22 727
Bodemverontreiniging

nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 16 april 1996

Met deze brief wil ik uw Kamer nader informeren over een aantal recent tot stand gekomen principe-overeenkomsten inzake bodemsanering. Daarbij gaat het om de toewijzing van middelen in omstandigheden, waarbij de sanering door overheid en derden gezamenlijk wordt gefinancierd (co-financiering) en/of waarbij er sprake is van samenloop met plannen op het gebied van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting.

De inzet van de schaarse overheidsmiddelen stelt hoge eisen aan de doelmatigheid en creativiteit van de besluitvorming en uitvoering bij gemeenten, provincies en het Rijk. Gebleken is dat in de hiervoor genoemde specifieke situaties de formele bepalingen en procedures gebaseerd op de Wet bodembescherming een slagvaardige opdrachtverlening tot uitvoering van de sanering in de weg kunnen staan. Met IPO en VNG ben ik in gesprek over vernieuwing van het beleid. In dit verband komen ook de hier bedoelde financiële bepalingen en procedures ter sprake. Over de uitkomsten van deze gesprekken heb ik uw Kamer reeds nadere informatie toegezegd.

In deze brief zal ik eerst ingaan op de financiering van saneringen, waarbij zowel derden als de overheid middelen ter beschikking stellen. Daarna zal ik ingaan op de situaties, waarbij mijn beslissing inzake het beschikbaar stellen van financiële middelen eerder dan te doen gebruikelijk kenbaar is gemaakt teneinde het bevoegd gezag in staat te stellen de uitvoering van de sanering optimaal te plannen en voor te bereiden.

In deze brief zijn de zaken opgenomen, waarin reeds een principe-overeenkomst is gesloten. Mogelijk zal ik in de komende periode nog in andere zaken een besluit nemen. Daarover zal ik de Kamer bij gelegenheid nader informeren.

Financieringssystematiek Wet bodembescherming

Voor de financiering van de bodemsaneringsoperatie is in de Wet bodembescherming een systematiek opgenomen. Deze systematiek komt hierop neer dat eerst nagegaan wordt of veroorzakers, gebruikers of rechthebbenden zelf onderzoek en sanering kunnen bekostigen (art. 48). Met het oog op situaties waarin een bijdrage van de overheid noodzakelijk is, stelt het Rijk middelen beschikbaar aan het bevoegd gezag via ofwel een jaarlijks budget (art. 76) ofwel via een afzonderlijke bijdrage indien de kosten meer dan f 10 miljoen bedragen (art. 77).

Gezamenlijke financieringen

In het aanvullend kabinetsstandpunt over het eindrapport van de Commissie «bodemsanering in gebruik zijnde bedrijfsterreinen» (Kamerstukken II 1991/92, 21 557, nr. 19) wordt ingegaan op de mogelijkheid dat in bijzondere gevallen een sanering door een particulier saneerder en het bevoegd gezag gezamenlijk wordt gefinancierd. In paragraaf 3.1. van genoemd standpunt wordt door het kabinet aangegeven dat indien een dergelijk geval uiteindelijk leidt tot financiële inspanningen van de overheid, deze kunnen voortkomen uit het financiële stelsel van de Wet bodembescherming.

Hiervoor werd reeds aangegeven dat de toekenning van middelen door het Rijk plaats vindt aan het bevoegd gezag. Bij toekenning wordt ervan uitgegaan dat (het deel van) de sanering, waarvoor overheidsmiddelen aan het bevoegde gezag ter beschikking worden gesteld, uitgevoerd wordt door of vanwege het bevoegd gezag. In de Wet bodembescherming is in feite, voorzover het de financiering betreft, een strikte scheiding gehandhaafd tussen enerzijds saneringen in eigen beheer door bedrijven en anderzijds saneringen door de overheid.

Deze strikte scheiding kan in specifieke situaties leiden tot een minder doelmatige gang van zaken. Om die reden heb ik het noodzakelijk geacht in de hierna aangegeven situaties, met uitdrukkelijke instemming van het bevoegd gezag, te kiezen voor een specifieke wijze van financiering.

Saneringen in eigen beheer door de Nederlandse Spoorwegen

In het kader van de verzelfstandiging van de Nederlandse Spoorwegen is in goed overleg met mijn ambtgenote van Verkeer en Waterstaat en de voorzitter van de Raad van Bestuur van de NS-groep gezocht naar een oplossing voor de omvangrijke problematiek van bodemverontreiniging van NS-percelen.

Op 21 december 1995 heeft ondertekening plaatsgevonden van het Convenant Bodemsanering NS-percelen. Het convenant voorziet in de oprichting, door de Nederlandse Spoorwegen, van een afzonderlijke uitvoeringsorganisatie voor de uitvoering van onderzoek en sanering van ernstige (zeer) urgente gevallen van bodemverontreiniging op NS-percelen. Uit rendementsoverwegingen zal bij de aanpak van gevallen een landelijke prioriteitstelling gelden. Om die reden ligt het niet voor de hand de middelen voortkomend uit de Wet bodembescherming toe te kennen aan 16 bevoegde gezagen en vervolgens over te gaan tot het uitvoeren van (deel)saneringen door of vanwege het bevoegd gezag.

In samenspraak met de provincies en de vier grote gemeenten zal toekenning van middelen plaatsvinden rechtstreeks aan de uitvoeringsorganisatie en zal deze uitvoeringsorganisatie zorgdragen voor de uitvoering van onderzoeken en saneringen.

De uitvoeringsorganisatie zal een Raad van Toezicht kennen, waarin ook vertegenwoordigers namens mijn ambtgenote van Verkeer & Waterstaat en mij benoemd zullen worden. Ook het bevoegd gezag is bij de prioriteitstelling en verdere uitvoering van de saneringen nauw betrokken. Over de oprichting van de uitvoeringsorganisatie zal de Kamer nog nader geïnformeerd worden.

Sanering in eigen beheer door projectontwikkelaar IJsseloord

In verband met de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein wil een projectontwikkelaar overgaan tot vrijwillige sanering van het terrein IJsseloord aan de oostzijde van Arnhem. In overleg met de provincie hebben onderhandelingen met de projectontwikkelaar plaatsgevonden over een bijdrage van de overheid. Uitkomst van de onderhandelingen is dat de projectontwikkelaar, de gemeente, de provincie en het Rijk een deel van de kosten voor hun rekening nemen. Vanuit het Rijksbudget is een bijdrage van 9 miljoen gulden (prijspeil 1996) voorzien. De projectontwikkelaar zal zorgdragen voor de uitvoering van de sanering. De betaling van de bijdrage zal via de provincie plaatsvinden op basis van de voortgang van de werkzaamheden en de daarbij werkelijk gemaakte kosten. Het contract met de projectontwikkelaar kan naar verwachting medio april ondertekend worden.

Sanering RDM-terrein

Bij de financiële sanering van de RDM-werf in Rotterdam was de verkoop van het terrein aan een belegger/projectontwikkelaar een belangrijk onderdeel van de totale reddingsoperatie. Voor de noodzakelijke bodemsanering van het RDM-terrein, waarover in 1997 op basis van het saneringsonderzoek een beslissing genomen zal worden, is door de koper van het terrein, de heer Baris, een deel van de koopsom gestort in de Stichting Sanering RDM-terrein. De Stichting kent een bestuur waarvan de leden zijn benoemd door de Staat der Nederlanden (Minister van EZ, Minister van Financiën en Minister van VROM), de Gemeente Rotterdam en de heer Baris.

In principe dient de sanering bekostigd te worden uit het gestorte deel van de koopsom. Mocht deze som niet toereikend zijn dan zullen de Ministeries van EZ en Financiën, de Gemeente Rotterdam en de projectontwikkelaar volgens een vaststaande verdeelsleutel een extra bedrag op tafel leggen. Is ook dan het bijeengebrachte budget niet toereikend dan zal het Ministerie van VROM een bijdrage uit Wbb-middelen aan de Stichting ter beschikking stellen.

Bestuurlijke versnelling

Ten behoeve van een optimale planning en voorbereiding van de uitvoering van een sanering wil het bevoegd gezag op een zo vroeg mogelijk tijdstip duidelijkheid hebben over het moment waarop de afzonderlijke bijdragen op grond van art. 77 betaalbaar gesteld kunnen worden. Ik heb in de afgelopen periode in specifieke gevallen, waarin er door de samenloop met plannen op het gebied van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting verstarring in de besluitvorming ging optreden, na kennisneming van het saneringsplan voor de betreffende locatie, aan het bevoegd gezag kenbaar gemaakt dat de benodigde middelen beschikbaar zullen zijn op het moment dat het bevoegd gezag aan alle bepalingen in de Wet bodembescherming heeft voldaan, waaronder het indienen van het voorgeschreven saneringsbestek.

Daarmee is afgeweken van de systematiek van de Wet bodembescherming, waarbij toekenning van middelen plaats vindt na goedkeuring van het saneringsbestek. Overigens is de regelgeving ingaande 1 januari 1996 op dit punt aangepast.

Aangezien de principe beslissing, gericht op het verschaffen van zekerheid aan het bevoegd gezag, in de hier bedoelde gevallen in 1995 genomen is, zijn de hiermee gemoeide bedragen, ca. f 63 mln, in de financiële verantwoording 1995 als verplichting ten laste van het begrotingsartikel Bodem (05.16) opgenomen. Daarnaast is sprake van een vergelijkbare bestuurlijke versnelling bij het vastleggen van circa f 146 mln aan verplichtingen voortvloeiend uit de VINEX-convenanten en circa 10 mln voortkomend uit het convenant inzake bodemsanering NS-percelen. De vastlegging van deze verplichtingen in het begrotingsjaar 1995 is mede de oorzaak van de aanzienlijke overschrijding op het verplichtingenbudget van het genoemde artikel. Aangezien het hier om bestuurlijke versnelling gaat en niet om intensiveringen, zal deze overschrijding gecompenseerd worden door overeenkomstige verlagingen van de verplichtingenbudgetten in toekomstige jaren. Over de meerjarenperiode is er derhalve geen sprake van consequenties voor de verplichting- en kasbegroting.

In de eerste suppletore begroting 1996 zullen de compensaties voor de overschrijding 1995 inzichtelijk worden gemaakt.

Vertrouwende u hiermede voldoende te hebben ingelicht,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

Naar boven