeling. Aan art. 57 lid 5 wordt een zin toegevoegd die luidt dat kosten terzake van ambtshandelingen, verricht door gerechtsdeurwaarders, worden berekend overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde tarieven. In artikel 57a wordt hetzelfde geregeld- middels een overeenkomstige toepassingverklaring – met betrekking tot de door of met behulp van een gemachtigde gevoerde kantongerechtsprocedure.

Aan de bepaling van artikel 57 lid 5 Rv zal in combinatie met artikel 2 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet – in één algemene maatregel van bestuur – uitvoering worden gegeven. Genoemde bepaling uit de Gerechtsdeurwaarderswet houdt de opdracht in om de ambtshandelingen te omschrijven. Op grond van de bepaling in Rv zullen hiervoor de in de relatie opdrachtgever – schuldenaar te hanteren tarieven worden vastgesteld. De Commissie-Van der Winkel zal mij over deze algemene maatregel van bestuur adviseren.

Q. Betreft een technische correctie. Artikel 435, onderdeel 3, van het Wetboek van Strafrecht kent ook een subonderdeel 4. In het hier te wijzigen subonderdeel 3 dient derhalve geen punt te worden geplaatst, maar een puntkomma.

T. Op verzoek van de beroepsorganisatie wordt voorgesteld de in het voorstel veelvuldig gebruikte – afgekorte – benaming van de nieuwe beroepsorganisatie te wijzigen van KBG in KBvG.

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen

Naar boven