Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 juni 2012
In het Algemeen Overleg over internationale mobiliteit van 30 mei jl. heeft het lid
Jadnanansing vragen gesteld over een tweetal urennormen voor Surinaamse studenten.
Ik heb aan uw Kamer toegezegd deze schriftelijk te beantwoorden. Daarbij verwijs ik
tevens naar mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Jadnanansing van 5 april jl.
over de 10-urennorm voor niet EER-studenten1.
De 10-urennorm en de 56-urennorm zijn normen van verschillende aard en met een verschillend
doel. De 10-urennorm betreft het maximum aantal uren per week dat niet EER-studenten mogen werken. Deze regel voorkomt dat
studenten van buiten de EER de regels voor de toegang tot de arbeidsmarkt omzeilen.
Studiemigranten zouden anders immers feitelijk arbeidsmigranten worden.
Zoals reeds eerder is aangegeven in de beantwoording op de vragen van de leden Van
Dijk en Van Bommel (Handelingen II, vergaderjaar 2008/09, nr. 3743) en de vragen van de leden Jadnanansing en Ferrier (Handelingen II, vergaderjaar
2009/10, nr. 3242), moet voorkomen worden dat het verrichten van arbeid voor de studiemigrant een hoofdactiviteit
wordt. De maximumnorm van 10 uur werk per week of drie maanden fulltime werk in de
zomermaanden waarborgt dat studie het hoofddoel is. Surinaamse studenten vallen als
niet EER-studenten onder deze urennorm. Deze regeling werkt naar behoren en ik zie
geen noodzaak om voor Surinaamse studenten een uitzondering te creëren.
De 56-urennorm daarentegen betreft een minimum aantal betaalde werkuren per maand en gaat over het al dan niet automatisch aangemerkt
worden als migrerend werknemer in de zin van de Europese Richtlijn vrij verkeer van
personen. Deze Richtlijn is alleen van toepassing op EU-burgers en dus niet op niet-EER-studenten,
zoals Surinaamse studenten.
De 10-uren per week norm en de 56-uren per maand norm betreffen dus enerzijds een
maximumnorm voor werken van niet-EER studenten naast hun studie, anderzijds een minimumnorm
voor werken van EU-ingezetenen om te worden beschouwd als een werkende. Het zijn, zoals al eerder aangegeven,
dus normen voor verschillende doelgroepen en doeleinden.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra