22 452 Internationalisering van het onderwijs

Nr. 90 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 juni 2024

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verzocht mij een reactie te sturen (uw kenmerk: 2024D18742) op de brief d.d. 25 april 2024 die haar door de Samenwerkende internationale scholen (B4-scholen) is toegezonden. In de brief gaat deze informeel georganiseerde groep van scholen (hierna: SIS) in op hetgeen ik op 19 december 2023 aan uw Kamer schreef over het internationaal georiënteerd basisonderwijs (IGBO) en het internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs (IGVO).

Kern ingezonden brief SIS

Samengevat spreekt de SIS haar zorg uit over twee dingen. In de eerste plaats betwist zij de mogelijkheid voor scholen die IGBO of IGVO aanbieden om een ouderbijdrage verplicht te stellen. Daarnaast plaatst zij vraagtekens bij de doelgroep van het IGBO en het IGVO. Zij is van mening dat deze bekostigde onderwijsvormen rechtstreeks concurreren met B4-scholen en dat daarbij sprake is van een ongelijk speelveld.

Opzet reactie

In deze brief reflecteer ik op de standpunten van de SIS, waarbij ik tevens de specifieke vragen betrek die zij opwerpt in haar schrijven aan de vaste commissie. Om een beeld te geven van de plaats die het IGBO en het IGVO innemen binnen het stelsel, ga ik als eerste in op de doelgroep en de inrichting van deze vormen van internationaal onderwijs.

Doelgroep en inrichting IGBO en IGVO

IGBO en IGVO zijn een voorziening voor kinderen van ouders, voogden of verzorgers (kortheidshalve hierna: ouders) met een internationale arbeidscarrière die tijdelijk in Nederland werken. Het onderwijs dat deze kinderen al in het buitenland hebben genoten of aansluitend weer zullen gaan genieten is veelal Engelstalig en gaat uit van internationale curricula. Het IGBO en IGVO sluiten hierop aan en dragen op deze wijze zorg voor de ononderbroken ontwikkeling van deze leerlingen, door hun de mogelijkheid te bieden in Nederland het voor hen relevante internationale onderwijsprogramma te starten of voort te zetten. IGBO of IGVO kan uitsluitend worden gevolgd op afdelingen binnen reguliere bekostigde scholen. Deze specifieke onderwijsinrichtingsvorm heeft haar basis in artikel 85a van de Wet op het primair onderwijs respectievelijk artikel 4.28 van de Wet voortgezet onderwijs 2020.

Voor wat betreft het curriculum- en examensysteem wijken IGBO en IGVO-afdelingen naar hun aard af van de bepalingen daaromtrent in de Wet op het primair onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs 2020. In plaats van het gangbare Nederlandse systeem wordt gebruik gemaakt van een internationaal curriculum. Zo worden bijvoorbeeld de voorschriften gehanteerd die afkomstig zijn van de Internationale Baccalaureaatsorganisatie en het International General Certificate for Secondary Education (IGSCE). Ook het toezicht wijkt op onderdelen af; voor IGBO- respectievelijk IGVO-afdelingen hanteert de Inspectie een specifiek toezichtskader.

Toelating tot IGBO en IGVO

Er gelden specifieke toelatingscriteria, die maken dat niet elke leerling zomaar tot een IGBO- of IGVO-afdeling kan worden toegelaten.1 Centraal staat de tijdelijkheid van het verblijf in Nederland. De SIS refereert in haar brief aan de definiëring van dit begrip binnen de toelatingscriteria. Daarover het volgende.

De primaire doelgroep van het IGBO en IGVO bestaat uit kinderen van ouders die voor een aanzienlijke periode op onderwijs in het buitenland zijn aangewezen of zullen zijn aangewezen. Deze ouders bezitten ofwel niet de Nederlandse nationaliteit en zijn voor een tijdelijke periode in Nederland of een grensgebied van Nederland werkzaam, ofwel zij bezitten wel de Nederlandse nationaliteit en waren voor bepaalde tijd werkzaam in het buitenland, alwaar hun kind ten minste twee jaar onderwijs heeft genoten. Kort gezegd gaat het om professionals waarvan, mede gezien hun arbeidsverleden, verwacht mag worden dat zij weer naar het buitenland zullen verhuizen. Omdat de termijn waarop dat zal gebeuren moeilijk exact te voorspellen is, heeft de wetgever ervoor gekozen die termijn niet nader te bepalen. Wel is toegelicht dat het gaat om een vertrek binnen een afzienbare tijd.

Scholen met een IGBO- of IGVO-afdeling dienen in het kader van hun toelatingsbeleid zelf zorgvuldig te beoordelen of leerlingen die bij hen worden aangemeld voldoen aan het tijdelijkheidcriterium. De Inspectie van het Onderwijs ziet hier niet specifiek op toe. De scholen worden bovendien geacht tussentijds actief met ouders in gesprek te blijven over hun toekomstplannen en het beoogde moment van vertrek naar het buitenland. Scholen weten dat het niet de bedoeling is dat leerlingen die voor langere tijd – laat staan definitief – in Nederland verblijven IGBO of IGVO volgen. Wanneer op enig moment blijkt dat geen sprake meer is van tijdelijk verblijf, is het in het belang van de leerling om zo snel mogelijk in te stromen in het reguliere onderwijs.

Verschil IGBO-IGVO en b4-scholen

De scholen die vertegenwoordigd zijn in het SIS zijn particuliere (dus niet-bekostigde) scholen waaraan internationaal onderwijs wordt gegeven. Deze worden ook wel b4-scholen genoemd. In tegenstelling IGBO- en IGVO-afdelingen zijn b4-scholen geheel vrij in hun toelatingsbeleid, omdat er voor deze scholen geen sprake is van wettelijke toelatingscriteria. Zodoende mogen zij ook leerlingen toelaten die met hun ouders permanent in Nederland verblijven.

Ouderbijdrage

Volgens de wet mag de toelating tot een bekostigde school niet afhankelijk worden gesteld van het betalen van de ouderbijdrage. In het bekostigd onderwijs is een verplichte ouderbijdrage evenmin geoorloofd voor de deelname aan «extra» activiteiten: activiteiten die geen onderdeel uitmaken van het verplichte onderwijsprogramma en worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. De SIS wijst in haar brief op de voorschriften hierover in de onderwijswetten.

Binnen deze wettelijke kaders is een verplichte ouderbijdrage voor het volgen van onderwijs aan een IGBO- of IGVO-afdeling toegestaan. De reden daarvoor is in de eerste plaats dat IGBO en IGVO niet het karakter hebben van extra activiteiten, maar volledige en ondeelbare onderwijsprogramma’s vormen. Daarnaast is het zo dat een leerling die een dergelijk onderwijsprogramma aan een IGBO- of IGVO-afdeling volgt en waarvan de ouderbijdrage niet wordt voldaan, niet de toegang tot het reguliere onderwijsprogramma van de desbetreffende school kan worden ontzegd. Doordat een IGBO- of IGVO-afdeling altijd onderdeel uitmaakt van een reguliere bekostigde school, is een IGBO- of IGVO-leerling immers al toegelaten tot en ingeschreven bij die school. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat de bekostiging van IGBO- en IGVO-afdelingen door de wetgever nooit als kostendekkend is beschouwd, terwijl het aanbieden van deze vorm van onderwijs voor scholen wel specifieke, extra kosten met zich brengt. De verplichting tot het betalen van een ouderbijdrage om tot internationaal onderwijs te worden toegelaten is overigens ook in het buitenland staande praktijk.

Hoewel IGBO en IGVO-afdelingen een eigen identiteit hebben, ook gezien het andere curriculum en de andere examens, blijkt uit de praktijk dat er een nauwe samenwerking is met de rest van de school waaraan zo’n afdeling is verbonden. Anders dan de SIS meent, is het instromen van kinderen naar regulier onderwijs een realistische mogelijkheid die, indien nodig, kan worden gefaciliteerd door scholen met een IGBO- of IGVO-afdeling. Wanneer instroom naar het reguliere onderwijs plaatsvindt, zal uiteraard wel bepaald moeten worden wat het onderwijsniveau van de leerling is en, wanneer het een leerling in het vo-onderwijs betreft, tot welke schoolsoort de leerling dus kan worden toegelaten.

Hoogte ouderbijdrage

De hoogte van de ouderbijdrage wordt jaarlijks door de leiding van de school vastgesteld. Over een wijziging van de hoogte van de ouderbijdrage overlegt de schoolleiding met de medezeggenschapsraad. Het bevoegd gezag dient er zorg voor te dragen dat de hoogte van de ouderbijdrage geen belemmering vormt voor toelating tot het internationale onderwijsprogramma.

Tot slot

Tussen het bekostigde reguliere onderwijs, het bekostigd internationaal onderwijs en het niet-bekostigd internationaal onderwijs bestaan wezenlijke verschillen, waarvan het verschil in doelgroep er één is. Deze verschillen tussen de onderwijsvormen verklaren het verschil in financiering. In het internationaal onderwijs maakt de ouderbijdrage daar onderdeel van uit. Het is mijn stelselverantwoordelijkheid om te voorzien in passende onderwijsvormen voor alle leerlingen in Nederland. Het IGBO en IGVO zijn voorzieningen voor een specifieke groep leerlingen die, mocht deze voorziening niet bestaan, tussen wal en schip zouden vallen. Het is ook voor deze leerlingen van belang dat zij, in de periode dat zij in Nederland zijn, ononderbroken onderwijs kunnen genieten. Dit rechtvaardigt de combinatie van een niet kostendekkende bekostiging door de overheid en een relatief lage geldelijke bijdrage door de ouders.

Ik blijf alert op de groei en overige ontwikkeling van specifieke onderwijsvormen. Ook de internationale onderwijsvormen hebben mijn voortdurende aandacht.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul


X Noot
1

De criteria zijn voor het IGBO neergelegd in artikel 40, tiende lid, van de Wet op het primair onderwijs en voor het IGVO in artikel 9 van de Beleidsregel IGVO 2021.

Naar boven