22 660
Conferentie van commissies voor Europese aangelegenheden uit de parlementen van de lidstaten van de EU en van een commissie uit het Europees Parlement

nr. 186a
nr. 11
VERSLAG

Vastgesteld 19 juni 1998

Op 18 en 19 mei 1998 heeft in Church House in Londen de halfjaarlijkse conferentie van commissies voor Europese aangelegenheden uit de nationale parlementen en van een commissie uit het Europees Parlement, naar de afkorting van de Franse naam veelal als Cosac aangeduid, plaatsgevonden. Aan deze conferentie hebben ook delegaties uit de nationale parlementen van de elf kandidaat-lidstaten als waarnemers deelgenomen. De Nederlandse delegatie was samengesteld uit de leden Van Eekelen en Veling (Eerste Kamer) en Van Oven (Tweede Kamer).

In de conferentie is gesproken over Economische en Monetaire Unie, Onderzoek van derde pijler aangelegenheden, en Uitbreiding van de EU.

Voorts heeft de Conferentie inleidingen aangehoord van een vertegenwoordiger van de Corporation of the City of London en van de Leader of the House of Lords. Ook heeft de Conferentie gesproken over amendementen op haar werkafspraken; deze zijn verworpen wegens het ontbreken van unanimiteit.

De delegatie brengt als volgt verslag uit.

1. Economische en Monetaire Unie.

De Britse delegatie had voor de conferentie een door Lord Barnett opgesteld document rondgezonden, waarin stond vermeld dat in het Verenigd Koninkrijk voor het overgaan op de gemeenschappelijke munt toestemming nodig is van de regering, het parlement, en via een referendum van de bevolking. De totstandkoming van de gemeenschappelijke munt en de Europese Centrale bank (ECB) riep vragen op inzake het afleggen van verantwoordelijkheid en het economisch management. Hoewel de regelingen terzake in hoofdlijnen vermeld staan in het Verdrag van Maastricht, is er buiten de kring van centrale bankiers en ministers van financiën en in ieder geval in het VK weinig over gesproken. Echter, het bepalen van het monetaire beleid, de interactie van dat beleid met het fiscale beleid, en de interactie van beide met regulering en flexibiliteit van kapitaal, zijn van groot belang voor het economisch welzijn van de volkeren van Europa. Ook konden vragen worden gesteld naar de gevolgen van het stabiliteitspact, de structurele hervorming van de markten van kapitaal, arbeid en producten, en de vaststelling van de wisselkoers van de Euro.

In de op de presentatie van het door de gastheren voorgelegde document volgende gedachtenwisseling is vooral gesproken over de gewenste transparantie bij de besluitvorming van de ECB. Gezien het grote belang voor de nationale economie moeten zowel het EP als de nationale parlementen inzicht kunnen hebben in het proces van besluitvorming van de ECB.

Door de heer Van Eekelen is in de discussie naar voren gebracht dat in het gepresenteerde document wel veel vragen worden gesteld, maar weinig antwoorden geleverd. De uitgangspunten van de EMU, de voltooiïng van de interne markt en de totstandkoming van de EMU als basis voor verdergaande integratie op andere terreinen, worden niet vermeld. In 1991 werd gedacht dat de EMU met 5 of 6 landen zou beginnen; dat blijken er nu 11 te zijn.

En de regeringen van alle lidstaten hebben de beginselen van de EMU, neergelegd in het Verdrag van Maastricht, aanvaard, hetgeen een blijk van politieke en economische convergentie is. Inzake de onafhankelijkheid van de ECB heeft Lord Barnett zo zijn twijfels. Maar de eigenlijke vraag is wat het verschil is tussen de positie van de Engelse centrale bank en de mogelijkheden daarop invloed uit te oefenen, en de invloed die op de ECB kan worden uitgeoefend. Publicatie van de notulen van de beraadslagingen van de directie van de ECB is minder belangrijk dan transparantie, ofwel het verschijnen van de heer Duisenberg voor het EP of een commissie daaruit.

Van Britse zijde heeft Lady Williams het Britse commitment herhaald, deel te zullen nemen aan de gemeenschappelijke munt zodra dat mogelijk is. Een van de eerste handelingen van de Britse regering na haar aantreden vorig jaar was het vastleggen van de onafhankelijkheid van de Bank of England. Wat het afleggen van verantwoordelijkheid betreft was het belangrijk dat de heer Duisenberg regelmatig voor het EP verschijnt. Maar evenzeer was van belang dat de directeuren van de nationale banken voor hun nationale parlementen verschijnen.

Wat de hervorming van de structuren betreft was meer flexibiliteit op de markten nodig en was het de vraag hoe we de structuren aan de globalisering kunnen aanpassen.

De staatssecretaris van financien (Economic Secretary van de Treasury), Mevrouw Liddel, heeft nog eens uiteengezet wat op 2 en 3 mei door de Europese Raad is besloten. De positie van het Verenigd Koninkrijk was, dat het tot de gemeenschappelijke munt zal toetreden wanneer deze een succes blijkt te zijn en de renteniveaus in het VK en op het vasteland, nu 5,75% in het VK en 3,5% in Duitsland, niet meer zo sterk uiteenlopen. De euro zal echter wel in het VK vrij gebruikt kunnen worden in het handelsverkeer. Ook zij benadrukte dat een grotere flexibiliteit in de arbeids- en productmarkten nodig was.

2. De economische en financiële rol van de City of London.

Mevrouw Mayhew, Voorzitter van het policy and resources committee van de Corporation van de City of London, heeft in haar inleiding het belang van de City als financiële hoofdstad van Europa en als één van de drie grote financiële centra in de wereld, naast New York en Tokyo, onderstreept. De kracht van Londen is de internationale oriëntatie, een compleet pakket van financiële diensten en de full-time dienstverlening. Factoren als deze hebben bedrijven uit de hele wereld naar Londen getrokken, en daardoor is een pool van financiële kennis beschikbaar die zijn weerga in de wereld niet heeft. Van de handel in vreemde valuta in de hele wereld vindt 36% in Londen plaats, twee maal zoveel als in New York en drie maal zo veel als in Tokyo. De Dollar- en de Yen-markten zijn sterk in Londen en er wordt meer in Duitse Marken gehandeld dan in Frankfurt en meer in Franse franken dan in Parijs. Er zijn in Londen banken uit 72 landen gevestigd, meer dan in New York. Wat het effect van de EMU op de City betreft verwacht mevrouw Mayhew dat Londen ook een centrum van de Euro-zone zal blijken te zijn. Londen is altijd sterk geweest in de handel in andere eenheden dan het Pond sterling en de verwachting is dat dat zo zal blijven. De invoering van de Euro wordt dan ook eerder gezien als een «opportunity» dan als een bedreiging.

Tussen 31 december en 4 januari zal de City een geweldige inspanning plegen om de conversie naar de Euro te effectueren.

3. Onderzoek van derde pijler-aangelegenheden.

De Britse delegatie had voor de conferentie een door Lord Wallace of Saltaire opgesteld document rondgezonden, waarin stond vermeld dat beide Britse huizen sinds 1974 de belangrijkste voorstellen, die door de Europese Commissie worden voorgelegd aan de raad, aan een onderzoek (scrutiny) onderwerpen. Commissies uit beide huizen brengen over die voorstellen verslag uit en er is een «scrutiny reserve»: ministers mogen in de raad niet instemmen met voorstellen die in het parlement in onderzoek zijn. Het Verdrag van Maastricht, met de pijlerstructuur, heeft in die situatie verandering gebracht.

De beide Britse huizen hebben daarop de conclusie getrokken dat veranderingen nodig zijn. Ook voorstellen uit andere bron dan de Commissie moeten worden voorgelegd. En niet alleen de belangrijkste, maar alle voorstellen van de Commissie zouden moeten worden voorgelegd.

Er zou ook een scrutiny reserve voor voorstellen op het gebied van de tweede en derde pijlers moeten komen.

Het Verdrag van Amsterdam zal een deel van het Schengen-acquis van de derde naar de eerste pijler verplaatsen, waardoor het werkterrein van het EP groter wordt. Het kan voor de nationale parlementen van belang zijn na te gaan of met het EP kan worden samengewerkt op dit gebied. Vanuit de Nederlandse delegatie heeft de heer Van Ovener op gewezen dat het toezicht op derde pijler-aangelegenheden in Nederland geregeld is in de goedkeuringswet van het Verdrag van Maastricht. Aangelegenheden die in de Ministerraad aan de orde komen en Nederland binden, moeten 15 dagen voor de raadsvergadering bij de Tweede Kamer zijn ingediend. Indien aan die termijn niet wordt voldaan, mag de Nederlandse regering niet aan de totstandkoming van een besluit meewerken.

In het Nederlandse systeem spreekt de Eerste Kamer zich steeds na de Tweede Kamer uit. Dat feit brengt voor de Tweede Kamer met zich mee dat de Kamer binnen een week na ontvangst van de stukken over de materie moet beslissen. Een periode van twee weken is voor een degelijke besluitvorming te kort; een periode van 6 weken, zoals voorzien in het Verdrag van Amsterdam, zou beter zijn.

De beide Nederlandse Kamers ontvangen een stroom van documenten, die uiteenlopen in fase van besluitvorming en in de taal waarin ze worden voorgelegd. Helaas worden sommige stukken ook niet voorgelegd. Dat is onbevredigend, er is een meer formele richtlijn nodig, zoals voorgesteld door Lord Wallace. Het is wenselijk dat alle parlementen dezelfde informatie gelijktijdig ontvangen. Slechts dan is internationale coördinatie mogelijk.

Voorts is het de vraag hoever we kunnen gaan met het ontwikkelen van Europees strafrecht en welke instrumenten daarvoor nodig zijn.

Een discussie is nodig over wat nationaal en wat Europees strafrecht moet zijn. Een volgende Cosac zou zich over dit onderwerp kunnen buigen.

Het onderwerp asiel en immigratie zal na vijf jaar in de eerste pijler worden ondergebracht; tot dan blijft deze materie intergouvernementeel.

Het is echter te vrezen dat juist in die vijf jaar een aanzet tot Europees beleid zal worden ontwikkeld. De nationale parlementen mogen de aandacht voor dit onderwerp niet laten verslappen. De heer Van Oven verwijst in dit verband naar het protocol bij het Verdrag van Amsterdam. Hij roept de Oostenrijkse delegatie op dit onderwerp voor de volgende Cosac te agenderen.

4. Inleiding Leader House of Lords.

Omdat minister van buitenlandse zaken Cook vanwege een debat in het Lagerhuis verstek moest laten gaan, is de conferentie in zijn plaats toegesproken door Lord Richard, de Leader van het House of Lords (tevens lid van het kabinet). Hij benadrukte het belang van de nationale parlementen om de democratische legitimatie van de EU te versterken. In een protocol bij het Verdrag van Amsterdam is de rol van de nationale parlementen vastgelegd en het is aan Cosac te bepalen hoe daarvan gebruik zal worden gemaakt. De uitbreiding van de EU is een uitdaging die vele kansen biedt. We bouwen aan een nieuw Europa, waarvan we ons moeten afvragen wat het aan de wereld kan bijdragen. De reactie van Turkije op de in de Europese Raad in Luxemburg genomen besluiten was teleurstellend. Het uitbreidingsproces is op gang gekomen met de Europese Conferentie op 12 maart en de onderhandelingen zijn op 30 maart begonnen. De EU ziet zich met de grootste uitbreiding tot nog toe geconfronteerd, de diversiteit tussen de verschillende staten is groter dan ooit en de economische problemen ook. De kandidaat-lidstaten moeten het acquis overnemen en kunnen naleven. De EU zal doen wat het kan om de kandidaat-lidstaten te helpen bij het veranderingsproces. Maar ook de EU zelf zal moeten veranderen. Dat geldt met name voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de structuurfondsen. De werking van de gemeenschappelijke markt moet worden verbeterd, en er is een Europees arbeidsmarktbeleid nodig. De EMU is op het spoor gezet. De deelnemers aan de gemeenschappelijke munt zijn aangewezen. Het Verenigd Koninkrijk heeft zich kortom goed van haar voorzitterstaak gekweten, zei Lord Richard.

Tijdens de op de inleiding volgende discussie heeft de heer Van Eekelen gezegd blij te zijn met de meer positieve benadering van de Europese Unie door de huidige Britse regering.

Maar het bleef de vraag of er inhoudelijk ook iets veranderd was, vooralsnog leek het erop dat er maar weinig was veranderd. Hij wilde weten welke hervormingen naar het oordeel van de Britse regering in Brussel nodig zijn, opdat een uitgebreid Europa efficiënt zal kunnen functioneren.

Lord Richard zei dit scepticisme te begrijpen.

De vorige Britse regering had inzake Europa een verkeerde houding ingenomen. De eerste vraag die die regering zich steeds leek te stellen was hoe men veranderingen in het VK kon voorkomen. Lord Richard zag nu daarentegen grote veranderingen in het beleid. Over toetreding tot de EMU was een principiële beslissing genomen. Het VK zal daaraan gaan deelnemen, maar het tijdstip waarop is afhankelijk van de economische ontwikkelingen en perspectieven.

Wat de structurele hervormingen betreft, zou iets aan de omvang van de Commissie gedaan moeten worden. In een Commissie van 25 leden zijn portefeuilles van een behoorlijke omvang niet meer mogelijk. Voordat de Unie wordt uitgebreid, zijn dus hervormingen nodig.

Dat is ook van belang voor de kleine landen.

In zijn tijd zocht de Commissie Europese oplossingen voor Europese problemen. Er kwamen met enige regelmaat botsingen voor tussen het Europese belang, waarvoor de Commissie opkwam, en de nationale belangen, waarvoor de raad opkwam. Het basisgegeven dat de Commissie er voor het Europese belang en de raad voor de nationale belangen is, moet niet worden veranderd, aldus Lord Richard.

5. Uitbreiding Europese Unie.

Voorafgaande aan de Conferentie hadden de Britten een door het lid van het Lagerhuis Jimmy Hood ontworpen document rondgezonden over dit onderwerp. Daarin werd aan de belangrijkste beslissingen van de Europese Raad in Luxemburg herinnerd:

– het opzetten van een jaarlijkse Europese Conferentie;

– toepassen van een «single framework» voor alle kandidaat-lidstaten;

– partnerschappen met kandidaat-lidstaten en hulp, voorafgaande aan toetreding;

– bilaterale intergouvernementele conferenties met zes kandidaat-lidstaten vanaf dit voorjaar en vanaf een later tijdstip met de 5 anderen.

De Europese Conferentie die op 12 maart voor het eerst bijeen is gekomen, besloot inzake transnationale georganiseerde misdaad een werkgroep van deskundigen in te stellen, die aanbevelingen moet doen aan de Conferentie volgend jaar. Voorts is besloten aan milieubescherming te werken, de coordinatie en samenwerking inzake het buitenlands en veiligheidsbeleid uit te breiden, informatie inzake concurrentievermogen en werkgelegenheidsbevordering uit te wisselen, en regionale samenwerking te bevorderen.

De rol van de commissies voor Europese aangelegenheden was in het document als volgt aangeduid:

– te blijven aandringen op institutionele hervormingen;

– aandacht te blijven besteden aan de voorstellen in Agenda 2000 inzake hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de structuurfondsen, en de financiën;

– de aandacht door de totstandkoming van de EMU niet te laten afleiden van de uitbreiding van de Unie.

Vanuit de Nederlandse delegatie heeft de heer Veling gezegd dat het begrip Europese integratie niet te smal mag worden opgevat.

Eerder is in de Conferentie gesproken over de EMU, over een sterke Euro naast Dollar en Yen, en over criteria voor toetreding tot de EU. Vergeten wordt veelal dat integratie meer is. Uitbreiding van de EU is een historische verplichting. De Europese integratie is een reactie op de Tweede Wereldoorlog en houdt een gedeelde verantwoordelijkheid in voor het bewaren van de vrede. Het betekent ook wederzijdse afhankelijkheid en het gezamenlijk aanpakken van economische problemen. Integratie zou moeten plaatsvinden zonder voorwaarden vooraf. Aanpassingen mogen niet alleen van de kandidaat-lidstaten worden gevraagd, ook de EU zal zich moeten aanpassen. Er zou geen rigide indeling van kandidaat-lidstaten in twee groepen moeten zijn, zoals op dit moment het geval is. Elk land waarmee wordt onderhandeld zou het eigen tempo moeten kunnen bepalen.

De heer Van Oven heeft nog gesproken over de Europese Conferentie. Op zich heeft hij waardering voor dit initiatief, dat het mogelijk maakt dat beide zijden elkaar beter leren kennen. Maar de verwachting is dat de Conferentie jaren zal duren, en daarom is het nodig er een kanttekening bij te plaatsen. Opgezet als een niet-besluitvormend orgaan, heeft de Conferentie in haar eerste bijeenkomst onder andere een groep van deskundigen inzake transnationale misdaad aangewezen. Het lijkt daarmee in de richting van praktische besluitvorming te gaan, in concurrentie met de tweede en de derde pijler en titel 6. Twee perspectieven lijken mogelijk. Het eerste is dat de Conferentie de besluitvorming in beide pijlers gaat overnemen.

Dat is niet aantrekkelijk omdat toetredende landen zich daarin niet zullen kunnen herkennen.

Het tweede perspectief is dat de Conferentie de besluiten in de 2e en 3e pijler gaat aanvullen of veranderen, hetgeen onaantrekkelijk is uit een oogpunt van controle door de parlementen.

De voorzitters van de delegatie,

Van Eekelen

Van Oven

De griffiers van de delegatie,

Van Waasbergen

Van Overbeeke

Naar boven