nr. 13
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 9 maart 1999
Gaarne informeer ik u over een in samenspraak met de betrokken beroepsgroepen
ontwikkelde wijziging van de Interim-beleidsregels vestiging gerechtsdeurwaarders.
Bij uw Kamer ligt al enige tijd het wetsvoorstel voor een Gerechtsdeurwaarderswet
(22 775), waarvan de behandeling op verzoek van mijn ambtsvoorgangster
is aangehouden. Aanleiding voor dit verzoek vormde allereerst een nadere bezinning
op de mogelijkheden om tot een vrijere vestiging van gerechtsdeurwaarders
te komen. Vervolgens zijn door de Werkgroep Gerechtsdeurwaarders – ingesteld
in het kader van de derde tranche van het project «Marktwerking, deregulering
en wetgevingskwaliteit» (MDW) – aanbevelingen opgesteld waarbij
onder andere een stelsel van vrijere vestiging centraal staat. De aanbevelingen
van deze MDW-werkgroep – die door het vorige kabinet zijn overgenomen –
hebben geleid tot een derde nota van wijziging op het wetsvoorstel voor een
Gerechtsdeurwaarderswet. Over het concept van deze nota van wijziging is door
de Raad van State op 20 november jl. advies uitgebracht. Deze nota van
wijziging wordt separaat bij uw Kamer worden ingediend.
Aangaande het te hanteren standplaatsenbeleid in afwachting van een stelsel
van vrijere vestiging onder de nieuwe Gerechtsdeurwaarderswet, heb ik na mijn
aantreden overleg gevoerd met de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders
(KVG) en de Vereniging «Bond van personeel werkzaam in de rechtspraktijk
en van kandidaat-gerechtsdeurwaarders «JUPECA» (Juridisch personeel
en kandidaat-gerechtsdeurwaarders). Voor dit overleg was tevens aanleiding
omdat zich in de uitvoering van het geldende interimbeleid gericht op vrijere
vestiging enige knelpunten voordoen. Met name de beoogde groei van het aantal
zelfstandige standplaatsen blijft uit. Deze knelpunten hebben ertoe geleid
dat de openstelling van standplaatsen sedert januari 1998 is opgeschort. Bovendien
heeft de toezegging van mijn ambtsvoorgangster – naar aanleiding van
mondelinge vragen van het lid van uw Kamer mevrouw mr. B. M. de
Vries – dat het geldende interimbeleid ongewijzigd zal worden
gelaten totdat de Kamer zich over de wijzigingsvoorstellen op de Gerechtsdeurwaarderswet
heeft kunnen uitspreken – mede tot gevolg, dat twintig verzoeken tot
openstelling van een standplaats die voor de datum van opschorting zijn ingediend,
gelet op de knelpunten bij de uitvoering van het geldende interimbeleid niet
kunnen worden afgehandeld. Hierdoor lijden niet alleen de betrokken indieners
van een verzoek tot openstelling van een standplaats schade, maar blijft ook
het aantal standplaatsen achter bij de ontwikkeling van de vraag naar deurwaarderswerkzaamheden.
Gelet op het voorgaande verheugt het mij dan ook u te kunnen melden, dat
het overleg met KVG en JUPECA tot overeenstemming heeft geleid over een wijziging
van het interimbeleid met betrekking tot de vestiging van standplaatsen (een
afschrift van de gewijzigde interimregeling, die eerdaags in de Staatscourant
zal worden gepubliceerd, is bijgevoegd).1 Nu deze
overeenstemming met de betrokkenen is bereikt meen ik dat er geen grond meer
is – mede gelet op de spoedige indiening van de derde nota van wijziging –
om de bestaande bevriezing van de toewijzing van deurwaardersstandplaatsen
langer dan noodzakelijk te laten voortduren.
Ik ben voornemens om het bijgaande besluit per 1 mei aanstaande in
werking te laten treden. De afhandeling van de liggende verzoeken tot openstelling
van een standplaats kunnen dan met spoed ter hand worden genomen.
De Staatssecretaris van Justitie,
M. J. Cohen